| |
| |
| |
Zangspel van vreugde
Door
Maurits Uyldert.
Koor.
Wij willen de blijdschap en kennen geen droefheid!
O lacht dan, lacht dan, lacht dan de stroefheid
van uwe ogen, van uw gezicht!
Zie over de heide, zie over de weien,
de zonne spreidt het blanke licht,
zie hoe de tinten der lucht verglijen,
O, in die vreugde en lichtend verblijen
sluit uwe ogen voor droefenis dicht -
Zang.
En als de nacht komt - de vogels zwijgen,
de sterren glanzen in donkere lucht -
spreken de stemmen der stilte, en neigen
zich zacht de zielen - er ruist geen gerucht.
O, als de nacht komt, komt uit het verre
duistere Al, waar de vrome sterren
stadig in glanzen vervloeien
| |
| |
wondere sprake van grote gerustheid
en uit het innige onzer bewustheid
dank en vermooien ontbloeien.
Want waar de stilte geluideloos spreekt
alles ontluikt en openbreekt
als bloemen in dag onder zon-gelach.
Tegen-zang
Eens heeft de zon in haren wagen
hóóg in de luchten opgedragen
des levens lichte vreugde-dag,
het zonnig blije zang-gelach
dat heeft gespeeld op blanke golven
dat heeft geschitterd, en is bedolven
onder de kerende kerende zee...
De zee heeft gelachen - zij speelde ermee.
Zo speelt het leven met alle geluk -
de golven keren en slaan het stuk.
Wissel-zang
I
Maar droefheid brengt vreugd waar 't leed wordt gedragen
sterk en berustend: want schoner de kracht: -
- dan treuren en schreien, dan stadig te klagen -
het leven heengeven met lachen zacht.
II
Schoon is het leed waar het kracht geeft tot dragen,
kerend in vreugde om 's levens pracht:
| |
| |
't prangende leven geen weg meer te vragen,
maar het te heersen met wil-vasten macht.
Koor
III
O lachend, lachend, blij lachend leven
als klinkende klokken in helderen dag zich
klinkende stukslaand - of zuiverlik zacht zich
wègzingend naar ver - als nevelen even
aanroeren de aard, zo de zielen beroeren:
leven, in smarten zo droevig bevonden
doch lichtend en blij waar de sterken weerstonden
en zonnige vreugd voor wie 't vrede-licht voeren.
Tegen-zang
Zo klagen wij dan in de dagen niet
en wenen in den nacht niet, maar ontvluchten
der mensen wijd-uitjuichend vreugde-lied,
beluistren hen, de eenzamen, die zuchten
om rouw - en in de droefenis gebogen
der godheid van de smart de harten neigen -
erend den dood en 't willoos wanhoops-zwijgen
en 't leven vloeken in zijn doem van Logen.
Geluidloos bloeden onze harten - zacht
beeft luchte-luwte in zwart doods-kille nacht.
| |
| |
van klachten in stille nachten -
Weent niet onder zonne-licht
want daar der mensen wonne ligt
II
Ach weent niet, dat niet uw tranen vloeien
over de bloemen die lente-zacht bloeien,
over uw wit-stille ziele-vreugd
die eens de smart-ban zal ontgroeien
die als een vuurvlam uit zal sproeien
de vonken van haar kracht en jeugd.
Koor
III
Wat klaagt gij dat de dood vervreemdde
van u een lief en klaar gezicht -
ai, klaagt niet omdat hij ontnam
en sluit de droeve ogen dicht.
Tegen-zang
Ons mensenleven is een stadig klagen
een strijden zonder doel, een bittre droefenis,
het leven is in smarten zwaar: zwak, ongewis
wanken wij allen voort door nacht der dagen.
Goudlachend rezen wij in luwe luchten
maar bogen bleek, moe wenend om dien droom,
en vrezend wachten wij den ruw-geduchten
golf-slag, den zwependen, die in den stroom
| |
| |
van 't sterven medevoert: het bang verwachte,
het doem-zwaar dreigende, zo droef, zo groot -
En of wij speelden, weenden, treurden, lachten:
wij leven stervend in den eew'gen dood.
Koor
O treedt dit leven mee, wij treden tot de Vrede -
stijgende in den nacht naar 't nadrend licht, waar valt
strijder bij strijder in den dood - maar o, hèn zal 't
licht in de Vreugde zijn waarvoor wij lijdend streden -
En volgt het blanke pad, de velden liggen verre
waar 't zaad gestrooid werd voor de vreugde bloeit:
- de tranen van de smart - Wij treden tot de sterren
omhoog, omhóóg naar 't licht dat schittert en dat gloeit.
Laat sterven wie aan 't leven vóór de vreugde ontvallen,
werpt af het wicht der smarten, maakt U vrij!
En lacht waar aarde treurt, want zie, wij allen
beuren de treurnis aan het licht voorbij.
|
|