| |
| |
| |
Opgedragen aan: Afikaja, Leendert en alle kinderen
| |
| |
| |
Afikaja
Dag jongens en meisjes! Ik ben Harold. Zo heet ik op school en voor de mensen van de stad. Mijn moeder noemt mij Afikaja. Dat betekent: hij is hier gebleven of ook wel hij is hier geboren. Toen mama mij moest krijgen, was ze toevallig op bezoek in een ander dorp dan het onze. Ik werd daar geboren en alle mensen zeiden:’ Afikaja; hij is hier geboren. Mijn opa noemt mij Misani. Ik werd als baby erg ziek en het leek alsof ik dood zou gaan. Opa zei toen dat hij mij aan geen enkele boze macht wilde afstaan. Hij zei: ‘Dit kind, na mi sani-is mijn eigendom-en gaat nergens’. De mensen geloven erin dat soms verandering van je naam je het leven kan redden. In elk geval ben ik niet doodgegaan, ik leef nog.
Voor de school had ik een naam nodig, die je ook buiten het dorp bijvoorbeeld in de stad kunt gebruiken. Mijn ouders vonden de naam van de oppasser, doktersassistent Harold, wel mooi. Hij gaf gelijk toestemming zijn naam aan mij te geven. Zo heet ik Harold, Afikaja, Misani. Ik heb nog twee broertjes en een zusje. Mijn broertjes heten, Elino, ‘Amooilafoe’ en John, ‘Samalobi’. Mijn zusje heet, Jolita, ‘Aswitiso’.
Eigenlijk vind ik onze huisnamen mooier dan onze schoolnamen. Misschien begrijp ik de betekenis veel beter. Ken jij betekenis van je naam ook?
| |
Ons dorp
Wij wonen in het dorp Manjabon en dat ligt aan een mooie rivier, waarin hier en daar rotsblokken liggen. Ons dorp heet
| |
| |
Manjabon omdat, er veel manjabomen staan. Wanneer het manjatijd is zijn er enorm veel vruchten. Er worden dan boten vol manja's naar de stad gebracht voor de verkoop.
In het dorp staan er ongeveer honderd hutten en daarin wonen ouders met hun kinderen. Wij hebben geen waterleiding en geen electriciteit. Water halen wij uit de rivier en uit regentonnen. 's Avonds gebruiken we petroleumlampen en maken wij een kampvuur.
De kinderen gaan naar de school die aan de rand van het dorp staat. Het is een heel oud gebouw dat bij regenweer enorm lekt. Naast de school staat het gebouw van de dokter. Dit gebouw is nieuw en het ziet er heel netjes uit. De dokter woont niet in ons dorp, maar hij komt eenmaal per week en wel op dinsdag. De oppasser Harold zorgt voor de zieken. Als iemand heel ernstig ziek is, wordt die met de boot naar het dorp, waar de dokter woont gebracht.
| |
Onze kostgrond
Ongeveer twee uren varen van ons dorp ligt onze kostgrond. Mijn vader heeft het opengekapt en de grote boomstammen verbrand. Samen met mijn moeder hebben wij cassave, bananen, gember, Chinese tayer, watermeloen, koren (mais) en rijst geplant. In het begin bleven wij slapen op ons kostgrondje. Mijn vader heeft er een hut gebouwd met een dak van pinabladeren. Straks als wij gaan oogsten zullen wij er weer een tijdje moeten blijven. Nu gaan wij er elke middag naartoe om te kijken of de plantjes goed groeien en om het onkruid weg te halen. Er zijn veel mieren en papa heeft een speciaal middel, mierenpoeder, gekocht. Wij strooien dat
| |
| |
| |
| |
rond de plantjes om te voorkomen dat de mieren de bladeren afknippen. Gelukkig helpt het middel goed.
Het wordt al bijna donker, wanneer wij van het kostgrondje terugkeren naar ons dorp. Soms vangen wij onderweg ook nog wat vissen, die wij direct schoonmaken, zodat ze thuis in de pot kunnen. Wij koken dan een heerlijke peprewatra(soep), met wat rijst, een volledige maaltijd! Als we bij ons dorp aankomen springen we uit de boot in het water en nemen een lekker bad. Daarna helpen we mama snel de boot uitladen. Het gaat om zakken met cassave, bossen bananen en andere produkten. De mensen kopen graag van ons. Niet iedereen heeft een kostgrond. De mensen van ons dorp leven ook wel van vrachtvaart en jacht. Sommigen doen aan houtkap of goudzoeken.
| |
De school
Aan de rand van ons dorp staat de school. Het is de Kapitein Moischool. Ik heb gehoord dat Kapitein Moi z'n best heeft gedaan om een school voor het dorp te krijgen. Het is hem gelukt en de school staat er. Het gebouw is nu al zo oud dat er iets moet gebeuren om het weer goed te maken. De leiding van het dorp heeft al een heleboel brieven gestuurd naar de stad voor hulp, maar er is geen antwoord gekomen. Wel is er af en toe beloofd dat er een oplossing komt, maar tot nu toe is er niets gebeurd.
De school heeft zes klassen. Er zijn zes leerkrachten en een schoolhoofd. Ik zit in de vijfde klas bij juffrouw Agnes. Ze is een lieve, maar soms strenge juf. Onze school heeft geen kleuterschool. Ik vind dat jammer, want ik denk dat de
| |
| |
kinderen op de kleuterschool veel leren, dat ze later in de eerste klas kunnen gebruiken.
| |
Onze boten
Mijn vader heeft drie boten. Een grote boot waarmee hij vracht vervoert voor de mensen die hem huren. Hij is dan soms weken van huis en wij zijn dan alleen met mama. De vrachtboot heeft een motor van 75 P.K. De jongens bij ons noemen zo'n motor een ‘Vitara’. Toen ik tijdens de binnenlandse oorlog in de stad woonde, kende ik een andere soort ‘Vitara’. Dat was een mooie auto met brede banden. Mijn neef die goudzoeker is, heeft er ook een.
De andere boot is wat kleiner en daarmee gaan wij naar onze kostgrond. We hebben voor deze boot geen motor en we doen het met de pagaaien. Mijn moeder zit meestal achterin, ik helemaal voorin, mijn broertjes en zusje zitten in het midden. Het pagaaien lijkt zwaar, maar omdat wij het al van kleins af leren is het niet zo moeilijk. Als je in zo'n boot zit, zie je bijna alles wat er op en langs de rivier gebeurt. Er is vaak veel te beleven.
Onze derde boot is heel klein en smal en er kunnen nauwelijks twee mensen in zitten. Dan praat ik over een groot mens en een kind. Deze boot gebruiken we om te gaan vissen. Als je deze boot op een rustige plek in de rivier zet, kun je ongestoord vissen. Wij vissen met een hengel, een net of met pijl en boog. Omdat wij geen koelkast hebben, moeten wij elke dag vers vlees of verse vis hebben. We eten ook wel eens gedroogde, gezouten of gerookte vis of vleesprodukten.
| |
| |
| |
Onze hut
Wij wonen in een hut. Onze hut is modern, want het dak is van zinkplaten voorzien en de vloer is van cement. In de hut zijn er drie slaapkamers en een keuken. In de keuken zet mama haar glimmende potten en pannen, haar voorraad aan plastieke emmers, teilen, schalen en andere spullen. Eigenlijk gebruiken we de hut alleen maar 's avonds om te slapen. Wij zijn gewoon de hele dag buiten onder de tent voor de hut. Onder de tent hangen ook een paar hangmatten. Daarin slapen wij overdag. Soms als het warm is slapen wij ook wel buiten. Je moet wel oppassen voor slangen, andere wilde dieren en de malariamuskiet.
| |
De vlucht
Toen er oorlog in het binnenland was, moesten wij vluchten naar de stad. Wij waren op een dag in ons dorp toen wij plotseling een vreemd geluid hoorden. Wij hoorden mensen schreeuwen, er klonken harde knallen en niemand wist wat er toen aan de hand was. Zonder erbij na te denken vluchtte iedereen het bos in.
In het bos konden wij niets anders doen dan ons muisstil houden.
We zagen mensen met militaire uniformen en wapens. Er waren ook mensen zonder uniformen, die wel wapens droegen. Het bleek dat het Nationaal Leger en het Jungle Commando (de Brunswijkers) met elkaar vochten in het bos rondom ons dorp.
Na twee dagen in het bos te zijn gebleven konden we terug
| |
| |
naar ons dorp. Ik zal die huilende mensen nooit vergeten! Bepaalde hutten waren helemaal kapot geschoten of opgeblazen. Ons dorp leek op een spookdorp. De kapitein nam toen met andere wijze mannen van het dorp het besluit dat iedereen moest vluchten. Terwijl men van plan was rustig over het besluit na te denken hoorden wij weer schoten en andere knallen. De geluiden kwamen uit het bos. Waar moesten wij nu heen? Haastig sprong men in de boten aan de waterkant. Wie geen motor had werd door anderen voortgetrokken.
Na drie uren varen kwamen wij aan op een plaats vanwaar er bussen naar de stad vertrokken. Er waren veel militairen aanwezig. Ze schreeuwden tegen de mensen en de buschauffeurs. Ik begon al honger en dorst te krijgen toen onze groep aan de beurt was. We moesten in een bus onder begeleiding van twee gewapende soldaten. Er waren meer mensen dan zitplaatsen, maar iedereen wilde weg, dus maakten sommigen de reis staande.
| |
In Paramaribo
We werden gebracht naar een groot gebouw dat volgens mij een internaat of een kindertehuis moest zijn. Daar mochten we eerst eten en drinken. Gelukkig, want we hadden sinds 's morgens niets gehad. Onze namen en andere gegevens werden op een lijst geschreven en we mochten in mooie kamers slapen. In ons dorp hadden we houten bedden en hangmatten, hier stonden mooie bedden met zachte matrassen.
| |
| |
Het baden was echt niet prettig. Er kwam een dun straaltje uit de kraan. Neen in ons dorp kon je veel beter baden.
Na een week in het internaat moesten we naar familie in de stad. Toen begon de ellende pas goed. We gingen wonen bij een oom van mij, die het ook niet zo goed had. Ineens waren er in zijn huis vier volwassenen en tien kinderen. Ik hoef je niet te vertellen dat er vaak ruzies en soms vechtpartijen uitbraken. Het leven in de stad was voor mij en mijn familie niet alleen moeilijk, maar ook zeer saai. Het enige waar ik van kon genieten was de televisie.
Ik verlangde echt terug naar ons dorp, onze rivier, ons bos en onze school.
Op een keer gingen mijn ouders inkopen doen en ik begreep dat we spoedig terug zouden gaan naar ons dorp.
Eindelijk was het zover dat wij Paramaribo konden groeten en teruggingen.
| |
De verrassing
In het dorp zag alles er vervallen en verlaten uit. Er waren ook nog enkele andere families terug. Waar waren al onze kippen en andere huisdieren? We zouden weer helemaal opnieuw moeten beginnen. Toch waren we blij om weer thuis te zijn.
Binnen enkele maanden waren de meeste mensen terug en leek alles weer als vroeger.
Op een dag hoor ik een vreemde buitenboordmotor aankomen. Bij ons is het zo dat wij aan het geluid van de motor al weten wie er aankomt. Dit geluid klinkt vreemd,
| |
| |
dus ga ik kijken. Ik zie een vreemde boot met mensen aan boord, die ik ook niet ken. Ze stappen uit en de kapitein en zijn basja's, die van hun komst op de hoogte zijn groeten de mensen hartelijk. Daarna lopen ze naar de krutuhoso, de vergaderzaal van het dorp. Daar wordt een vergadering gehouden. De mensen uit de stad, het zijn drie vrouwen en een paar mannen, vertellen waarvoor zij gekomen zijn. Ze zijn van de Stichting Vonkali. Ze komen praten over het repareren en verbouwen van de school en Ze beloven ervoor te zorgen dat er nieuwe tafels en stoelen komen in de plaats van de oude banken. Onze kapitein, een oude man, gelooft niet wat er wordt gezegd en hij hoopt dat hij de ‘nieuwe school’ nog mag zien voordat hij sterft. De dames verzekeren de kapitein dat hij de school mag openen. Ze vragen wel dat de dorpsbewoners zorgen voor zand en grint uit de rivier voor het metselen en hout uit het bos voor het zagen van planken en balken. Voor het hout mag het dorp een motorzaag lenen. De dorpelingen beloven elke woensdagmiddag, zolang het nog kan, zand en grint uit de rivier te halen en het aan de waterkant te storten.
Als de mensen uit de stad weg zijn, spreken de dorpelingen met elkaar over de krutu(vergadering). De meeste mensen denken dat ze weer eens voor de gek gehouden zijn.
‘Laten we eerst zien wat er gaat gebeuren’, zeggen ze tegen elkaar.
Na een week of twee komt er een aannemer uit de stad. Hij vertelt dat hij door de Stichting is gestuurd en belooft dat hij de volgende week komt werken aan de school.
De komende maanden is er een gezellige drukte in het dorp. Er wordt hard gewerkt aan de school. Er hoeven gelukkig
| |
| |
niet veel arbeiders uit de stad te komen. Een aantal dorpelingen doen het werk samen met de aannemer.
Af en toe is er controle vanuit de stad en de mensen lijken tevreden over het werk.
Ik mag soms na school ook meehelpen. Samen met enkele andere jongens en mijn oom dragen wij zand of grint in kruiwagens vanaf de waterkant naar de school. Soms sjouwen wij ook planken of andere materialen. Het zand en grint is door mensen van ons dorp bijeengebracht.
Zoals afgesproken is op de woensdagmiddag een aantal dorpelingen met bootjes naar een zandbank in de rivier geweest en heeft daar het zand opgeschept. Het zand is naar het dorp vervoerd en aan de waterkant te drogen gelegd. Het was mooi om te zien hoe vrouwen en kinderen met emmers en blikken bezig waren zand op te graven. Met het grint is het bijna op dezelfde manier gegaan.
| |
Het hoogste punt
Op een dag werken de arbeiders aan het dak. Ze hebben de planken en de balken versierd met bloemen en palmen. Aan de top van het dak is de Surinaamse vlag uitgestoken. Het is een prettige dag en er wordt een feestje gevierd. De arbeiders drinken soft en bier en er is lekker eten klaargemaakt. Er is een balk met een grote spijker. Met een hamer mag je een klap op de spijker geven. Daarna moet je wat geld in een bakje doen of de arbeiders een geschenkje geven. Het bereiken van het hoogste punt noemen we in het Surinaams ‘Opo (H)oso’.
| |
| |
| |
Kapitein Sabiso
Onze kapitein heet Sabiso; dat betekent dat hij veel weet. Hij is de laatste tijd erg ziek. Niemand weet wat hem precies scheelt, maar hij klaagt over pijn in zijn armen en benen. Hij ligt de hele dag in zijn hangmat. We zijn bedroefd en hopen dat het niet te erg is. Iedereen hoopt dat het kapitein Sabiso nog lukt om de ‘nieuwe school’ te openen. Omdat hij zo ziek is, denken de meeste mensen dat hij spoedig zal sterven. De grote mensen zijn zeer trots op de kapitein omdat hij altijd zijn best heeft gedaan voor het dorp. Hij heeft ervoor gezorgd dat na de oorlog het leven in het dorp weer opgang kwam. Hij is een wijs man en als er problemen zijn, zorgt hij altijd voor een oplossing. Samen met zijn helpers, de basja's, kan hij urenlang vergaderen om problemen te bespreken en op te lossen.
| |
De opening van de ‘nieuwe school’
Het hele dorp is in een feeststemming want vandaag wordt de school geopend.
Wij hebben wekenlang geoefend met juf Agnes, die ons een mooi lied heeft geleerd.
Alle kinderen zijn mooi gekleed. Sommigen hebben kleurige pangi's en kamisa's (schouder- en lendedoeken) aan, anderen leuke jurken of hemden.
We staan met z'n allen aan de waterkant te wachten op de mensen uit de stad. Zij komen vandaag met twee boten aan. De dorpelingen hebben een paar boten versierd. In een boot zit de kawinaband ‘Langa Blo’ (Langa Adem) en de
| |
| |
| |
| |
andere heeft de beste danseressen van het dorp aan boord. Als de boten met de gasten aankomen varen de versierde boten hen tegemoet. Op de maat van de muziek dansen de danseressen in de boot. Er worden wel drie ere rondjes gemaakt. De mensen aan de waterkant juichen en iemand lost met zijn geweer een schot in de lucht. De gasten komen aan wal en de dorpelingen juichen en dansen. De kapitein en de basja's heten de gasten welkom.
Bij de school zijn er stoelen neergezet en de mensen gaan zitten. Er worden toespraken gehouden. Telkens na een toespraak mag een klas optreden. De kinderen zingen of dragen gedichten voor. Mijn klas is nu aan de beurt. Wij zingen een lied waarin we God danken voor de nieuwe school. Iedereen vindt het mooi en wij mogen het nog een keer zingen. Bij het refrein zingt iedereen mee.
Het lied gaat zo:
De kinderen van Manjabon,
die hebben een nieuwe school.
Ze danken God voor dat geluk,
en hebben heel veel jool.
Falderie, faldera................................
De kapitein en het hele dorp,
die hebben hun best gedaan.
De bouwers en de stichting,
die zijn steeds voorgegaan.
Falderie, faldera.................
Het gaat echt gezellig hoor! We krijgen heerlijke koek en stroop. De koek is door de mensen van het dorp zelf gebakken. De stroop hebben de gasten meegebracht uit de
| |
| |
stad.
Nu is het grote moment aangebroken dat onze kapitein het lintje mag doorknippen. Hij voelt zich gelukkig nu weer wat beter. Met tranen in zijn ogen en met bevende handen knipt hij samen met mijn zusje Jolita ‘Aswitiso’ het lint door. De kapitein en alle dorpsbewoners zijn blij dat hij nog leeft om dit mooie moment mee te maken. Kapitein Sabiso vraagt aan iedereen om te helpen dat de school netjes blijft en de kinderen drukt hij op het hart goed hun best te doen.
Onze school ziet er keurig uit en door de verbouwing is er nu ook ruimte voor twee kleuterklassen. Weet je wat ik heb geleerd? ‘Lezen betekent meer weten’. De kinderen van ons dorp kunnen nu ook meer lezen want de school heeft dozen vol boeken gekregen. Een van de lokalen wordt een bibliotheek. We kunnen dan volop boeken lenen en lezen.
Een van de gasten uit de stad is een meneer uit Nederland. Hij is misschien wel twee meter lang en zijn schoenen lijken op kleine korjaaltjes waarmee kinderen spelen. De man lacht naar mij en zegt: ‘Hallo, ik ben Leen en hoe heet jij’? Ik vertel hem hoe ik heet en wat mijn naam betekent.
Hij lacht en vertelt mij dat de mensen in Nederland vroeger ook allemaal de betekenis van hun naam kenden, maar tegenwoordig met de moderne namen is het anders. Wij praten nog een tijdje met elkaar en nu weet ik dat hij vroeger ook onderwijzer was, maar nu is hij al met pensioen. Samen met enkele vrienden in Nederland en Suriname werkt hij nu voor het Surinaamse kind door geld op te halen om scholen te laten repareren.
| |
| |
De gasten overhandigen een kist met gereedschappen aan het schoolhoofd. Ze noemen het een ‘Doe Het Zelf’ kist. Met de gereedschappen kunnen er kleine reparaties aan de school gedaan worden. We hoeven dan niet telkens te zitten wachten op de mensen uit de stad. Er is ook een kruiwagen bij. Prettig dat de school nu ook een kruiwagen heeft.
Aan alle leuke dingen komt een eind en zo moesten de gasten weer terug naar de stad. Het hele dorp loopt mee naar de waterkant en er wordt gezongen en gedanst. Men blijft kijken tot de boten niet meer te zien zijn en dan gaat iedereen gezellig zitten napraten.
Ik knijp even in mijn arm om er zeker van te zijn dat ik niet heb gedroomd. Daarna neem ik samen met mijn vriendjes een lekkere duik in de rivier.
Daag!
|
|