| |
| |
| |
[Deel 1]
Inleiding
Tien jaar lang heb ik het geluk gehad in een wenschelijk bondgenootschap het verschijnen verzekerd te zien van een Tijdschrift dat, in werkelijk breeden zin, het orgaan was van een Geestelijke Beweging.
Nu door de ééne partij gemeend wordt dat die Beweging geëindigd is en zij den tijd gekomen acht om door deelneming aan andere tijdschriften te toonen dat er, naar hare meening, tusschen die tijdschriften en het Tijdschrift van de Beweging geen onderscheid meer bestaat, nu is het voor de andere partij, de onveranderd geblevene, een droevige, maar noodzakelijke plicht geworden het eens zoo schoone bondgenootschap te doen eindigen, en het zoo nadrukkelijk mogelijk uit te spreken dat de Beweging nog leeft.
Dit is de reden waarom de overeenkomst, tengevolge waarvan eerst het Tweemaandelijksch Tijdschrift en daarna De XXe Eeuw werden uitgegeven, tegen het volgende jaar ontbonden is, en tegelijk met het ophouden van de gezamenlijke uitgaaf een nieuwe onder den naam De Beweging door mij begonnen wordt.
* * *
Het mag hier wel de plaats zijn dat wat tot nu toe verspreid gezegd werd te vereenigen en in overzichtelijke voordracht een denkbeeld te geven van die Geestelijke Beweging die zóózeer de oorsprong en regelaarster van onze daden is.
Als de menschen, de volken, veranderen, dan erkennen wij
| |
| |
de verandering aan de gelaatstrekken, maar ook aan de gedachten; aan de gebaren, maar ook aan de gevoelens; aan de daden, maar ook aan de gemoederen. Eigenlijk zijn gedachte en gelaat, gevoel en gebaar, gemoed en daad een-enhetzelfde: tegelijk ontbloeiende levensbewegingen, die wezenlijk één zijn, al is het zoo dat ons splitsende en begrijpende verstand ze niet anders dan in die ontleding bevatten kan. Dat verstand wete echter wel dat, omdat wij ze gesplitst verstaan, de levensbewegingen nog niet gesplitst zijn; het wete wel dat het die splitsing niet maakt om een doode afgetrokkenheid, maar om het leven erdoor te benaderen; het wete goed dat wanneer het spreekt in afgetrokkenheden, die het leven begrijpen van ééne zijde, het toch inderdaad van het leven-zelf spreekt dat in velerlei afgetrokkenheden, van vele zijden, kan worden bevat.
Geest en stof zijn twee wijzen waarop eenzelfde leven begrepen wordt. Of wij van iemands geest of van zijn lichaam spreken, wij hebben het over hemzelf en wij weten zeer goed dat die geest niet zonder dat lichaam en dat lichaam niet zonder dien geest kan worden voorgesteld. Toch ware het spreken ons niet mogelijk indien wij de scheiding niet maakten, indien wij uit de levende indrukken die tot ons komen niet die twee afgetrokken schepselen Lichaam en Geest schiepen, die wij dan bij iedere beschouwing van een werkelijken mensch weer onmiddelijk en onbewust met het aan hem eigenaardige leven vullen. Noodzakelijke wijzen van zien en denken, hebben Lichaam en Geest, Geest en Stof, tot voorwaarde van hun bestaan het leven en tot voorwaarde van hun werkzaamheid het levende, en in elk van hen beide verschijnt dat levende geheel, hoewel in beide op een andere wijs.
Wanneer wij dus een beweging geestelijk noemen en haar van een stoffelijke onderscheiden, dan verliezen wij daarbij niet het besef dat deze twee bewegingen eene zijn, ééne levensbeweging, maar die door ons als de geestelijke die zij is, wordt beschouwd.
Geestelijke beweging, dat is levensbeweging, beschouwd niet in haar lichamelijk voorkomen, maar in haar geestelijken aard.
* * *
| |
| |
Geestelijke beweging is levensbeweging. En de heele geschiedenis van de menschheid zou kunnen beschreven worden als de werkingen van één Geest die in alle gebeurtenissen, daden en woorden tot uiting komt.
Maar dit kan niet het doel van een tijdschrift zijn.
Niet de geschiedenis van de menschheid maar die van eigen tijd tracht het in zijn bladen vast te houden; niet de geestelijke beweging in het algemeen, maar de ééne bizondere geestelijke beweging die van dien tijd het wezen is.
Terwille van ééne Geestelijke Beweging wordt dit Tijdschrift door mij opgericht en over deze beweging die het wezen van onzen tijd is, loopt dit ons onderhoud.
Toen het in 1815 begonnen tijdperk, dat er een van nationale idealen geweest was, omstreeks 1860 ten einde liep, vertoonden zich al spoedig algemeener bedoelingen. De geestdrift voor een vaderlandsch verleden die in bijna alle staten van Europa had doorgewerkt en als laatste daad nog in 1870 het Duitsche Rijk zou stichten, begon vervangen te worden door droomen en uitzichten waaruit het vaderlandsche verdwenen was. Het is niet noodig dat ik hier de geschiedenis van Europa schrijf: er zou uit blijken dat in die jaren niet het leven in het land maar het verkeer met het buitenland hoofdzaak werd, en dat dit overal viel op te merken, stoffelijk zoowel als geestelijk.
Ook bij ons ziet men in die jaren, in poëzie en proza, in gedachte en kunst, in nijverheid en arbeidersbeweging dien overgang plaats hebben. Het vaderlandsche heeft, vooral hier, nog een groot woord mee te spreken; het komt zelfs, doordat het van de onderdeelen afziet, en zich tot zijn breedere trekken vereenvoudigt, tot krachtiger uiting; maar de richting naar het buitenland is onmiskenbaar: het is het vaderlandsche dat zich verstaanbaar maakt voor den vreemdeling. Als in 1875 Potgieter sterft, met de oogen van zijn geest gericht naar Amerika, het rijk zonder verleden - Lincoln heette het onvoltooide gedicht dat hij achterliet en vóór de roos van het graf van Washington, die achter glas hing in zijn studeerkamer, beloofde hij zich als laatste reis eene naar de Nieuwe Wereld, - als hij sterft, wiens eerste gedicht er een op Washington geweest was, dan treden opnieuw de algemeene verlangens van vóór bij geboren werd in werking: de wegen liggen open naar een
| |
| |
gemeene menschheid, begaanbare wegen naar een toekomst die vroeger droomland scheen.
Wat, stoffelijk en geestelijk, de volken beleven, beleven het sterkst in den géést hun dichters. De herleving van het vaderlandsche en de richting van dat vaderlandsche naar het buitenland, de levensbeweging van de jaren waarin hij leefde, is als geestelijke beweging tastbaar in Potgieter en de zijnen. Vijf jaren na zijn dood vergeestelijkt een nieuwe levensbeweging voor het eerst zich duidelijk in Jacques Perk.
In de nieuwere eeuwen zijn dit de twee beheerschende machten: het Vaderland en de Menschheid. Elke op haar beurt is middelpunt en bewaart een tijd haar meesterschap over alle verschijnselen. Dan draagt zij het over aan de andere. Als Jacques Perk zijn Mathilde schrijft, geïnspireerd op Dante, - zooals ook reeds Potgieters Florence, zooals ook reeds sints '60 Rossetti's Praerafaëlitisme, - dan is in de Natuur-idee die hij belichaamde, zoowel als in het navolgen van dien dertiende-eeuwer, een treden uit de vaderlandsche sfeer, en in een algemeenere, een grijpen naar dat wat buiten en boven nationaliteiten een menschelijke verstandhouding schonk. De beweging van vaderland-looze menschelijkheid, die, stoffelijk en geestelijk, de volken van Europa heeft aangegrepen, is ook in Nederland, en is als Geestelijke Beweging aan het woord gekomen in Jacques Perk.
* * *
Dit is de beweging waarvan ik spreken wou. Een ideaal van Menschelijkheid verving het ideaal van den Vaderlander. Zoodra de beweging in De Nieuwe Gids haar orgaan had, bleek het dat niet alleen dichters, maar verschillende soorten van schrijvers dit ideaal in zich droegen. Ook kunstenaars, ook mannen van wetenschap, wijsbegeerte en staatkunde uitten nieuwe verwachtingen, denkbeelden en meeningen. Hierdoor werd bevestigd dat de nieuwe levensbeweging, die naar het inter-nationale, welke sints geruimen tijd ook stoffelijk waarneembaar werd, haar geestelijk karakter ging bewust maken: dat er dus inderdaad van een Geestelijke Bewéging sprake mocht zijn.
| |
| |
Van het begin af heeft De Nieuwe Gids alle verwante elementen aangetrokken, en het duidelijk gemaakt dat niet de eigenschap van dezen of genen schrijver, maar dat wat zij allen gemeen hadden, het krachtige en blijvende van het tijdschrift was. Te grooter de tegenslag toen de leiders zelf van het tijdschrift die waarheid vergaten en in zelfvereering de gemeenschappelijke schepping verwoestten envernietigden. Dat was voor de Beweging het gevaarlijkste oogenblik, toen de bindende kracht van haar orgaan een afstootende geworden was, en er gevaar bestond dat alle medewerkende machten, uit elkaar geslagen, den weg tot elkaar verliezen zouden.
In dat oogenblik werd het Tweemaandelijksch Tijdschrift opgericht. Twee schrijvers vonden in hun bondgenootschap de waarschijnlijkheid, zoo niet de zekerheid, de verjaagde leden van de beweging te zullen vereenigen.
In dien tijd bleek het hoe spoedig een gemeenschap verwildert en hoe moeilijk ze gegrond wordt. Langzamerhand eerst konden bedervende invloeden geweerd, en kon in vele harten de gedachte weer wakker worden gemaakt dat niet elk voor zichzelf stond, maar wij allen in een gemeenschap van smaak en denkbeelden den waarborg hadden, te behooren tot die levensbeweging, welke het leven is van onzen tijd die naar de toekomst groeit.
Langzamerhand is een schaar van schrijvers samengekomen, die in De XXe Eeuw haar maandschrift heeft. En tot behoud en uitbreiding van hun gemeenschap is het dat ik in een nieuwe uitgaaf de oude samenwerking wensch voort te zetten, nu het blijkt dat een van de leiders hun zaak verlaat.
* * *
Iedere beweging heeft haar hoogten en laagten, en de boog van haar aanloop is anders dan de rustige breedte van haar uitdeining. In de jaren 1894 tot 1904 is schijnbaar niets te bespeuren van die eenheid die in de eerste Nieuwe-Gids-jaren zoo doorslaand merkbaar was; integendeel schijnen de medewerkers van Tweemaandelijksch Tijdschrift en Twintigste Eeuw ongewoon uiteenloopend: het bij elkander brengen van de meest verschillende persoonlijkheden wordt nagestreefd, het
| |
| |
tegenover elkaar plaatsen van afwijkende meeningen wordt haast een systeem. Maar let eens op het volgende: Er is in Noord- en Zuid-Nederland geen enkel dichter dien wij begeeren die zich niet bij ons heeft geschaard; er is geen schakeering van proza waarop wij prijs stelden of we gaven er proeven van. Dit is een eenheid, die daarin bestaat dat die hoogste geestelijke krachten die de poëzie en het proza zijn hun richting naar ons toenamen, ons tijdschrift zochten als hun middelpunt. Verder: rondom deze reeks van ouderen en jongeren - want zelfs de beste schrijvers van het voorbereidend tijdschrift De Banier verschenen, en zelfs de jongsten van de jongeren komen opdagen - bewegen zich de verdedigers van denkbeelden en meeningen, de meest verschillende, maar zie hoe ze tot een vrijheid, zelfs van strijd met elkander geraken, en toch niet het tijdschrift verlaten waarin ze allen welkom zijn. Een band van eenheid is dit, dien ze dulden omdat ze hem liefhebben, en liefhebben omdat elk er de sterkende kracht van voelt. Dit voor de medewerking; - en het gevolg? Het gevolg is dat hoe langer hoe meer en door de meest verschillende pennen, alle belangrijke vragen behandeld worden, en elke gedachten-groep zich aflijnt tegen een andere. Geen enkele die ertoe komt tyran te zijn, geen enkele ook die zich niet in vollen vrijen weerstand ontwikkelen kan. In verkeer en verweer openbaart zich het leven van onzen tijd, in geestelijke verschijning, en inderdaad als een beweging, maar als de beweging die ze is: een in voortgang strijdende.
Zóó is de beweging van die tien jaren, die door de verscheidenheid van haar samenstellende krachten haar eenheid niet zoo duidelijk toonde als de enkelvoudige van het voorafgegane tijdperk, maar die daarom toch niet minder wezenlijk een eenheid wás.
* * *
Heeft de Beweging deze eenheid van strijdende krachten tot stand gebracht opdat nu verder die krachten haar weer zouden loslaten en elk voor zich opgaan in den breeden poel van tijdgenootelijke meeningen, waarin geen strooming, geen beweging is?
| |
| |
Ik geloof het niet.
Integendeel wil het mij voorkomen dat de Geestelijke Beweging, in onze jeugd onbewust aan het licht gekomen, en die daarna in weerstrijd en voortgang tot bewustzijn van zichzelf geraakt is, in de nu komende jaren welbewust en doelverzekerd een taak te vervullen heeft.
Wanneer men, de laatste vijfentwintig jaar, heeft waargenomen in welk een bedrijvigheid, in welk een koorts gaandeweg ons volk, zoo goed als de bevolking van omliggende landen geraakt is, dan vindt men het begrijpelijk dat een krachtig geestelijk leven, evenzeer als een daaraan overeenkomstig stoffelijk, tegenwoordig orde en leiding noodig heeft.
De uitingen van geestesleven zijn niet vereenzaamd, zijn niet verwilderd: altijd nog heeft de Beweging ze bij elkander gehouden; maar vergeet niet dat de mogelijkheid van vereenzaming en verwildering nu, meer dan ooit bestaat.
Waarom?
Omdat de strijd feller wordt.
Omdat alle krachten aan het werk zijn om uit elkander te drijven wat maar eenigszins onderling verschil toont.
Omdat het voor iedere groep en voor iedere persoon meer dan ooit moeielijk zal worden om intezien wat bij de felle bewustwording van elk onderscheid overblijft als het gemeenschappelijke, als het bindende.
Omdat besef van onderscheid bij ongevoeligheid voor verwantschappen de splijtzwam is die de gemeenschappen vermoordt.
En wat staat tegenover deze ontbinding?
De Beweging, - het besef dat wij allen in eenzelfde beweging begrepen zijn, - de mogelijkheid om ondanks den onderlingen strijd van alle dagen zich vereenigd te vinden in gevoelens en voorstellingen die de gemeenschappelijke uiting zijn van den groeienden tijd.
Maar die gevoelens en voorstellingen, uiting van het gemeenschappelijke leven, die zijn immers wat wij de Geestelijke Beweging van onzen tijd noemen, die zijn immers de orde en de leiding waaraan de verwarrende veelvuldigheid van dien tijd zich gaarne bindt?
Hoe verwarrend - schijnbaar - is het beeld dat ons land geeft, alleen al in zijn politieken strijd. De twee groepen die
| |
| |
elk voor zich een vaderlandsch ideaal nastreefden, en in wier strijd de voortgang bestond van de jaren vóór 1870 - Liberalen en Calvinisten, meen ik - bestaan nóg. Zij hebben geen groot dichter meer, geen groot geschiedschrijver, geen groot staatsman, - alleen een elkel talentvol journalist en schrijver nog, laatste van het geslacht dat na Huet kwam. Hun machtsorde is omgekeerd. De Liberalen die in alles de meerderen waren hebben zich uitgeleefd - de geestelijk-minderen, maar die meer hou-vast hadden aan de behoudzucht van de bevolking, konden nu opkomen en door zwaarte een evenwicht handhaven dat door spankracht bezwijken zou. Maar meer dan een voortgangloos plankgewip, poel in poel uit, kan hun schommelspel niet te weeg brengen. Tegenover hen beide evenwel, waartegenover zij beide vereenigd zijn, de groep die met bewustzijn van de richting waarin de groei van ons leven gaat, en wanhopend aan de gezeten bevolkingen, nieuwe scharen van belanghebbenden in den strijd brengt, wien ze hun ideaal in de toekomst wijst. Zonder twijfel is deze laatste in de politiek wat anderen in de wijsbegeerte, anderen in de kunst, anderen in poëzie, wetenschap of studie zijn: de onmiddelijke vertegenwoordigster van deze onze Geestelijke Beweging, de bewuste Geest die orde en leiding geeft. Maar ga eens na in hoeveel schakeeringen de Beweging die in hen bewust werd tot zelfs de geesten doorspeelt van degenen die hun het meest vijandig zijn. Ga eens na hoe deze onze Geestelijke Beweging die slechts volkomen schijnt te leven in weinig personen, nu al de heele maatschappij van ons land doortrokken heeft.
Is er, vraag ik, wel een enkele groep waarin de eerste poëzie, de eerste strijd van De Nieuwe Gids geen sporen naliet? Waar, al is het als mode, de moderne letterkunde geen ingang heeft?
Is er één kring waar de geestdrift tot vernieuwing van de samenleving niet doorklinkt, en weerklank vond misschien wel, al was het in tonen van ongevaarlijke menschlievendheid en van onder een kerkelijk klankbord? En naar hoevele zijden zijn kunst en wijsbegeerte werkzame apostelen en verkondigers gebleken, daar waar het naakte woord en de praktische toepassing niet zouden zijn geduld?
| |
| |
Dit is de macht van de Geestelijke Beweging ook over het meest verscheidene: het feit dat wij allen gelijk-levenden zijn maakt ons gevoelig voor wat de bewuste onder ons over dat leven uit.
Ja, ik ga verder: meer dan de voorstellingen, die verscheiden zijn, is ons die levensgelijkheid. Daarin is een verwantschap die ons meer beheerscht dan iemand weten wil. In Bachofens Mutterrecht verdiepen zich evenzeer de wonderlijkste droomers van vóór-apollinische tijdperken, als de apostelen van de nieuwere vrouwen-beweging. Haat aan den vorige-eeuwschen reken-geest deed Saint-Yves d'Alveydre zich bewegen naar het aardsche Gods-rijk van duizenden jaren vóór Mozes: - anderen doet die haat uitzien naar de toekomst van een gelukkiger wereld. En dit zijn nog maar toevallige overeenkomsten. Meer dan deze, niet toevallig maar het eerste feit van ons bestaan met elkander, is onze gelijklevendheid. Tegelijk leven wij een leven dat in velen deele hetzelfde is. De richting van dat leven wordt door ons meegemaakt. De richting van dat leven in onzen geest bewust geworden en uitgesproken, dat is de Geestelijke Beweging zooals ze in ons werkzaam is. Ondanks alle verschil déze gemeenschap: dat de Geestelijke Beweging die de richting van onzen tijd is, aan al onze gedachten orde en leiding geeft.
* * *
Deze orde, deze leiding wensch ik dat dit tijdschrift geven zal.
Elk voor zich moge toezien, dat hij, voor zoover de Geest van onzen tijd in hem beweegt, dien dienstbaar stelle aan de beweging die hemzelf en ons allen sterken moet. Mijn plicht is het te zorgen dat de gelegenheid daartoe aanwezig is.
Overzien wij de tijdschriften in het land, dan zien wij er die de traditie van vroeger met geenszins de vroegere krachten trachten voort te zetten; anderen die een gemiddelde van behoud zoeken tusschen de weerzijdsche strijdenden. Weer anderen van alleen wetenschappelijke of leerstellige beteekenis. Van de tijdschriften zonder doel dan afleiding spreek ik niet. Naast deze is er alle reden dat een tijdschrift voortbestaat dat boven gedeeltelijke en tijdelijke bedoelingen aan de Geestelijke Beweging van onzen tijd uiting geeft.
| |
| |
Als men de voorredenen voor dichtbundels onder onze Republiek doorleest, dan is het haast regel den lof te lezen van de Dichtkunst, die hoogste uiting van geestelijk leven is. Na dien tijd is de bewondering afgenomen. Kunst en gedachte werden voor een verfrisschende toespijs aangezien bij den steviger maaltijd van meer baat gevende bedrijvigheid. Doch, om billijk te zijn, bij ons leven zagen we verbetering. Gedachte en kunst worden door sommigen werkelijk erkend in de grootheid en waarde die ze hebben voor de houding van het leven. Het besef daarvan hoe langer hoe meer te doen doordringen kan het gevolg van het verschijnen van ons tijdschrift zijn. Het zal dan voor zijn deel ertoe hebben bijgedragen het eindige streven van onze tijdgenooten een richting te geven naar het oneindige.
Albert Verwey. |
|