De Beweging. Jaargang 3(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 231] [p. 231] Twee liedjes Door Is. P. De Vooys. I Maart, die lichtwiss'ling 't oog bereidt vindt mij een dankbaar kijker. Als witte werv'ling lucht doorvlokt en straks het hemelblauw mij lokt, voel ik mij naar blij nieuw geleid en onbewust veel rijker. De wintervreugde stierf al lang en 't donker drukt vermoeiend. De kamertaak hoe diep doorwerkt is in haar omvang zoo beperkt, zoo minder dan het zwakst gezang een inn'ger leven boeiend. De glans van Maartsche lucht beduidt dat wonderen gebeuren. Al 't leven voelt vóordat het bloeit een kracht die stil van binnen groeit. Zoo 't lentelied met nieuw geluid na zangloos winterzeuren. [pagina 232] [p. 232] II Hoe zal ik 't zachtjes zingen gaan wat ik niet eens nog heb verstaan, zoo zwak als 't in mij leefde. Dit weet ik weer, dat nu voortaan mijn stem zal zijn meer dan vermaan, nu hij bewogen beefde. Gedachten schreden al te vast, wijl als een kind in donker tast, mijn hart maar zocht en dwaalde. Dat arme hart is nu verrast met lach en traan als lieve gast, die om geen wijsheid maalde. Te voelen dat zoo arm'lijk leeft de ziel die in de menschen beeft, en treurt om liefdedroomen; te voelen dat hen rijk omgeeft waarnaar vergeefs hun weten streeft, dat is nu weergekomen. Vorige Volgende