De Beweging. Jaargang 3
(1907)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 392]
| |
BoekbeoordeelingenAnimisme en dynamismeAlb. C. Kruyt: Het Animisme in den Indischen Archipel. (Martinus Nijhoff, 1906).Alvorens het werk van den heer Kruyt te beoordeelen, wil ik opmerkzaam maken op een verhouding waarin doorgaans, in de etnografie (godsdienstkunde of hiérologie inbegrepen), de enkelvoudige monografieën staan tot de wetenschap die ze samenvat. Wanneer een jongmensch een waarachtige roeping voelt, tegelijkertijd voor de natuurstudie en voor reizen, dan volgt hij bizondere cursussen, verwerft zich eenige algemeene kennis van plant-, dier- en aardkunde, werkt verscheiden jaren in een laboratorium, vraagt raad van bevoegden, en gaat eindelijk scheep naar vreemde landen voorzien van de noodige kundigheden en van een lijst waarop de onderzoekingen vermeld staan die hij zal dienen te maken, ten einde voor zijn wetenschap niet alleen iets nuttigs maar ook iets nieuws te doen. Wie den mensch bestudeert, doet anders. Kolonist, zendeling, beambte, wie ook, zal, door het feit alleen dat het zijn gelijken betreft, zich in staat rekenen tot een wetenschappelijk onderzoek. Wat raakt het hem of hij ontdekt wat al honderd keer gevonden is; wat deren hem de theoretische bewerkingen, waaraan vroegere stof onderworpen werd en wier uitkomsten nochtans voor het heele vak geldig zijn. Zijn er sommigen waarvan hij gebruik maakt, dan zeker liefst zulke, die worden aanbevolen door hun ouderdom. De heer Kruyt gebruikte Edward B. Tylor: Primitive Cul- | |
[pagina 393]
| |
ture 1871: Herbert Spencer, Principles of Sociology 1875; G.A. Wilken, Het Animisme, 1884 en Het Shamanisme, 1887. Ieder die zoo doet zal maanden zoek brengen met het leeren kennen van gedeeltelijk reeds bekende volksstammen, hij zal het werk van anderen overdoen, en, terwijl hij dozijnen bewijzen bijbrengt voor feiten of stellingen die geen bewijs meer behoefden, zal hij de twee of drie kenmerkende gevallen voorbijzien waaruit een nieuwe stelling valt af te leiden. Zoodra hij meer dan een enkelen volksstam, zoodra hij een klein geheel van bevolkingen omvatten wil, hun handelingen, begrippen, mstellingen, vermenigvuldigen zich zijn fouten en vergissingen. Het boek van den heer Kruyt geeft er een leerzaam voorbeeld van. Onkundig van de vorderingen die de godsdienstwetenschap gedurende de laatste twintig jaar gemaakt heeft, liet de schrijver een heele reeks van feiten buiten beschouwing, bediende hij zich van een onnauwkeurige naamgeving en ontwierp hij een onvolledige klassificatie. Ik haast me hieraan toe te voegen dat, met een enkele uitzondering, de duitsche geleerden zich aan dezelfde werkwijze en dezelfde klassificeeringen houden als de heer Kruyt. De heer Kruyt was sints lang van plan Het Animisme van Wilken voort te zetten. In 1905 ondernam hij een reis naar den Archipel. Zijn voorrede is gedateerd September 1906. Hij kon dus kennen wat vóor 1905 was uitgegeven, en inderdaad noemt hij, in zijn Bibliografie, werken van 1904. Nu verdeelt hij zijn boek in I Animisme, II Spiritisme, III Demonologie. ‘De Indonesiërs,’ - zegt hij - ‘hebben twee benamingen voor twee begrippen welke elkander niet dekken: de eene ziel, welke eene rol speelt in het dagelijksch leven is de levenskracht, die de geheele natuur vervult (Kruyt citeert Skeat Malay Magic 1900)....bezielt, doet leven, en daarom willen wij deze ziel “zielestof” (een woord dat ik aan Prof. P.D. Chantepie de la Saussaye heb te danken) benoemen en de andere (van welke) eerst sprake is na het sterven van den mensch, welke wij “ziel” noemen....De “zielestof” is onpersoonlijk, de “ziel” is persoonlijk.’ De begrippen en handelingen die betrekking hebben op ‘ziele-stof’, noemt nu de heer Kruyt Animisme, die op ‘ziel’ Spiritisme. | |
[pagina 394]
| |
Ziehier nu een toepassing op de Indonesiërs, van de terminologie van Tylor, overgenomen door zijn onmiddellijke leerlingen Wilken en Skeat. Van Wilken heb ik hier niet te spreken: hij heeft de uitkomsten van engelsch, fransch en duitsch onderzoek toegepast op de Indonesiërs en in zijn land algemeen bekend gemaakt; en hij deed daarmee wat in zijn tijd nuttig was. Maar waarom zou nu de heer Kruyt weer Wilken voortzetten? Hij had het woord gevonden dat hem de wezenlijke beteekenis van de indonesische feiten verklaarde, het woord ‘kracht’ bedoel ik; en in Malay Magic van Skeat ontmoette hij twee uitdrukkingen die hem den nieuwen weg wezen, de woorden daulat en kramat. Het duitsche woord ‘zielestof’, hem door prof. Chantepie ingeblazeń, lokte hem naar het oude spoor. Het maakte hem blind voor feiten die moesten gezien worden en deed hem anderen een verkeerden zin geven. Van wat hij niet zag betreur ik meest datgene wat de begrippen gewijd en heilig raakt. Voor gewijd hebben juist de Indonesiërs tal van woorden als pomali (Borneo etc.) pantang (Sumatra) ta-käi-käi-käi (Mentawei) etc. En wat heilig aangaat, men rekende op den heer Kruyt om ons de termen ervoor en de begrippen die er mee overeenkomen, aan te wijzen. Kort gezegd: wat de heer Kruyt verwaarloosd heeft, is juist de inhoud en het kenmerkende van de magische en religieuse verschijnselen. Dat die konden beschreven en bepaald worden, bewijzen sommige vroegere monografieën, zooals The Natives of Sarawak and British North Borneo van H. Ling Roth, Malay Magic van W.W. Skeat, Quer durch Borneo van A.W. Nieuwenhuis, om maar enkele te noemen van de werken waarvan in de laatste jaren geleerden gebruik maakten. Een groot aantal hollandsche geschriften werd bovendien gebruikt door J.G. Frazer en anderen. Van hun arbeid is het duidelijk resultaat geweest het erkennen der minderwaardigheid van de termen ‘Animisme’ en ‘Spiritisme’. ‘Ziel’ en ‘bezieldheid’ zijn van geen enkel magischreligieus stelsel de uitsluitende grondbegrippen; wel is er een groot aantal van zulke stelsels waarin het animisme tot de samenstellende deelen hoort. De heer Kruyt heeft aan die termen, evenals aan ‘fétichisme’ en ‘shamanisme’ hun oor- | |
[pagina 395]
| |
spronkelijke beteekenis laten behouden. Toen uitvoerige gegevens ontbraken was het natuurlijk, dat men onvolledige uitdrukkingen uitvond en gebruikte; men beschouwde het animisme, het spiritisme, het fétichisme en het shamanisme als ‘Godsdiensten’. Maar twintig jaar lang is men doende om van deze beschouwingswijs aftewijken en ze te verwerpen, niet alleen tengevolge van rijker en nauwkeuriger waarneming, maar ook van een verstandelijke ontleding die aldoor strenger en meer indringend werd. Ik behoef hier niet in onderdeelen den huidigen toestand van de godsdienstwetenschap uiteen te zetten. Hoe onbegrijpelijk ver de heer Kruyt ten achter is, zal blijken uit een eenvoudige opsomming van die werken, welke de nieuwe, sociologische, methode vertegenwoordigen, en van de algemeene resultaten die tot heden werden verkregen. En dan moet ik allereerst opmerken dat Tylor en zijn school slechts met een uiterst klein deel van de magisch-religieuse verschijnselen rekening hebben gehouden. Men zal dat gemakkelijk inzien als men de goede monografiën raadpleegt, die van Spencer en Gillen over de Centraal-AustraliërsGa naar voetnoot1), van Dennett over de Bavili van het CongogebiedGa naar voetnoot2), van Rivers over de indische Toda'sGa naar voetnoot3), etc. Tylor was reeds op verschillende punten aangevuld door J.G. Frazer in zijn Golden BoughGa naar voetnoot4), en door JevonsGa naar voetnoot5). Toch bleef nog de band te vinden die onze gedeeltelijke kundigheden zou vereenigen. Die is aanwezig in een zinsnede van Codrington's The Melanesians, waar wordt meegedeeld dat bij de Melanesiërs het begrip mana bestaat, een in alle dingen en wezens uitgestorte macht, die opgenomen, overgedragen en aangewend kan worden. De heer Kruyt haalt die zinsnede aan (p. 201) maar zonder de juistheid van Codringtons bepalingen aan te nemen. Hij wijst ze af, teneinde zijn ‘zielestof’, zijn ‘ziel’ en zijn kinderlijke definitie van het fétichisme veilig te houdenGa naar voetnoot6). | |
[pagina 396]
| |
Hewitt echter, Irokees van geboorte, ontdekte zijnerzijds bij zijn landgenooten een begrip dat overeenkwam met het melanesische mana, en daaruit werd door hem een nieuwe definitie van den godsdienst afgeleidGa naar voetnoot1). De geleerden gingen dadelijk aan het nasporen. Zij wezen het bestaan van het mana aan bij tal van halfbeschaafde bevolkingen uit alle deelen van de wereld, - en gelijktijdig verschenen de werken van Hubert en MaussGa naar voetnoot2), van MarettGa naar voetnoot3), van PreussGa naar voetnoot4) en mijn Tabou et Totémisme à MadagascarGa naar voetnoot5). Hubert en Mauss hadden, na een scherpzinnige ontleding van alle magische handelingen en begrippen, aangetoond dat het wezen van Magie en Religie door het begrip ‘dynamisme’ wordt uitgedrukt. Dit algemeene begrip evenwel heeft zich, bij de verschillende volken en op verschillende hoogten van beschaving, in verschillende elementen opgelost. Dat zagen FarnellGa naar voetnoot6) en Sidney HartlandGa naar voetnoot7), terwijl door mij onlangs is aangetoondGa naar voetnoot8) dat de Arunta van Centraal-Australië het mana-begrip reeds in drie scherpere begrippen ontleed hebben: namelijk churinga (weldoende), arungquiltha (kwaaddoende) en atnongara (verbizonderde kracht). Genoeg om te doen inzien dat juist deze onderzoekingen en overwegingen in den huidigen stand van de wetenschap van beteekenis zijn. En nu zal ik zeker den heer Kruyt niet verwijten, dat hij geen werken geraadpleegd heeft die eerst in 1905-1906 verschenen. Maar indien hij enkel maar van Fraser's Golden Bough had kennis genomen zou hij vermeden hebben een monografie in het licht te geven waarin het belangrijkste ontbreekt, waarin de feiten slecht begrepen en dientengevolge slecht gerangschikt zijn, en waarvan de terminologie vaag en verbazingwekkend aprioristisch is.
Arnold van Gennep. |
|