De Beweging. Jaargang 1
(1905)– [tijdschrift] Beweging, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
BoekbeoordeelingHugo Grotius und die religiösen Bewegungen im Protestantismus seiner Zeit. Von Dr. K. Krogh-Tonning. Köln, 1904.Het Protestantisme der 17de eeuw vertoont in zijn leerstellingen en levensopvattingen een oneindige reeks van schakeringen. Van eenheid in leer en praktijk binnen de grenzen van eenzelfde belijdenis is geen sprake. Elke gevestigde Kerk toont een bonte verscheidenheid van afwijkende begrippen, nu eens vreedzaam naast elkander geplaatst, meestal heftig van weerszijden bestreden. Ook de grondleer der Kerken zelve wijzigt zich. Het principe van 't Protestantisme teelt zijn eigen kroost. Het geloof alleen zou zalig maken, de Bijbel alleen zou de geloofsnorm zijn. Vandaar de afwijkingen van hetgeen het leven met goede werken zou heiligen; vandaar ook, dat bij het schrappen van de traditie als richtsnoer der bijbelverklaring, zo talrijke wegen geopend werden voor subjectieve opvattingen en uiteenloopende vertolkingen, die op haar beurt aanleiding gaven tot nieuwe tweedracht, en nieuwe afscheidingen en sekte-vormingen. De voortdurende verbrokkeling der kerken moest ten slotte wel de ogen openen van degenen, wien de zaak van het Protestantisme te midden van zo veel verwording nog lief was gebleven. Wel mochten ze vragen: Waar is de kerk van Christus? De Heer had, oordeelde men terecht, niet met zijn Kerk bedoeld wat de toenmalige wereld te aanschouwen bood, en met den naam van Christelik leven had hij niet kunnen bestempelen, wat de leer en de praktijk aan twistziek woelen en aan ontheiligende levenswandel bij de leden openbaarde. Al talrijker werden de klagers, met dit gevolg, dat de teleurstelling die de wending der zaken scheen te nemen, | |
[pagina 240]
| |
tot pogingen voerde om het kwaad te stuiten en tegen een verder verloop van het ontbindingsproces te reageren. Deze reactie was echter niet altijd negatief. Zo wilde de lutherse prediker Johann Arndt het leven in Christus hernieuwen, het geloof verinnerliken door het dooden van de oude mens. Zijn streven is dus asceties en mysties. Valentijn Wiegel, de voorloper van Böhme, verwerpt de oude voorstelling als zou het lijden en sterven van Christus een voldoende boete voor onze zonden zijn; hij wil dat elk individu zich opnieuw als Christus laat kruisigen en doden. Deze zienswijze, welke Böhme door speculatief denken en intuïtief waarnemen tot een organies stelsel weet op te voeren, is eensdeels mysties, anderdeels theosofies: men kent zijn pogingen om het dualistiese met één blik te omvatten. Beide richtingen, die van Arndt en die van Böhme doen niet mee aan dogmatiese haarkloverijen; waar de liefde groot genoeg is, meenen zij, is geen ruimte voor ketterijen. Ook in een ander opzicht staan ze vreemd tegenover de heersende kerken en de bestaande secten; en 't is hun subjectief beginsel, dat, actief wordend, hen van de schoolse dogma's ontbindt. De oude Protestanten, met name de lutherse Kerk, had het wezen van 't Christendom gezocht in de rechtvaardiging door 't geloof, zonder de werken der wet, d.i. in de objectieve toekenning van de gerechtigheid van Christus, door middel van Christus' verlossing. Hiernaast stellen de mystieken als Arndt als een nog hoger beginsel de vernieuwing van het beeld Gods in de mens. Deze ontkenning van de stelling, als zou het geloof alleen als voorwaarde tot zaligmaking volstaan, benevens de zin voor een teruggetrokken leven in Christus, gepaard aan een afkeer van 't leerstellige, voerden de geesten hoe langer hoe meer buiten de wanden van 't erkende Protestantisme, waartoe de verketteringen, welke uit de Lutherse strijdschriften en akademieën naar de piëtistiese en böhmistiese mystiek werden geslingerd, ook het hare zullen hebben bijgedragen. Zo kon het syncretisme ontstaan, waarvan de hoofdvertegenwoordiger Calixtus is, en dat zich voorstelde, met terzijdestelling van brandende kwesties, eenheid en vrede te brengen in de strijdende partijen; niet alleen in het verdeelde Protestantisme, maar ook, door middel van een verzoenende overeenkomst tussen de Katholieken en | |
[pagina 241]
| |
de van de Moederkerk afgevallen partijen, in de geheele Christenheid zelf. Men stelde zich daarbij voor, in 't belang van een mogelijke unie, het zwaartepunt te leggen op hetgeen in de verschillende belijdenissen gemeenschappelijk voorkwam, en zou dit gemeenschappelike het wezenlike van 't Christendom uitmaken; terwijl dat, wat tot heden twist en verdeeldheid had gebracht, als iets louter bijkomstigs zou worden verzwegen. Wat moest het natuurlik gevolg van deze pogingen tot bemiddeling zijn? Vooreerst, dat men de leerregelen van de eventuëel geuniëerde Kerk ging bouwen op den inhoud der oudste apostoliese geschriften, en dat men, om de eenmaal verworven eenheid ook voor het vervolg der tijden vast te leggen, en alle mogelijke vrije exegese te weren, er toe kwam naast de Bijbel de oud-katholieke traditie weer in ere te brengen. Ten tweede, dat men met het beginsel ‘de Bijbel alleen’ ook het principe ‘het geloof alleen’ liet varen; dat men ook de goede werken noodwendig begon te achten; jà, dat men zelfs, waar sprake was van ‘het geloof’, hier niet langer den zin aan hechtte, die Luther er aan placht te geven, maar waaraan men, overeenkomstig de nieuwe tijdgeest, de betekenis van een ‘in liefde werkzaam’ geloof toekende. Naast deze punten werden door Calixtus andere aangeroerd, die tegen de verdorvenheid der menselike natuur, de erfzonde, de alomtegenwoordigheid van 't lichaam van Christus, waren gekant. Men voelt, welken weg het syncretisme opging; - de geweldige beweging in de Protestantse wereld, die het dan ook te voorschijn riep; de vervolging in woorden en daden, waaronder Calixtus en zijn school gingen gebukt, bewijzen, hoe vruchteloos destijds elke poging moest zijn, om het Protestantisme met de Moederkerk te verzoenen. Want men wist het: de Kerk kon niet een partij in zich opnemen, die haar op opzettelik verzwegen punten bestreed; zij zou alles nemen of niets; terwijl de Protestanten, door consessies naar de kant van het opus operatum en de traditie te doen, haar eigenlik levensbeginsel: ‘Onderzoek de Schriften’ en ‘'t Geloof alleen maakt zalig’ zouden moeten prijsgeven of laten verstikken.
Van de achtergrond af van deze syncretistiese reactie tegen | |
[pagina 242]
| |
de Protestantse geloofsverdeeldheid komen als merkwaardige mannen naar voren, Hendrik van Navarre en Sully, in lateren tijd Spener en Leibnitz, en omstreeks 1640 onze Hugo de Groot. Hij stond in briefwisseling met de uiterst vreedzame Calixtus. Met de geleerde Jezuiet Petavius, aan wie hij z'n theologiese manuscripten ter beoordeeling zond, stond hij op een bizondere voet van vriendschap. Christina van Zweden gaf aan Grotius' weduwe haar wens te kennen z'n nagelaten handschriften te mogen bezitten, verzekerende, dat de schat bij haar in goede handen zou zijn. Hij is de universeelste man van z'n tijd. Kundig in alle wetenschappen, is hij 'n boven alles geleerde en ijverig theoloog. Bij alle boeken van 't Oude en Nieuwe Testament was hij in staat commentaren in de grondtalen te leveren, waarmee men nog heden rekening moet houden; hij leverde bijdragen over dogmatiek, kerkgeschiedenis, symboliek en theologiese polemiek, welke tans nog hun waarde laten gelden. Dat alles werd geschreven in een keurig, helder, zakelik betogend Latijn, waarin hij zich naar de schrijftrant van Tacitus had geschoold. Wat aan De Groot als theoloog de meeste betekenis geeft, is zijn zichtbaar streven om bij te dragen tot de vereniging van alle gelovigen tot éene Kerk. Dit is de roem van z'n leven. Het bepaalt reeds z'n standpunt in de Arminiaanse kwestie. Hij acht elk schisma een ramp. De steile orthodoxie van 't Calvinisme stoot hem, als te onverzoenlik, af. Het punt van uitgang te nemen in 's mensen totale zelfvernietiging, is hem een te grote afstand van de barmhartigheid, die in Gods rechtvaardigheid wordt verondersteld. Aanvankelik is hij er op uit, in z'n eigen gewesten de verhouding tussen Kerk en Staat in dier voege te regelen, dat de stenden van een territorium in hoogste instantie te beslissen hebben over de uitspraken van een nationaal concilie, ook omtrent de godsdienstige geloofskwesties; met het toezicht van de Staat op de Kerken (circa sacra) zou dan tevens de kerkelike eenheid binnen het gewest gewaarborgd zijn. Eenmaal uit het vaderland gebannen, en burger van de Christenheid geworden, laat hij zijn gedachten weiden op breder terrein, verdedigt de primatuur, al is het met de beperking, dat het algemeen kerkbestuur in handen dient te komen van op vaste | |
[pagina 243]
| |
tijden te vergaderen conciliën.Ga naar voetnoot1) Hier staan we reeds midden in z'n arbeid voor de eenheid der kerken. Wij zien hem de afval betreuren, waartoe de afwijking van de Roomse leer had geleid. Hem hindert het schisma, niet zozeer de haeresie der kerken. Hij wil binnen de muren wijde grenzen. Onderlinge liefde en verdraagzaamheid is het eerste artikel; al het andere, de eenheid in de dogma's incluis, geldt als het bijkomstige. Zo zal de verst strekkende lijdzaamheid het cement zijn voor de optrek van 't gebouw; de dogmatiese stelsels, welke de muursteen moeten vormen, bestaan voor hem niet. Kundig als hij is in zake de geschilpunten in het leerstellige, vermijdt hij opzettelik, de brandende kwesties aan te roeren; in plaats van de doornen der neteligste twistpunten in het vuur van den haat te werpen, begraaft hij ze onder z'n voet, en draagt het water aan van de tweedracht-blussende liefde.
Waarom zou hij niet? Brandt het krijgsvuur niet in half Europa? Nooit had de Christenwereld er zoo uitgezien als in zijn tijd? De akkers waren woestijnen geworden; de steden stonden in vlam. Overal heerste nood en ellende. En het waren Christenen, die elkander bekampten. Was dat nu het rijk van Vrede, dat Christus tot in eeuwigheid voorspeld had? Zo kon het toch langer niet doorgaan. Een verdeeldheid als deze, met zulke nootlottige gevolgen, en een eindeloze zee van bloed en tranen in een nooit eindigend verschiet, zou tot waanzinigheid voeren. Er moest iets op gevonden worden. Zo er geen sprake kon zijn van een terugkeer tot de algemene Kerk, dan diende altans door een of ander middel de kloof tussen de verdeelde hoofdpartijen te worden overbrugd!
Daarbij kwam, voor De Groot persoonlik, een nog treuriger omstandigheid. Tot dusverre had er ten onzent van een Protestantse eenheid tegenover Rome sprake kunnen zijn; de Europese oorlog toch, waarin de Nederlanders ook waren betrokken, had het antagonisme tussen de beide Kerken zoo scherp mogelik naar buiten laten treden. In Duitsland was die eenheid in de Protestantse wereld wel reeds lang verbroken; met | |
[pagina 244]
| |
name de Lutherse kerk had zich schrap gezet tegenover de dissidenten; niettemin kon men er zich blijven beroemen op een afgesloten Lutherse confessie. Doch erger ging het binnen onze eigen landpalen. Hier ontbrandde de strijd in het Calvinisme, zo sterk aaneengesloten door de strijd tegen Spanje, zelf, en deed zich het betreurenswaardige feit voor, dat men elkander wegens een verschil van meening over een betrekkelik ondergeschikt punt, vervolgde en verbande. De katastrofe, waarop het theologies verschil in 1618 uitliep, werd voor ons geestesleven een ramp. Een van hen die het vaderland voor altijd moest prijsgeven, was De Groot. Bij vele anderen zou de onduldbare willekeur en niet te rechtvaardigen dwang, ergernis, afval en een door de herinnering geprikkelde tegenwerking hebben veroorzaakt. Bij Grotius vertoont zich de weemoed, de afkeer van het menschelik drijven en het verlangen naar een mildere geest; het beroep op de apostoliese liefde; de zin voor eenheid en orde, te dekken door een verlicht primatuur en een door de traditie gesanctionneerde exegese. Vandaar zijn pleidooien voor algemeene tolerantie; z'n studieën over het pausdom; z'n denkbeelden over de vrede der kerken, vooral neergelegd in z'n Brieven, en waarbij hij hoe langer hoe meer het Katholicisme als de eenige basis van onderhandeling en overeenstemming gaat beschouwen.Ga naar voetnoot1) Op den avond van z'n leven erkent hij geen eenheid mogelik dan op een Katholieke grondslag, en staat hij met z'n persoonlijke sympathieën eveneens aan de zijde van de Moederkerk. Het voor ons liggende werkje refereert de inhoud van Grotius' theologiese werken en brieven aan de verschillende kerkelike leerstukken; een verdienstelike arbeid, welke de beoefenaars der vaderlandse litteratuurgeschiedenis in staat stelt, met meer kennis van zaken zich een oordeel te vormen in de strijd tussen Vondel en Rivet over het kerkelike standpunt van Hugo de Groot,Ga naar voetnoot2) welke strijd, zoals men weet slechts een der fazen is geweest in de wereldkamp om 't bezit van Grotius' laatste wil. In dit opzicht staat de vermaarde Delvenaar weinig ten achteren bij Homerus, voor wiens eerst snik zeven steden hebben geharreward. | |
[pagina 245]
| |
Of Grotius, met z'n katholieke sympatieën, er ooit toe kon komen, zich bij Rome aan te sluiten? De vraag wordt door Dr. Krogh-Tonning evenzeer aan de orde gebracht. De Jezuïet Petavius verklaart, dat het De Groots bedoeling was geweest, na z'n reis in 1645, te Parijs z'n communie te doen; z'n onverwachte dood had de toetreding alleen in den weg gestaan; Petavius liet dan ook na de doodstijding zielmissen voor de afgestorvene lezen. Hier te lande heeft Vondel hem voorgesteld als Katholiek gestorven. Dr. Krogh-Tonning toont aan, dat dit niet het geval is geweest. Wat heeft hem, die bij de noodlottige schipbreuk aan de Pommerse kust 62 jaar telde, weerhouden om zich te geven? Hield hem z'n liefde voor het vaderland terug, z'n piëteit voor het onderhuis en het vaderlijk geloof? De auteur van het naast ons liggende boekje heeft, ons inziens, in het irenies karakter van onze beroemde landgenoot, de ware reden gezien. Grotius' streven naar de eenheid der kerken bracht mee, dat hij zich voorlopig niet heeft kunnen of willen uitspreken. Het liefst hield hij zich buiten de partijen, en communiëerde langen tijd noch bij de Hervormden, noch bij de Luthersen. Steeds hield hem de delicate kwestie van een toekomstige vereniging van alle Christenen in spanning; het verzoeningswerk zou worden vertraagd, en de illusie worden verstoord, wanneer de twistende partijen van de gevoeligste kant wisten, dat het denkbeeld uit moest gaan van iemand, die zich als een belijder van de Oude Kerk had verklaard.
Besluiten wij met de opmerking dat het bovenstaande werkje ook voor de vaderlandse litteratuur van zijdelings belang is. Grotius toch is de medestichter en handhaver van de School, die met Barnevelts val een gevoelige knak heeft gekregen, maar die haar uitspraak heeft gedaan in de werken van Hooft, en langs de lijn van Grotius' syncretisme ten slotte in Vondels didactiese werken, een van het nationaal leven afwijkend hoogtepunt heeft bereikt. Doch waar Vondels ideaal, los van de Staatse oorsprong, in 't onbereikbare doodloopt, vraagt Hooft in streven een welkome toepassing in de praktijk. In de Baeto is het Libertijnse principe nagenoeg volledig uitgewerkt en de verhouding van de clerus tot de Staat even | |
[pagina 246]
| |
nauwkeurig aangegeven als de verhouding van de stènden tot de Souverein.Ga naar voetnoot1) Hierin staan Hooft en De Groot, de een met zijn ideaal als vorm in 't verleden gelegd, de ander met zijn strijdschrift als dam tegen de theocratie, hand aan hand. Als uitgewekene staat Grotius in nauwer broederschap met Vondel. De sympathieën worden steeds inniger; en ofschoon de strijdlustige zanger in z'n schoonste poëzie klanken heeft opgenomen, die zijn vriend en bewonderaar in den vreemde nooit zou hebben geuit, voelen beide buitengewone mannen elkanders waarde, niet het minst in hun streven om bij de aanblik van wat de wereld aan twist en verkettering aanbood, en waarin zij beide zo nauw waren betrokken, in hun werken hun pleidooien te leggen voor een algemeen ‘Christenrijk’, waarin de volkeren in eensgezindheid zullen samenwonen, en het idyllies Arcadië van Homerus en Virgilius zal worden vernieuwd.
J. Koopmans. |
|