De Beweging. Jaargang 2
(1906)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 195]
| |
Indische politiek
| |
[pagina 196]
| |
dus het den residenten ter beschikking gestelde bedrag teruggebracht tot ruim f 393.000. Als toelichting deelde de minister mee, dat de bezuiniging werd verkregen door in de residenties Rembang en Kediri alle wachtdiensten te doen verrichten door districtspolitie. Nu wete men dat die districtspolitie bestaat uit hoogstens 4 gewone en 1 bereden oppasser, ter beschikking gesteld van het districtshoofd, en hoogstens 2 gewone en 1 bereden aan ieder onderdistrictshoofd, welke menschen, naar algemeene bekendheid, ook voor de gerechtelijke politie, letterlijk reeds worden afgejaagd. En deze lieden zouden nu ook nog de wachthuizen moeten bezetten. Dit is natuurlijk onmogelijk; die districts-politie is dus moeten worden uitgebreid, maar dit is dan, blijkens den besnoeiden begrootingspost, zoodanig geschied, dat òf minder wachthuizen worden bezet dan vroeger, òf de distrikts-wachters nòg schameler worden betaald dan de vroegere gardoes, òf wel doodeenvoudig, tegen de afschaffingsordonnantie van 6 October 1903 Staatsblad no. 350 in, de wachthuisjes weer worden bezet in heerendienst. In het kamerverslag gevraagd, hoe hij deze énorme vermindering van wachtgelden kon verantwoorden, zei de minister, dat een onderzoek had bewezen dat de vroeger aan de residenten toegestane som te hoog was berekend. Indien hiermeê wordt bedoeld, dat zij te hoog was voor de op 1 Januari 1904 bestaande wachthuizen, dan is het eenvoudig een onwaarheid, want iedere eerlijke resident zal getuigen dat die wachthuizen uit het toegestane bedrag maar juist konden worden betaald. Derhalve, òf de wakers worden nog slechter betaald, òf een aantal wachthuizen zijn opgedoekt. In beide gevallen is het gevolg voor de veiligheid, vooral voor het nachtelijk vervoeren van gestolen vee, duidelijk. En na zulk een handelwijze draagt de regeering dood naïef aan een landraads-president op, eens te gaan onderzoeken hoe het toch komt dat die veiligheid zoo slecht is en met den dag (nacht) slechter wordt - van welke opdracht wij in ieder geval nota mogen nemen als een ondubbelzinnige erkenning door de regeering van het feit der onveiligheid zelve. Ik kan de regeering, zonder voorlichting van Mr. Boekhoudt, nog een andere oorzaak noemen, n.l. het ongelukkige | |
[pagina 197]
| |
stelsel, vastgelegd in een besluit van 17 October 1905 (Javasche Courant van 24 October) om zooveel mogelijk de belastingen in arbeid te gaan vervangen door al weder meer belasting in geld. Volgens dat besluit worden dessa'sgewijze en zoo mogelijk onderdistriktsgewijze overeenkomsten voor dien ‘afkoop’ met de heerendienstplichtigen gesloten. Aldus van hooger hand in wetsvorm gegoten, zal die vervanging van arbeids- door geldbelasting langzamerhand in geheel Java door zachten dwang worden ingevoerd, en bij het tegenwoordige régime zullen de meeste bestuurs-ambtenaren wel zorg dragen, bij den toewan besar niet met een te lage afkoopsom aantekomen, zoodat een tweede editie van de beruchte hoofdgeld-mystificatie (afschaffing van verplichte diensten tegen meer geld dan ze waard zijn) niet onwaarschijnlijk is. Maar ook als van de dienstplichtigen slechts een gepaste vergoeding wordt gevorderd is, bij den tegenwoordige oeconomischen toestand van Java, het systeem absoluut aftekeuren. De bevolking kan eenvoudig, boven hare landrente, hoofdgeld, bedrijfsbelasting en steeds verhoogde invoerrechten, geen belastingen meer in contanten opbrengen. Mr. van Deventer wees in de kamerzitting van 24 November 1905 terecht op het wonderlijke van de door het koloniaal verslag medegedeelde daadzaak, dat de bevolking van Pasoeroean maar niet was te bewegen tot afkoop van de nog bestaande heerendiensten, niettegenstaande haar daarbij werd beloofd de 50 centen die haar vroeger te veel aan hoofdgeld waren gerekend (n.l. zonder de daarvoor beloofde afschaffing van zekere diensten te volvoeren!) in mindering van de afkoopsom te brengen. Zij kon dus nu 50 centen per hoofd profiteeren, en toch weigerde zij. Hieruit ziet men, hoe zelfs in het betrekkelijk welvarende Pasoeroean de bevolking huiverig is voor een nieuwe belasting in geld. Hoe zal het dan zijn in Midden-Java, als men daar nu met perentah aloes de vervanging gaat doordrijven? Om dat te weten moeten de regeering en haar onderzoeker Boekhoudt maar eens informeeren, hoe het nu staat met de veiligheid in Djokjakarta. Daar heeft de resident Couperus de patrouillediensten en den arbeid aan de wegen vervangen door | |
[pagina 198]
| |
twee geldelijke belastingen van te zamen 15 centen per maand, zoodat nu, met het dubbeltje van de vroeger door resident Mullemeister ingevoerde ajerbelasting (van de oorspronkelijke 14 gebracht op 10 cents) per hoofd wordt geheven 25 cents per maand of ƒ 3 per jaar. Welnu, het gevolg is dat primo de patrouillediensten worden afgemeten met een karigheid, die de bewaking van het uitgestrekte gebied tot een paskwil maakt, en secundo dat tegelijkertijd de onveiligheid met 100% is toegenomen doordat de desalieden elkaar bestelen, eenvoudig om aan het eind van de maand hun kwartje belasting te kunnen betalen. Zij ontkapen elkaar een paar kippen of een hoofddoek, die zij naar het pandhuis brengen, en klaar is Kromo weer voor een maand. Ziedaar een voorbeeld uit de praktijk van de gevolgen, bij een zoo armoedige bevolking, der vervanging van arbeidsdoor geld-belasting. Wat in Djokja gebeurt, zal men ook in de gouvernementslanden gaan beleven. De menschen zullen elkaâr gaan bestelen om hunne belasting te kunnen betalen. Ziedaar een aardig hoofdstuk voor Mr. Boekhoudt's aanstaand rapport - indien hij de waarheid durft schrijven.
* * *
Indien het bericht uit Indië juist is, dat de aldaar in 't geheim ontworpen vóór-begrooting weer iets gunstiger er uitziet dan die voor 1906, moet zonder twijfel de hoofdrol in dit kunststuk worden toegekend aan het Banka-tin (en ons Billiton-aandeel). Immers al kreeg de Javaan in ruil voor zijne zware belastingen zoo goed als niets meer, en al werd door de belastingpers de laatste druppel uit zijn bruine huid geknepen - het tekort, dat in 1905 nog bijna 20 millioen en in 1906 nog ruim 10½ millioen bedroeg, aldus bij te werken, zou niet wel mogelijk zijn. Banka daarentegen kan veel goed of slecht maken. Het is de roulette of het trente et quarante van den geruïneerden huisvader, die, geen kans meer ziende om zelfs bij de grootste zuinigheid de zaken nog in 't reine te brengen, met zijn laatste penningen naar Monte-Carlo gaat, waar hij in één dag zijn | |
[pagina 199]
| |
bedreigd gezin kan redden of....voor altijd tot den bedelstaf brengen. Want ook dit laatste kan Banka voor Indië beteekenen. Wij weten het alle sinds lang, dat de tin-prijzen aan groote schommelingen onderhevig zijn, maar ik kwam daarvan toch bijzonder onder den indruk toen dezer dagen een financier, nauw betrokken bij de metaalmarkt, mij een grafische voorstelling toonde van de tinmarkt en de zichtbare tin-voorraden der twintig laatste jaren. Die puntige, hemelhooge torens, tegenover die diep inzinkende putten, geven voor Indië veel te denken. De berekeningen van mijn zegsman zijn gebaseerd op de Londensche markt, dus op engelsche prijzen en maten, d.w.z. de voorraden aangegeven in engelsche tons, of 1016.848 kilogram, de prijzen in ponden, die we voor 't gemak op f 12 zullen stellen. Onze minister van koloniën rekent per hoeveelheids-eenheden van 50 kilogram en natuurlijk met den gulden als prijseenheid. Om dus den engelschen prijs per ton te herleiden tot den hollandschen per 50 kilogram, moet men den eersten vermenigvuldigen met 12 en deelen door 20.33. De op een gletscher-teekening gelijkende lijn nu begon Januari 1886 dicht onder de horizontale merklinie (ze zijn getrokken van 5 tot 5 pond) van 95 pond, klom dat jaar tot bij de 105 pond, einde 1887 en begin 1888, met nijdige gletscherpunt, tot 170, schoot in 't midden van 1888 diep omlaag tot 75 pond, om als hoogste in dat jaar met 105 te eindigen; flikkert van 1889 tot 1893 op en neer tusschen 90 en 100, schiet in 't midden van dat jaar naar beneden tot even boven 65 begin 1894, blijft in die lage streken van 1895-97 met even 55 pond als allerhoogsten tin-stand in de tweede helft van 1896, schiet dan weer omhoog tot ruim 150 derde kwartaal 1899, is begin 1900 weer onder de 110, bliksemt van dat jaar tot 1904 op en neer tusschen 105 en 140, stijgt met snelheid in 1905 tot bijna 165, blijft de twee eerste maanden van dat jaar 1906 ongeveer terzelfder hoogte, maar gaat in Maart en April àl maar stijgen, tot zij ongeveer medio Mei den hoogsten tinprijs der laatste 20 jaren ad 215 pond per ton bereikt, overeenkomende met ongeveer f 122 per 50 kilogram, tegenover ± f 33 als laagsten prijs in 1896. | |
[pagina 200]
| |
In de tweede helft van Mei weer belangrijke daling tot beneden 185 pond. Daar eindigt de mij getoonde grafische voorstelling, maar voor 13 Juli vind ik als Londenschen prijs £ 166.10, waaruit blijkt dat de daling in Juni en Juli krachtig heeft aangehouden. Hoezeer onze indische begrooting, die vroeger grootendeels dreef op de koffie en het opium, thans staat of valt met Banka en (ons aandeel in) Billiton, kan blijken uit bovenstaande cijfers in verband met onze raming voor 1906. De in 1906 te verkoopen hoeveelheid werd aanvankelijk geraamd op 116.000 pikols maar sedert verhoogd tot 156.000 pikols, waaronder 14.000 p. geraffineerd, een kleinigheid lager in prijs dan het gewone tin, welk verschil we nu maar niet zullen tellen. De minister raamde den prijs, die in 1905 gemiddeld bedroeg ± f 85 p. 50 kilogram, zeer matig op f 75 (f 72.50 geraffinneerd). De gezamenlijke 9.516.000 kilogram (1 pikol wordt door den minister berekend tegen 61 kilogram) werden dus begroot op een bruto opbrengst van f 14.222.760. Door de enorme prijs-stijging in dit jaar zal dat bedrag belangrijk zijn overtroffen. Had de minister kunnen profiteeren van den hoogsten Mei-prijs ad f 122 per 50 kilogram (ik reken hier steeds met den aequivaleerenden prijs der Londensche beurs, niet geheel overeenkomende met de Amsterdamsche) dan zou hij (het kleine raffinage-verschil nu weglatende) voor de 9½ millioen hebben kunnen maken f 23.180.000, tegen slechts f 14.250.000 bij den geraamden prijs van f 75. Een meevaller dus van bijna 9 millioen. Had de minister verkocht tegen den middenprijs der 5 eerste maanden van dit jaar, ongeveer f 112 per 50 kilogram, dan zou hij nog een winst boven de raming hebben gemaakt van ± 7 millioen. Had hij eindelijk verkocht in de 4 eerste onvoordeeligste maanden des jaars, met een middenprijs van f 101, dan was de meevaller nog ongeveer 5 millioen geweest.Ga naar voetnoot1) Het is niet onmogelijk, dat uit deze mooie tijdelijke tinprijzen moet worden verklaard de anders onbegrijpelijke lichtvaardigheid der regeering omtrent de kosten der tegenwoordige | |
[pagina 201]
| |
militaire expeditiën. Voor Celebes in 1905 en 1906 zal zij toch zeker voor den dag moeten komen met een verhooging aan uitgaven van een aantal millioenen. Kan zij dan te gelijkertijd wijzen op een meevaller der inkomsten van tennaastenbij evenveel, dan zal de Kamer de bittere pil wel zonder al te leelijke grimassen slikken. Tevens echter zal door deze hooge tinprijzen voor een groot deel moeten worden verklaard het gunstige bericht omtrent de begrooting voor 1907. Nemen wij eens aan, dat de te verkoopen hoeveelheid in 1907 mag worden geraamd op 170.000Ga naar voetnoot1) pikols (voor 1905 was geraamd 200.000). De middenprijs in de 5 eerste maanden des jaars was, naar wij zagen, ƒ 112 en in de 4 eerste ƒ 101 per 50 kilogram. Allicht zal dus de Gouv. Generaal, die in het komen met mooie begrootingen de hoogste eer stelt, den prijs voor 1907 hebben geraamd op ƒ 90 per 50 kilogram. Voor de te verkoopen 10,370.000 kilogram zou dan aan tin-opbrengst zijn geraamd ƒ 18,456.000, of ƒ 4,234.000 hooger dan de raming des vorigen jaars, waarmêe dus reeds bijna de helft van het toen nog begroote nadeelige saldo verdwijnt. Als hersteller van het finantieele evenwicht mag dus de heer van Heutsz (behalve dan dat feitelijk de winst meer dan verslonden zal worden door de expeditiën) van geluk spreken. Banka redt hem van een volslagen fiasco. Ik gun natuurlijk Indië van harte dit buitenkansje, maar voor een zuivere beoordeeling van het pernicieuse stelsel, dat nu in werking is gebracht, doet het mij leed. Waren er geen Banka-meevallers, dan zou reeds binnen enkele maanden blijken dat Indië ook finantieel wordt te gronde gericht. Thans zal de oppervlakkige beschouwer misschien gaan denken dat het nog zoo erg niet is, en de Boulangisten zullen zegepralend roepen: zie je wel dat het goed gaat? Dit nu is zeer te betreuren, omdat de val tóch na iets langer tijd moet komen en dan te dieper zal zijn. Want er is geen sprake van, dat deze tin-winst mag worden beschouwd als een duurzamen en solieden grondslag voor Indië's | |
[pagina 202]
| |
finantiën. De gegeven cijfers bewijzen het reeds onwederlegbaar. Nog slechts 10 jaren geleden, in 1896, daalde naar wij zagen de prijs tot f 33 per 50 kilogram. Men stelle zich eens voor dat ons staatstin thans tot dien prijs moest worden verkocht. In plaats van ruim 14 millioen (begrooting 1906) zou de minister dan besommen ruim 6 millioen, een verhooging van het deficit dus met 8 millioen; en voor 1907 bovengenoemde raming van 170.000 pikols tegen f 90 nog eens als uitgangspunt aannemende, zou inplaats van f 18.456.000 worden ontvangen f 6.844.000, of f 11.612.000 minder. Toch is zelfs zulk een enorme daling ook thans nog zeer goed mogelijk. Hier treedt als bijna zekere waarschuwing op de factor der ‘zichtbare voorraden’. Telkens wanneer de zichtbare voorraad daalt, ziet men kort daarop den marktprijs rijzen, bij stijging van den voorraad den prijs weer dalen. Om een paar cijfers te noemen der laatste drie jaren: De gemiddelde zichtbare voorraad der drie maanden Juni-Augustus 1904 was geweest 16350 ton en de prijs op 1 September 116 pond (f 1392) per ton. In September-November daalde de gemiddelde zichtbare voorraad tot 14530 ton, de prijs steeg in November tot ruim 135 pond (f 1620). In December steeg de voorraad tot 15419 ton, prijs Januari gedaald tot 131 pond (f 1572). Gedurende 1905 daalde de voorraad geleidelijk, met even geleidelijke stijging van prijs, tot 1 November de voorraad was gezakt tot 12495 ton en de prijs in December 1905 gehoorzaam gerezen tot 163 pond (f 1956). De drie eerste maanden dezes jaars bleven voorraden en prijzen kwakkelen, maar 1 April daalde de voorraad van 14261 ton op 1 Maart tot 12748 ton, en op 1 Mei zakte ze tot het laagst bekende cijfer der laatste 3 jaren, 11959 ton; vandaar die enorme rijzing van prijs in April en Mei, n.l. begin April 170 pond, begin Mei 185 pond en medio Mei 215 pond, den hoogst bekenden prijs der laatste 20 jaren. Doch de voorraad nam daarop snel toe, de prijs daalde naar evenredigheid, en begin Juni had men, bij een zichtbaren voorraad van 13520 ton, een prijs van ± 191 pond, die 13 Juli nog weer was gedaald tot 166.10 pond. Altijd nog een prachtige markt, aequivaleerende met ruim f 98 per 50 kilogram, terwijl naar wij zagen de minister tot | |
[pagina 203]
| |
grondslag zijner begrooting voor 1906 slechts f 75 per 50 kilogram stelde. Maar ieder oogenblik kan het blaadje omkeeren. De aanvoer uit de Straits (de groote leverancier) wordt natuurlijk bij deze hooge prijzen op haren en snaren gezet. Bovendien kan ook de vraag door onverwachte omstandigheden worden geïnfluenceerd. De jongste baisse wordt bijv. gedeeltelijk toegeschreven aan het beef-packers schandaal in Amerika, dat ten gevolge zou hebben een groote vermindering van vraag naar tin voor de blikken, waarin het vleesch wordt verpakt. Een aardig staaltje wel van het gecompliceerd in elkaar grijpen der tallooze onderdeeltjes van ons maatschappelijk raderwerk, dat die vuilikken in Chicago en Kansas-City onbewust zouden kunnen bijdragen om onze Ned. Indische begrooting te doen duikelen! Ook zonder zulke buitengewone ongelukjes echter kan de tinmarkt op een gegeven oogenblik duikelen als een snip. Groote aanvoer moet op den duur den koers omlaag drukken. En de nog altijd mooie prijzen doen natuurlijk alle tin-producenten (ook Banka, Billiton en Singkep) hun beste beentje voorzetten, wat voor Banka nog heel wat meer had kunnen beteekenen als onze slechte behandeling der koelies ons geen kool had gestoofd. Zoo komt altijd boontje om zijn loontje. |
|