Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 4
(1851)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 125]
| |
De strijd tusschen de Hoekschen en Kabeljaauwschen in de jaren 1479-1483, toegelicht uit echte en nog ongebezigde bescheiden.
| |
[pagina 126]
| |
Het stedelijk archief van Leiden bevat gelukkig nog over dat tijdvak verscheidene zuivere bronnen, waaruit met goed gevolg kan worden geput. Door het gebruiken dier bronnen verkrijgen deze gebeurtenissen een geheel ander aanzien, zoo als door het volgende verhaal zal blijken.
Bij den aanvang van het jaar 1477 heerschte binnen Leiden rust en eensgezindheid onder de Hoeksche en Kabeljaauwsche partij, misschien toe te schrijven aan de goede bepalingen, voorkomende in het handvest van ao. 1449, ten opzigte der stadsregeringGa naar voetnoot1). Doch deze eensgezindheid, zoo noodzakelijk in het belang der stad, was echter niet van dien aard, dat hierop gerustelijk kon worden ingesluimerd; want na den dood van Hertog Karel van Bourgondie, die den 5 Januarij 1477 voor Nancy sneuveldeGa naar voetnoot2), was men te Leiden bevreesd, dat deze of gene partij de bovenhand zoude verkrijgen, waardoor vele steden in opstand geraken en misschien dezelfde tooneelen opleveren zouden, als ten tijde van Jacoba van Beijeren. Men was te Leiden en elders, zoo als te Dordrecht, van de noodzakelijkheid doordrongen, van zich naauw aan een te sluiten, ten einde (de onderlinge twisten daargelaten) met vereenigde krachten alles aan te wenden, wat strekken kon om de stad in rust te houden, opdat zij ongeschonden aan Maria, als eenige erfgename van Hertog Karel, konde worden overgegeven. Ter bereiking van dat doel werd er op den 30 Januarij | |
[pagina 127]
| |
1477 een verdrag of concordaat gemaakt en door 103 personen uit de edelen, vroedschap en draperie van Leiden beëedigd. Dit merkwaardig verdrag komt in zijn geheel voor in de Handvesten van van Mieris, bl. 164, en is een gevolg geweest eener vroedschapsresolutie van dezelfde dagteekening, luidende als volgt: Vroeds. Resol. 30 Januarij 1477: Om ruste, vrede, minne ende eendrachticheyt te onderhouden en dat die stede in goede rusten en vrede te regieren en te bewaren tot mijns genad. heer behoiff en zijne erven, soe is bij den gerechte ouerdragen en hebben geloift an t schouten hande bij trouwe, eere en zekerhede, als broederen, die stede van Leyden te bewaren, te regieren en te houden tot behoif mijns gen. heer en zijne erven, ende hiertoe sal men nemen goede, notabele mannen vande edelen en vander poorterie, bij den welken men doen sel tot nut, oirbair, profijte van mijns gen. heer en zijne erven en tot ruste en vrede vander stede, soe als men bij goeden raet bevinden sel voir tbeste gedaen te wesen. Item: Om ruste en vrede te onderhouden, en dat die stede in goede vreden geregiert mach zijn, soe zijn daertoe genomen tot achte personen toe, als Jan van Poelgeest, Jan van Naeldwijk, Willem van Zijl, Kerstant Nannenz., Willem vander Graft, Dirc Wouter, Florys Heerman, Heynric vander Laen, bij welker luyden rade men der stede regieren en ruste en vrede onderhouden sel, en soe wie dat zij ontbieden sullen bij hem te comen vander vroescip om rade, hulpe en bijstandicheyt te doen, nae eyssche vanden saken, die der stede sullen mogen opcomen ende te doen sullen hebben. In het bewuste verdrag komt onder andere het volgende voor: ‘Mede is gelooft, waert dat yemand vermaend werde, dese voorschreven loftenisse te doen, ende dat niet doen en woude, soo is ouerdraegen ende gelooft, dat men dat allen den an- | |
[pagina 128]
| |
deren te kennen geuen sel, opdat hem alleman van dien man wagten mach, want et wel te mercken waer, dat die selue man der stede beste, noch vrede niet en begeerde. Oock mede is gelooft, waert dat yemand binnen der stede eenigerhande dingen ter hande toge, daer ongonste, oft twydragte of comen mogte, dat men met gemeender hant die alsoo corrigeren soude, dat hij alle andere exempel wesen soude, sonder verdragh, hij waer wie hij waer.’ ‘Voort meer is ook wel besproken ende gelooft, dat men geen vremde luyden, die wt eenigen steden of landen, om eenige parthyen, of verdrijfte tot Leyden comen wouden, ende daer te woonen, ontfangen en sel; maer men salse wegh wijsen; noch oock geen luyden van wapenen innemen en sal.’ Nadat men zich op deze wijze plegtig binnen Leiden had verbonden, dragen alle handelingen der regering de duidelijkste blijken van opregtheid en goeden wil ter behartiging der stedelijke zaken en ter beteugeling van partijschap en oproer binnen de haar toevertrouwde veste; mogt de magistraat in het vervolg daarin op den duur niet zijn geslaagd, dan is zulks aan andere oorzaken toe te schrijven, die wij naderhand zullen leeren kennen. Het was reeds eene goede bepaling, in het bewuste verdrag opgenomen, om al het vreemd gespuis, op welks gedrag, wegens partijschap, iets te zeggen viel, uit Leiden te weeren; terwijl men ook tevens strengelijk zulke personen uit de stad hield, die wegens delicten, volgens de toenmalige wetsbegrippen, voor een bepaalden tijd uit Leiden waren verbannen, en die van lieverlede, vóór het eindigen van hunne straf, binnen de stad kwamen, om daar aan hun wrevel bot te vieren en de menigte op te hitsen. Ook werden er geldelijke belooningen uitgeloofd aan hen, die zulke ballingen aan de stadsregering wisten aan te wijzen en over te leveren, zooals blijkt uit de Vroedschap Resolutie van 10 April 1477, luidende: Vanden ballingen die somwels bij dage, bij nachte en ontijde incomen, is ouerdragen en gesloten, dat men den scoute | |
[pagina 129]
| |
knechten mitten ghenen, die zij in en tot horen hulpe nemen, geuen sel, van elke ballinge, die zij vangen en gevangen leveren, iiij Rijnsch. guld. Wairt, dat die bailius knechten en dienaeren enige ballingen vingen ende die der stede geuangen leverden, die sonde men hem tsamen geuen iiij Rijns. gl., gelije die scoute knechten.’ In de meeste gevallen werd aan zulke gevangen ballingen de regterhand afgekapt, terwijl de onkosten van beul en geneesheer in de stadsrekening gebragt werden. Ofschoon men zich, volgens het verdrag van den 30 Januarij 1477, met eede had verbonden, waren er echter nog geene bepalingen gemaakt ten opzigte der verkiezing der Veertigen en Zestienen. De stad verkreeg intusschen van Maria van Bourgondië een daartoe strekkend privilegie, ged. 23 Maart 1476 (1477)Ga naar voetnoot1). Ten gevolge van dat privilegie werd in eene vroedschapsvergadering van den 21 Mei 1477 besloten, dat de acht schepenen zoo uit Hoekschen als Kabbeljaauwschen zonden bestaan. ‘Is ouerdragen te kiesen xl personen, nae inhout der hantvesten, die welke xl personen zweren zullen, alle jaer xvi personen te kiesen, te weten, wt elke zijde vander partie viijte. personen, maict tsamen xvi personen, die men bij den scout in den Hage senden sal, om viij scepen dair wt te maken; ende wairt, datter yemant wairt vande xl, die den eedt niet doen woude als voirscreuen is, dat dan tgerecht ende der vroescip hoir stemme dairof sou houden, an hem om ene anderen vanden Veertich in hoir stede te kiesen ende te nemen; ende sullen zweren, dat concordaet te onderhouden, dat om ruste ende vrede te onderhouden, soe moet hem God helpen ende Zijne heyligen.’ Nadat het zoogenaamd Groot Privilegie (te Leiden Privilegie van den Lande genaamd) den 14 Maart 1476 (1477) door Maria was verleend, - eene handvest, waarvan het oorspronkelijke | |
[pagina 130]
| |
later te Haarlem schijnt berust te hebben, terwijl de andere steden daarvan slechts een vidimus authentiek bezaten, - werd in eene vroedschapsvergadering van den 21 April 1477 besloten: ‘dat men enen brief maken en besegelen’ zou ‘van alle de steden, om die privilegien mit alle hoere punten samentlic te wederstaen.’ Dien bedoelden brief heb ik niet gevonden; doch het genomen besluit toont genoegzaam aan, dat er toen nog eenstemmigheid bestond, om de eenmaal gegevene privilegiën te handhaven. Onder de merkwaardige besluiten te Leiden genomen, behoort het volgende van den 21 Junij 1477, waarbij men alle hulp aan den stedehouder zoude verleenen, met uitzondering van zulke hulp, welke zoude moeten strekken tot demping der onlusten in andere steden ten gevolge van partijschap ontstaan; in dat geval zoude men onzijdig blijven. ‘Offer enige oprijsingen in den landen gebuerden vander gemeenten, die oprijsen tiegen den gerechte, rijcken ende notabelen vander steden, om gilden ende diergeliken te hebben, ende om dat te wederstaen, ende mijn heer die stedehouder daertoe hulpe ende bijstant van mijns genadige joncfrouwe wegen begheerde, om dat te wederstaen, datmen mijn heer den stedehouder dair altijt hulpe ende bijstandicheyt doen sel, soe dat behoren sel; behoudelic offer in enich vande steden die goede ende vroede tiegen malkander als partilicheyt opstonden, daerin sel men ledig staen.’ Reeds eene maand vroeger, namelijk den 29 Mei 1477, werd door de vroedschap besloten, ‘als t gerecht, die vroescip ende scutten te doen hebben ende die ontbieden bij hem te comen, om te wederstaen die ghene, die tiegen den gerechte opstaen willen, soe sel men dan den gerechte, vroescip ende scutten die comen, te presentie geuen een mengel Rijns wijns.’ Uit deze twee laatste vroedschapsbesluiten mogen wij bepaaldelijk afleiden, dat er zich op dien tijd in andere steden | |
[pagina 131]
| |
onder de menigte een geest van ontevredenheid had geöpenbaard tegen de bestaande orde van zaken; dat het niet alleen op de personen, maar ook op hunne tijdelijke goederen gemunt was, en dit alles onder de leus en begeerte van te willen hebben de oprigting van eenige gilden, gelijk aan die der Zuidelijke Nederlanden. Het wordt trouwens ook door de geschiedenis bevestigd, dat in Holland, na de dagvaart te Gend in Februarij 1477 gehouden, het vuur van oneenigheid tusschen de Hoekschen en Kabbeljaauwschen, of van beide partijen tegen de overheid, wederom het hevigst ontstoken werd in de steden Gouda, Schoonhoven, Dordrecht, Hoorn en OudewaterGa naar voetnoot1). Hetgeen Wagenaar daarvan mededeelt, zou zeker uit bronnen, nog in die steden en elders voorhanden, kunnen worden aangevuld, verbeterd en opgehelderd; terwijl het gansche tijdvak der slappe regering van MaximiliaanGa naar voetnoot2) uit betere bronnen, als tot hiertoe is gedaan, behoorde toegelicht te worden, waaruit zou kunnen blijken, hoe kwalijk beraden hij en zijne raden in alles te werk gingen en hoe dit verbeterde, toen zijn zoon Philips in 1494 aan het bewind dezer landen kwam. Te midden, dier woelingen bleef het binnen Leiden nog rustig; alleen ontstond er oneenigheid onder de matrozen en soldaten der twee oorlogschepen, die Leiden had moeten uitrusten, om met de 24 oorlogschepen, door de andere steden te zamen gebragt, de Franschen ter zee te beoorlogen; deze verkozen namelijk niet eerder onder zeil te gaan, dan na hunne bezoldiging vooruit te hebben ontvangen; hierin werd bewilligd, doch terug komende, werden de belhamers te Leiden gestraft. | |
[pagina 132]
| |
Om de onkosten dezer uitrusting goed te maken, verkocht de stad losrenten tegen den penning xvi; wie ze niet goedwillig kocht, werd er toe gedwongen, zoo als blijkt uit eene vroeds, resol. 29 Mei 1477, luidende: ‘Om die scepen van oirloge int water te brengen, dat men losrenten vercoopen sel, tot 1 ℔ groot sjaers, den pennync soe hoge als men mach, als om xvi den pennync; ende ist, dat men mit vriendscip niet en can gecrigen, dat men dan die poortren dairop setten ende bij wege van bedwang daertoe brengen sal.’ Het bevel over die twee schepen was opgedragen aan de kapiteins Claas Clinckairt en Wouter van der Schuer, terwijl Dirc Potter van der Loo met het opperbevel belast werdGa naar voetnoot1). Voor het overige dragen de vroedschaps-resolutien gedurende de jaren 1477, 1478 en het midden van 1479 geene de minste sporen van eenigen maatregel, welke zoude hebben kunnen strekken om de menigte in het harnas te jagen. Hiervan zoude men echter kunnen uitzonderen het verhoogen van sommige accijnsen en het invoeren van eene tijdelijke incometaxeGa naar voetnoot2) in Augustus 1477, ten einde eene som van 12,000 Rijns, guldens te bekomen, benoodigd ter bestrijking van vele onkosten, het gemeene land aangaande, en waarvan de opbrengst door de stemhebbende steden goedgekeurd was. Ofschoon eene dusdanige belasting bij de overige bevolking geen bezwaar schijnt te hebben opgeleverd, was zulks geenszins het geval met de leenmannen, die daartoe regtens niet konden worden genoodzaakt. Deze hadden dan ook geweigerd in deze belasting te deelen; doch Maximiliaan en zijne raadslieden besloten toen, | |
[pagina 133]
| |
in strijd met de bestaande privilegiën, de goederen dezer leenmannen te doen aanslaan en verkoopen. Tegen dezen maatregel verzette zich nadrukkelijk de regering van Leiden, blijkens eene vroeds, resol. van 5 Sept. 1477: ‘Vander nuwicheyt, die hertoge Maximiliaen doen wil, van execucie te doen opten leenmannen, contrarie den privilegie, die onse gen. joncfr. van Bourgon. den lande gegeuen heeft etc., hierop is ouerdragen, dat men mitten andren steden sel spreken ende ouerdragen, dat men dat punt ende alle andere punten, die contrarie den voirs. privilegien gegeuen heeft of noch geuen mach, dat men die niet geheugen en sel ter execucie te leggen, ende dat samentlic wederstaen, om dairom te lijden, ende dat men niet alleen dat punt, mer alle punten, die contrarie den privilegie wesen ende comen mochten, wederstaen sel, sonder enige execucie dairmede te laten of gehengen te doen.’ En ofschoon de afloop dier zaak niet duidelijk voorkomt, is het althans zeker, dat men 2 of 3 jaren later op datzelfde onderwerp is teruggekomen, met dat gevolg dat deze leenmannen te 's Hage opontboden en aldaar gegijzeld werden. De Leidsche regering had toen de goedheid, of liever de zwakheid, om voor hen de verschuldigde penningen uit de stadskast te betalen, waardoor zij in vrijheid werden gesteld, voorgevende, dat zij reeds vrijwillig der stede geleend en gegeven hadden, en hun dus niet van twee zijden te gelijk gelden konden worden afgeperst.
Doch in weerwil dat Leiden door doelmatige middelen tot den 3 Julij 1479 in rust was gebleven, verschenen Jan van Egmond en Jan van Wassenaar aan het hoofd van eene goed uitgeruste krijgsmagt op 't onverwachts voor de poorten van Leiden en maakten zich zonder slag of stoot van de stad meester. In de stad gekomen zijnde, alwaar hun geen tegenstand geboden werd, verzekerden zij zich van eenige hunner Hoeksche vijanden, terwijl het krijgsvolk zich aan roof en plundering overgaf. Behalve dat nu de stadsregering meest uit Kabbeljaauwschgezinden werd zamengesteld, stelde | |
[pagina 134]
| |
men Philips van Wassenaar als kapitein der stad aan. Deze ontving daarvoor met zijne manschappen eene bezoldiging, die hun wekelijks werd uitbetaald uit eene daartoe bepaalde wekelijksche opbrengst der burgerijGa naar voetnoot1). De geschiedenis vermeldt, dat op dien tijd, namelijk zaturdag den 3 Julij 1479, omtrent honderd personen de stad moesten verlaten, en dat men, om de overrompeling te regtvaardigen, het gerucht had verspreid, dat de Hoekschen te Leiden het voornemen koesterden om de Kabbeljaauwschen verradelijk om hals te brengen zouden hebben, waartoe zij reeds moordtuigen doen vervaardigenGa naar voetnoot2). Doch de bescheiden op het stedelijk archief berustende, stellen die gebeurtenis in een geheel ander daglicht voor. In een charter van den 8 April 1480 geven namelijk de toenmalige regeringsleden van Leiden rekenschap aan Maximiliaan wegens het innemen der stad op den 3 Julij 1479, en zeggen tot die daad gekomen te zijn, uithoofde er in vele steden, zoo als Dordrecht, Gouda, Schoonhoven, Oudewater en Hoorn, onlusten waren onstaan, waardoor verscheidene door wijlen hertog Karel aangestelde regeringsleden uit die steden verdreven en van hunne goederen beroofd waren; dat zich te Leiden ook vele onruststokers, oproermakers en heethoofden bevonden, die aan de bevelen en de mandementen van den grooten raad en den raad van Holland niet gehoorzaamden; dat zij, beducht zijnde, dat misschien binnen Leiden hetzelfde zoude voorvallen als in de gemelde steden, met eenige anderen overeengekomen waren om zulks te verhoeden en mitsdien op den 3 Julij 1479 de stad hadden ingenomen; voorts, dat zij na de in- | |
[pagina 135]
| |
neming der stad in de huizen dergenen waren gegaan, voor wie zij beducht waren, ten einde die gevangen te nemen, doch dat er toen reeds velen van deze uit de stad waren gevlugt; zonder dat bij dit alles eenige bloedstorting had plaats gehad, zelfs niet toen men eenige belhamels uit de stad had gebannen, hoewel er bij deze gelegenheid door hunne krijgslieden in de huizen der gevlugten en gebannenen geld en andere voorwerpen waren gestolen enz. - Zij geven verder te kennen, dat zij thans ‘beduchtende zijn jegens Maximiliaan gebruect ende misdaen te hebben,’ en verzoeken hem om hun deze daad te willen vergeven. Het gevolg hiervan was, dat Maximiliaan, bij open brief van den 8 Maart 1480, hun al het gebeurde binnen Leiden kwijtschold, met bepaling echter, dat de partijen zouden worden verhoord op het punt der ontvreemde of gestolene goederen, welke aan de regthebbenden moesten worden teruggegeven. Het oorspronkelijk charter, in het archief der stad Leiden berustende en met een zegel in rood was voorzien, hangende aan eene roode zijden koord, is van dezen inhoud: ‘Maximiliaen ende Marie, bijder gracie Gods hertoge van Oistrijc, van Bourgoingnen etc., doen kond allen luyden jegenwoirdich ende toecommende, dat wij ontfangen hebben die oitmoedige supplicatie van onsen wel geminden scout, burgmeesteren, scepenen, rade ende die vroescip van onser stede van Leyden, op desen tijt aldaer residerende ende in onsen naem regierende ende tbewindt hebbende van dien, inhoudende: Hoe dat zedert den ouerlijden van wijlen zaliger gedachten ons harde liefs heeren ende vaders hertoge Karels, dien God genedich zijn wil, in diversche steden ende plaetsen van deze onse landen vele oprijsingen, beroerten ende twiedrachten geresen, geporren ende opgestaen zijn, zundertlinge binnen den steden van Dordrecht, Gouda, Scoenhouen, Oudewater ende Hoern, zodat vuyten voirseiden steden vert dreuen zijn vele rijcke, notabele, eerbare mannen vanden gue- | |
[pagina 136]
| |
nen, die bij tijde ons voirseits heeren ende vaders regement vanden voirseiden steden hadden, ende alzo de voirs. supplianten binnen twee jaren herwaerts gesien ende gemerct hebben, dat vele vreimde ende quade manieren binnen onser voirseider stede van Leyden dagelicx gehouden waren van zomege ende diuersche lichte gesellen, die opgeblasen, gedragen ende toesgemaect waren bij eenige quaetwillende der voirseider supplianten, dagelicx vechtelicken ende anders quade ende parryealicke manieren binnen der voirs. stede houdende ende altijt hemluyden dragende waren tegens die geboden, ordenancien, beuelen, statuten ende goeder pollicie vander zelue stede, mits twelcke ende oick mede gemerct die rebellicheden, gesperpetreit ende bedreuen bijden voirseiden steden van Dordrecht, Gouda, Scoenhouen, Oudewater ende Hoirn, vander vanghinge ende vuytjaghinge, bij hemlieden gedaen vanden goeden, rijcken, notablen hoerer medepoirteren ende vander neminge van hoeren goedren, ofte ten minsten van t ongebruyc ende perturbacien van dien, insgelijcx van dat die voirseide vijf steden geen van onsen mandementen, obedieren en wilden, alzo wel de gene comende van onsen grooten rade bij ons wesende, als vut onsen rade alhier in Hollant, mar, dat meer ende aerger is, hebben in verminderheit van onser hoocheit ende in versmadenisse van justicie, die executeurs ende exploittierers van dien geuangen genomen ende van hoeren lijue geureest, zodat die verjaegde ende verdreuen poirteren tot geener justicie ende expedicie van dien en hebben cunnen geraken, waerom de voirseide supplianten met zomege notable, rijcke ende eerbaere mannen ende poirteren onser voirseider stede van Leyden, die de duecht ende paix beminnen ende gaerne in rusten ende in vreden gelieft zouden hebben, hemlieden verduchtende waren, dat die voirs. lichte gesellen ende huerlieder toestekers, ingeners ende stoerckers mits hoere vreimde ende parryelicke manieren, die zij dagelicx in woirden ende in wercken zo langer ende meer houdende ende hantyerende waren, hemlieden eenen ouerloop | |
[pagina 137]
| |
gedaen ende van hoere goedren ende neeringe verdreuen ende van hueren live beroeft, ofte ten minsten gevreest mochten hebben, ende hebben mits dien mit malicanderen raed dacrop gehadt, omme die te wederstaen ende hemlieden zeluen te preserveren ende bescutten, om van live ende goede niet beproeft oft verdorven te worden, ende opdat oic de voirs. stede van Leyden ons niet of handich, rebel ende ongeoirsaem gemaect ende worde, gelijc die andere vijf steden voirseit, zo dat daerom ende anders, om alles besten wil, opten derden dach van Julio lestleden, die heeren van Egmont, onse neue, ende van Wassenaire, onse raed ende camerlinc, mit vijfthien wagenen wel toegemaect met wapenen ende gescutten, gecomen zijn binnen der voirseider onser stede van Leyden des morgens omtrent zeven uren, daer bij hemlieden gecomen zijn vele vanden supplianten met zomege huerlieder vrienden ende goetwillende, ende zijn zamentlic om justicie te stercken ende die quade te laten corrigieren, gegaen nae den huysen, daer zij meenden huerlieder quaetwillende ende adversanten te vinden, zo dat vele vanden zelven hueren adversanten vluchtich ende vuyter voirs. stede geloepen zijn, zonder datter enige bloetsturtinge geschiet is int cleene oft int groote ende na der hant enige vander voirscreven supplianten wederpartyc vuyter voirs. stede gebannen zijn, ende zomege vuyter heeten gaen, zunderlinge vanden guenen daer de voirseide supplianten hem voir beduchtende waren, dat comotie ofte beroertc binnen onser voirs. stede ofcomen mochte, ende bouendien zijn oic zomege vanden knechten ende andere die mitten voirsercuen heeren ende supplianten opder straten waren, gelopen in zomege huysen, dacr zij namen zekere parceelen van zelverwerc, catheilen, juweelen, penningen, hairnassche, stocken ende andere wapenen ende goet. Ouermits al twelkc die voirs. supplianten beduchtende zijn jegens ons ende onse hoocheit gebruect ende misdaen te hebben, ende hebben daerom oetmoedelic aen ons verzocht ende gebeden, hemlieden die zake ende misdaden voirscreuen ende alle andere bij hem- | |
[pagina 138]
| |
lieden misdaen ende misbruect, ter cause ende onder t dexel van dien, te willen vergeuen, ende hemlieden daerop te verleenen onse opene brieuen van remissie, vergevenisse ende abolicy, inder voormen hiernaer verclaert. ‘Waeromme wij deze zaken ouermerckende, begeerende altijt onse onderzaten te tracteren in aller liefde, minne, vrientscap ende gunst, ende bekennende die goede getruwe ende (vele) diensten ende liefde, die dezelue onse stede van Leyden altijts tot onsen voirsaten zaliger gedachten ende oic tot ons gehadt ende gedragen heeft ende noch heeft (en draagt), dezelue supplianten, om deze ende andere redenen wil ons daertoe porrende, genegen wesende tot huerer voirs. bede ende supplicatie, hebben alzo verre (ons) aen cleeft ende zonder eenichseins te willen of te meenen hinderen, vercorten, beletten, deroguieren of preiudicieren den rechte van partie, bescadicht ende geinteresseirt, indien daer eenige zijn, twelc wij hem willen gehouden ende gereserueert wesen, quijt gesconcken, geabolieert, geremitteirt, verlaten ende vergeuen, quijt scelden, abolieren, remitteren, verlaten ende vergeuen volcomelicken, vuyt onser rechter wetenheit ende zunderlinge gracie ende genaden, mits desen onsen tegenwoirdigen brieue, geheelic ende al, alle de zaken ende misdaden voirscreuen, mitgaders oic alle peynen, boeten ende brueken, hetzij van liue, van leden ende van goedren, daerin dat zij of eenige van hemlieden, int generall of particulier, daerom tegens ons, onser hoocheit, heerlicheit ende justicie gedaen, gevallen, verbuert ende misbruect moegen hebben tot desen dage toe; stellende ende imponerende hierop een eewig zwijgen ende scilencie onsen procureur-generall ende allen andren onser amptluyden, rechteren, officieren ende dieneren onser voirn. landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant; ombieden daerom ende beuelen onse lieue ende getrauwe stedehouder ende luyden van onsen rade onser voirs. landen van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, ende allen anderen onser rechteren ende officieren, dien dit aengaen of nopen | |
[pagina 139]
| |
mach, of hueren stedehouderen tegenwoirdich ende toecomende, ende elken van hem besundere, alzo hem toebehoren zal, dat zij die voirs. supplianten ende elken van hemlieden, van deser onser voirs. gracie, abolicie, remissie, vergevenesse ende quitsceldinge ende van al t inhouden van desen, rustelic, vredelic ende eewelic doen ende laten genyeiten ende gebruyken, sonder hemlieden oft enich van hem te doen noch te doen doen ofte laten geschien, nu noch in toecomende tijde, eniger ander hinder, letsel of moeijenisse ter contrarie; mar indien eenige van hueren persoonen of goederen, niet verbuert noch ...... zijnde, genomen, gearresteert of becommert waren, dat zij die terstont ende zonder eenich vertreck ontslaen of doen ontslaen ende volcomelic wedergeuen; wantet ons alzo gelieft ende gedaen willen hebben. Ende, opdat dit zij ende bliuen moge vast ende gestadich tot ewigen dagen toe, so hebben wij onsen zegel hieraen doen hangen, behoudelicken in anderen dingen ons rechts ende eenen yegelicken tzijne in alle dingen. Gegeuen in onsen houe alhier inden Hage in Hollant inde maent van April int jaer ons Heeren duysent vierhondert ende tachtich.’ Na het ontvangen dezer kwijtschelding had de stadsregering, naar het schijnt, een onderzoek ingesteld, om te weten, wie zich aan diefstal schuldig had gemaakt; doch dat onderzoek schijnt vruchteloos te zijn afgeloopen, omdat de daders zeer heimelijk waren te werk gegaan. Van dit alles werd Maximiliaan verwittigd; terwijl de leden der stadsregering daarbij verzochten niet aansprakelijk te worden gesteld yoor deze gestolene goederen. Dit werd hun door Maximiliaan den 17 April 1480 ook toegestaan, met bevel nogtans aan den eersten deurwaarder van het hof, om onderzoek naar de schuldigen te doen. Dit blijkt uit het navolgend stuk, waarvan het oorspronkelijke mede in het archief te Leiden berust. ‘Maximiliaen ende Marie etc., onsen eersten duerwaerder of exploitiere van onser camere vanden rade in Hollant, hierop versocht saluyt. Wij hebben ontfangen die oitmoedige sup- | |
[pagina 140]
| |
plicatie vanden burgermeesters, scepenen ende rade van onser stede van Leyden, inhoudende: Hoe al ist, zoe dat onlancx geleden die beneminge vanden huysraet, juweelen, cleynoten, gelden, cateelen ende andere goedren, daeraf dat die vutgeweken, verdrevenen, vutgesette ende gebannen persoonen ende poirteren onser voirs. stede van Leyden voir ons ende onsen lieuen ende getrouwen cancellier ende luyden van onsen grooten rade, bij ons wezende, hemluyden beclagende zijn, dattet nochtans bij den voirn. supplianten, noch bij hueren bevele noch toedoen niet gedaen noch gheschiet en is geweest, hoewael dat die voirn. supplianten gecondempneert geweest zijn, die voirn. benomen goedren te restitueren ende weder te geuen allen dengenen, die men bevinden sal dat zij afgenomen ende vut hueren huyze wechgevoirt zijn geweest, ende dieselue supplianten hebben naderhant geadverteert geweest, dat indien de voirn. vutgeweken ende verdreuen of gebannen poirters van onser voirs. stede van Leyden yet benomen waere, dat dat gedaen ende gheschiet is bij den knechten ende dienaeren van eenigen heeren of anderen, die tot hulpe ende assistencye vanden gerechte ende justicye van onser voirs. stede gecomen waren, ende twelke bij dien zoe heymelijck gedaen ende gheschiet is, dat die supplianten daeraf niet geweten en hebben, noch weten, wye zij zijn, ende mits dien zoe en connen zij niet gecomen noch geraeken tot restitucye, om die voirs. verliesers voirt wederkeringe te doene alst behoirt, nae inhoudt der voirs. condempnacye, twelke den voirs. supplianten coomt inden name van onser voirs. stede te grooten quetse, scade, coste ende interresten, ende noch meer doen zouden, indien hemluyden bij ons dairinne niet voirsien en worde van remedie ende prouisie van justicye, zoe die supplianten zeggen; om die welke zij ons oitmoedelijcken gebeden ende versocht hebben. Wairomme wij die saeken voerscreuen ouergemerct, ende dat wij in geensins gehengen en willen, dat die voirs. vytgeweken ende verdreuen poirters bij zulke wege gedespoil- | |
[pagina 141]
| |
liert blijuen van hueren goedren ende huysrade, tot lasten vanden voirn. supplianten, u ontbieden ende beuelen, daertoe committeerende bij desen onsen brieue, op dats nood zij, dat ghij totten versoucke vanden supplianten scerp ende expres bevel doet van onser wegen, bij publicacye ende vutroupinge tot allen plaetsen ende steden daert van noode wesen sal, daer men publicacye ende vutroupinge gewoenlic is te doen, dat alle dieghene die eenich vanden goedren ende huysraet den vutgeweken of gebannen poirters van Leyden voirs. afgenomen ende vervreemt hebben, zij die selue goedren ende huysraden, binnen achte dagen nader publicacyen van desen, wederkeeren ende restitueeren of doen wederkeeren ende restitueeren in handen vanden voirs. supplianten, om die selue goedren ende huysraet bij den seinen supplianten voirt wedergegeuen ende geleuert te wezen den voirs. vutgeweken, verdreuen of ballingen onser voirs. stede van Leyden, die se aldus afgenomen geweest zijn, om int ...... hunluyden openbaerlijcken verclarende, dat nae die voirn. achte dagen geleden ende geexpireert wezende, indien yemant die voirs. goedren, huysraet ende catheylen houdende of verholende is, sonder die te voirschijn te brengen, dat wij dat houden, kennen ende rekenen sullen voir diefte. Onthielden voirt, beuelen ende machtigen mit desen allen onsen bailluywen, schouten, rechteren, justicieren ende officieren, daer onder dat die beschuldigde persoonen of eenich van hemlieden beuonden zullen worden, die voirs. achte dagen geleden zijnde, aldus de voirs. goedren genomen hebbende, sonder te voirtschijn te brengen, zij aentasten ende vangen ende recht ende pugnicie daerof doen, als van rechts wegen daertoe behoiren sal. Van welken saeken ende exploite alzoe te doene, geuen wij u mits desen onsen brieue volcomen macht ende speciael beueel. Ontbieden ende beuelen allen onser voirs. justicieren, officieren ende ondersaeten, dat zij u dit doende nerstelijc verstaen ende obedieren. Gegeuen in onsen huyse vanden Hage op ten xvij dach van | |
[pagina 142]
| |
April int jaer ons Heeren duysent vierhondert ende tachtentich.’ Door beide deze charters werd de daad van openlijk geweld, binnen Leiden gepleegd, voor wettig verklaard, de aanleggers en medepligtigen ongemoeid gelaten, en bleven de gebannenen en uitgewekenen van hunne goederen beroofd. Het is niet onbelangrijk bij deze gelegenheid het navolgend vonnis van 8 Julij 1480, getrokken uit de Correxieboeken, alhier den lezer mede te deelen. ‘Om overmits vele pertielike woirden, die coman Geryt die Griemer, die buersemaker, tot menigen tijden, soe wel in die marcten van Antwerpen, Ziericxee ende Middelburch, als in schuyten ende op wagenen, geseyt ende gesproken heeft tot menigen tijden, hoe dat inder oploop, die geschiet is, die luyden hoir kisten opgeslegen, hoir gelden benomen, die vrouwen hoir vingeren ofgesneden ende hoir ringen soe van hoir handen genomen, dic vrouwen overlasten gedaen, dair bij datter veel vrouwen van kinde misschiet ende gestorven zijn; en dat die ballingen brieuen hadden, dat zij der poortren goederen, als vellen ende wollen, ophouden mochten; ende dattet oick soe qualiken binnen Leyden stonden, als dat die gemeynte tiegen den heer ende gerechte begonnen op te rijsen; ende ten soude niet lange duyren, die gemeente soude die heer op een cort wt smijten; ende hoe dat hij sat op tribuyt, gelijken die jueden onder den kersten, ende meer andere woirden, die Dirck menichwerue bij hem alsoe oueral gesproken ende geseyt zijn, gelijc dat mitter wairheyt wel bevonden ende betuget is enz. Hij werd veroordeeld tot levering van 20,000 steenen. Het is niet te ontkennen, dat de wijze waarop men zich bij Maximiliaan had getracht te regtvaardigen, door namelijk te wijzen op het gebeurde in eenige andere steden, en te verklaren, dat ook Leiden op het punt had gestaan van hetzelfde lot te ondergaan, zeer behendig was. Doch wij hebben reeds aangetoond, dat er te Leiden geone spanning onder de burgerij bestond en dat de regering de | |
[pagina 143]
| |
noodige kracht en middelen bezat, om elk verzet tegen de bestaande orde van zaken behoorlijk te straffen. De vrees voor een toekomstig gevaar, dat niet bestond, kon nimmer de inneming van Leiden in 1479 regtvaardigen. Indien er onruststokers te Leiden waren, waarom hen dan niet volgens de keuren der stad gestraft? De vraag, of de beraamde aanslag zoo stil gehouden was, dat daarvan niets uitlekte of vermoed werd, kan door het volgende vonnis van den 21 Maart 1479, voorkomende in het Correxieboek C, volledig worden beantwoord. ‘Alsoe mit afterbaexe en logentalige woirden after strate ende bij vele personen geseyt ende gespreyt sijn geweest, dat die heer van Wassenaar mit iiic of vc personen voir die stede van Leyden, voir elke poirte hondert man, comen soude, dairom een ondersoic gedaen is bij den gerechte ende bij den Achten, die gedeputeert zijn totter ordinancie ende bewaernisse vander stede, ende hebben so lange ondersocht, dat zij bevonden hebben, dat die woirden eerst gecomen ende voirt geset zijn bij enen genoemt Heynric, stienhouwer, die dairof gehoirt is bij den gerechte ende bij den achten personen voirs.; dan als Heynric voirs. bij den gerechte ende achten voirs. quam, heeft hij geseyt, dattet hem geseyt hadde Pieter van Sante, die terstont in zijne tegenwoirdicheyt ontboden worde, ende als zij twie bij malkander voir de gerechte waeren ende Heynric voirs. Pieter van Sante die woirden anseyde, heeft Pieter voirs. die woirden ende sake ontkent, ende dat oic dieselue Pieter bij den gene, die ouer den hairt saten ende dat gehoirt soude hebben, ende dair Heynric voirs. optugede, die voirs. Pieter ontsculdichde, ende dat dair nyet van die sake ende woirden, die Heynric voirs. geseyt heeft, gesproken en worde, dus Heynric Stevens, stienhouwer voirs. in de loge ende inde onrechte bevonden wort, dair veel murmuracie ende grote beroerte onder der poorterie ende gemeente vander stede geweest heeft, twelke eene quade, lilike ende onbehoirlike sake is, die t gerecht van hem noch van nyement en staet te lijden. Hier voir sel Heynric Sievensz, stienhouwer | |
[pagina 144]
| |
voirs. terstont bloetshoefs ende ongegort bidden de gerechte, inden name van den heer van Wassenaar, dat sulke logentalige woirden, als hij ouer den heer van Wassenaar voirs. gesproken heeft, dat men hem dat vergeven wil, om goidswille; ende hier toe sel Heynric voirs. op zijn lijf huyden binnen 's dages soneschijn gaen vter stede van Leyden ende morgen vter bailuscip van Rijnlant vter Hage in Hage ambocht, ende dair wtbliven tot ewige dage op zijn lijf.’ Ten opzigte van het gerucht, dat de Hoekschen den hals aan de Kabbeljaauwschen zouden afsnijden, moet ik aanmerken, dat een dusdanig gerucht niet bepaaldelijk te vinden is vóór den 3 Julij 1479, maar wel na dien tijd; zeker Herman van Vliet werd nogtans op den 21 Maart 1479 veroordeeld tot eene bedevaart naar Sinte Rombout te Mechelen, omdat hij ergens onder een gelag gezegd had, dat men 10 of 12 wt Leiden halen soude ende brengen die opt Sant ende smite die elc den hals af, ende dan, so soude twel een einde wesen.’ Doch van bedenkelijker aard is eene correctie van 3 Junij 1479, luidende aldus: ‘Alsoe Dirc Aert Crauwelsz enige partilike woirden gesproken heeft, seggende: ‘God geve alle die Cabbeljauws t sint Jans euvel,’ ende dairna als een vrede van hem gemaict worde, tusschen hem ende Dirc van Honthorst tot zijne huyse, soe seyde die voirs. Dirc Aernt Crauwels mit heeten, quaden ende fellen woirden, dat die scout ende die van Zwieten hem ende den sijnen genoich te cort gedaen waeren, wairt dat hem vande saken enige correxie gesciede of gebeurde, soe veel als ouer een voet te gaen, hij soude den scout en andre van die van Zwieten hoir keel in die hant geuen, ende hij soude dair hulpers genoich toe crigen, ende soe veel volx andie straet brengen, als zij, al soude hij een rat dairom rijden, mit veel anderen quade woirden, die deselue dairin van partilycheden sprac, die t gerecht van hem noch van nyement en staet te lijden. Hij werd veroordeeld tot eene bedevaart naar de St. Pietersen Pauluskerk te Rome. | |
[pagina 145]
| |
Het getal der op den 3. Julij 1479 gebannene personen, bedroeg niet 100, maar slechts 18; terwijl tot op den 16. October 1479, slechts 52 voor den tijd van 10 jaren uit de stad werden gebannen; de overigen moeten dus als uitgewekenen worden beschouwd. Het vonnis tegen deze 18 personen op den 3. Julij 1479 uitgesproken, voorkomende in het Correxieboek C., is van dezen inhoud: ‘Alsoe tot menigen tijden ende vele stonden geboden ende verboden gedaen zijn, dat nyement, wie zij zijn en souden, pertieliken spreken noch pertilicheyt hantieren, noch pansers, noch lange messen dragen, op gecorrigeert te wesen; ende alsoe Clais Clais Zeep, Pieter Adriaens, Heynrick Willems, Willem Willems, Pieter Bouwensz, meester Ghijsbrecht Harst, Dirc Jans, die brouwer, Willem Sint Jorys, Ewout van Berendrecht, Geryt Coster, Reyner Pietersz, die coster van onser Vrouwe (kerk), Bouwen Schutemaker, Jan Daem, Jan Wouters, volre, Willem Willemsz. van Dobbe, Jan Woutersz.. die schoenmaker, Harman, Jacob van Woudens knecht, ende Maertyn Dirx, die men heet Cliene Martyntge, sommige van desen voirs. personen, bij nachte ende ontijde, pertyelike saken gehantiert ende bedreuen hebben mit waken ende anders, ende sommige vanden seluen bij dage en bij nachte mit pansiers ende lange messen gegaen hebben, ende hebben oic sommige pertyelike woirden gesproken ende liedekyns gesongen; dat meer is, somige van desen hebben tot enige plaetsen in den avond ende bij ontijde vergaderingen gemaict in maniere van opsetten, om comocie en romoere in die stede te maken, tvolck ouer ene hoope te brengen, dair dat grote bloet stortingen of gecomen mochte hebben enz.’ Zij werden voor 10 jaren uit Leiden, Rijnland, 's Hage en 's Hage-Ambacht gebannen. Dat het zelfs na de inneming, binnen de stad niet rustig bleef, blijkt genoegzaam uit de Correctie-boeken; doch wij willen den lezer niet onthalen op de mededeeling van alle die correctien, welke het bewijs opleveren van de schardelijke | |
[pagina 146]
| |
tooneelen van dronkenschap, ontucht en openbare baldadigheden, welke er in die tijden plaats vonden. Ik zal mij alleenlijk bepalen tot de mededeeling van de correctie van 16 Oct. 1479, (dus na de inneming gewezen), waarin van het gerucht betreffende den moordaanslag de sprake is. ‘Om ouermits logentale en vlugwoirde, die een donredage auont den 7 dach van Octobri, tsavonts after strate ende tot vele huysen geseyt en gespreyt zijn geweest, dat des tegenwoirdigen nacht wel iiij of v duysent voir die poorte comen souden, ende men soude die luyden snachts inlaten, ende sij souden die luyden die kele of steken ende t hoir benemen, dair wt dat vele luyden versorget, beanxt ende vervairt waeren, ende dairvan dat sommige des nachts niet te bedde en dorsten gaen, somige ghingen buyten hoere huyse slapen, ende somige hilden alle die nachte wake, ende als dit tgerecht sandren dages vernamen ende gehoirt hebben, soe hebben zij dairomme een onderzoek gedaen om te vernemen van wien die loge oirspronc genomen heeft; ende hebben soe veel ondersoecx gedaen, dat men bevint dat Andries Pijpemaker, die wever, tot diversche personen en plaitsen die voirs. woirden gesproken heeft, dairom die voirs. Andries ontboden is geweest, ende hem gevraget van wien hij die woirden gehoirt heeft, soe seyde Andries voirs. dattet vele personen seyden, dan hij en wiste noch en conde of en woude nyement noemen. Dus dattet blijct dat hij desen logenachtige woirden gevisiert en gespreyt heeft, dair veel ende groot quaet of gecomen mocht hebben, twelck een sake is van beroeringe en oprijsingen in eene stede ende een groote quade ende onbehoirlicke sake is, die t gerecht van hem, noch van nyement en staet te lijden, hier voir sel Andries voirs. doen verwercken ande stede veste, dairt hem van de burgermeestren gewijst sel worden, tusschen dit en sinte Nyclaes dage naestcomende 25,000 stiens, te weten,dat hij geven sel 24 plack, voir elc duysent.’ Ofschoon het na de inneming te Leiden niet aan gedurige scheldwoorden en bedreigingen tegen de Kabbeljaauwschen ont- | |
[pagina 147]
| |
brak, wordt slechts één voorbeeld gevonden, waaruit kan worden afgeleid, dat zij voor hun leven te duchten hadden. In het Correctieboek C vindt men op den 30. Oct. 1479, namelijk het volgende vermeld: ‘Alsoe wel clairliken ende wel betuget is, hoe dat ten huyse van Zybrant Claisz., die tapper, op ene tijt in der nachte, vergaderinge van veel personen geweest hebben, ende aldair droncken lagen tot over midnachte toe, tot welke geselscip Pieter Jans, van Noortich gecomen is, seggende totten gesellen, dat sij goet sier maken souden, het gelach soude wel betaeld worden, ende heeft mit enige raet en sprake gehouden, soe dat sij dair bleven sitten drincken, ende is van dair gegaen ende daernae is hij dair weder gecomen ende sprac mitte wairdinne (ouer) der gesellen gelach, of aldair datter selver tijt gesproken worde doe zij wten huyse ghingen, dat zij doe vor hem namen, dat zij al doot smiten souden dat Cabeljaus namen hadde, ende dairop ghingen zij mit loden hamers ende mit gevolde clous bij de straten ende sochten die Cabeljaus, gelijc dat wel betuget is geschiet te wesen. Ende want Pieter Jansz. voirs., die in den gerechte was, ende van deser vergaderinge ende opsette wiste, dat verswegen heeft, sonder dat te openbaeren, als hij sculdich was te doen, omdat te corrigieren ende dit te berechten, als dat behoirde, in schijne, dat hij die selue personen dairin sustineerde en voir gestaen heeft willen, dair grote beroerte ende bloetstortinge of gecomen mochte hebben, indien God dairin niet voirsien en hadde, twelcke een quade, lelike ende onbehoirlike sake is, die t gerecht van hem noch van nyement en staet te lijden. Hiervoir sei men Pieter Jansz. voirs., op zijn lijf, huyde binnen sdages sonneschijn gaen wter stede van Leyden, ende morgen op zijn lijf ende dair wt bliven xxv jair lanck op sijn lijf.’ Behalve deze Pieter Jans, van Noortich, lid der regering, werd op denzelfden dag nog een ander lid voor den tijd van 15 jaren gebannen, met name Dirc Wouters Danielsz., die in eene vroedschapsvergadering bij het voorlezen van een brief, | |
[pagina 148]
| |
waarbij Maximiliaan hulp verzocht tegen de opstandelingen, die Leerdam hadden ingenomen, gezegd had, ‘dat zulke brieven genoeg waren te bekomen voor éénen stoter of voor 3 of 4 placken, en dat de genadige heer van zulk een schrijven niets af wist.’ In den jare 1480 zijn er verscheidene personen uit de stad gebannen wegens het zingen van gevaarlijke of oproerige liederen, waarvan er een te Gouda was vervaardigd, onder den titel van den Wtganc (oproer der volders). Een ander begon met de woorden: ‘Brederoede hout dy vaste,
... Ymer soe, sout is vaste (?)’
Nog een ander begon met de woorden: ‘Die cat heft die lever gegeten.’
Ook een Latijnsch liedje, beginnende met: ‘Dies est laetus; virgulae deflorant’Ga naar voetnoot1).
Bij zulke gelegenheden bleef men dus niet in gebreke, om de Kabbeljaauwschen voor verraders en meineedigen uit te schelden. Er zijn, behalve de vermelde, in het stedelijk archief, zoo verre mij is gebleken, geene andere stukken meer voorhanden, welke de inneming van Leiden op den 3. Julij 1479 betreffen. De vroedschapsresolutiën van den jare 1478, 1479 en 1480 zijn niet allen aanwezig; terwijl ook de thesauriersrekeningen over die jaren ontbreken. Belangrijk zoude het zeker zijn de voorwaarden te kennen, welke tusschen Jan van Egmond, Jan van Wassenaar en anderen gemaakt zijn, ten einde binnen Leiden meester te zijn, te kennen, en door wien de onkosten dezer onderneming betaald werden enz. Bij gemis van verdere | |
[pagina 149]
| |
bescheiden, daartoe betrekkelijk, verkrijgen derhalve de beide boven medegedeelde charters eene meerdere belangrijkheid, en de gunstige bepalingen, welke zij bevatten, mogen gerustelijk beschouwd worden, als een gevolg der aan Maximiliaan, na diens komst hier te lande in Februarij 1480, toegestane geldenGa naar voetnoot1). Zonder verder te gewagen van de vele ongehoorde geldelijke eischen van Maximiliaan en zijne raden, en die eene belangrijke bijdrage kunnen opleveren, ten betoge, hoe deze vorst, door zijne heerschzucht gedreven, het land in een' poel van jammeren heeft gestort, zullen wij thans de herneming van Leiden door Reinier van Broekhuizen in al hare bijzonderheden, uit de bronnen zelve nader te doen kennen. Wij hebben reeds opgemerkt dat verscheidene personen, na de inneming van Leiden op den 3 Julij 1479, voor den tijd van 10 en meer jaren uit de stad werden gebannen. Zij, en denkelijk meerdere ballingen uit andere Hollandsche steden, schijnen bij voorkeur de stad Utrecht voor verblijfplaats gedurende hunne ballingschap te hebben gekozen. De geschiedschrijvers vermelden, dat de Leidsche ballingen, aldaar niet rustig bleven, maar hunne klagten voor het hof van Holland bragten, met verzoek om in hunne haardsteden terug te keeren, en in het vrije bezit hunner goederen hersteld te worden, en dat aan dit verzoek zoude zijn voldaan; doch dat alle hunne verdere pogingen om het een en ander te verkrijgen, geen anderen uitslag hadden, dan dat de Kabbeljaauwschen, zich weinig aan de beslissing van het hof bekreunende, de poorten der stad voor hen gesloten en hunne goederen verbeurd verklaard hieldenGa naar voetnoot2). Wèl blijkt het, dat een dergelijk verzoek door hen is gedaan ter terugbekoming van hunne, tijdens de inneming der stad in | |
[pagina 150]
| |
1479, ontstolene goederen; doch dat dientengevolge de eenmaal tegen de ballingen gevelde vonnissen zouden zijn herroepen, en dat hun vergund zou zijn geworden weder binnen Leiden terug te keeren, wordt door het boven medegedeelde exploit van 7 April 1480 en het navolgende charter weersproken: ‘Op ten dach van huyden, soe waer bij mijnen genadigen heere, den hertoge van Oistenrijck ende van Bourg., geordisneert ende verclaert, dat die ballingen gebannen bij der stede van Leyden ende bynnen der voirs. stede gecomen waeren mit heeren Reyner van Brouchuysen ende oick naderhandt obedieren sallen den ban, tegens himluyden geprononchiert bij den gerechte der voirs. stede van Leyden, tot ander stont, dat anders dairop geappointeert sal wesen, ende mijnen voirs. genade heer ontslaet alle die geuangen, die gehouden ende gevangen zijn geweest, zynds die coomst indie voirs. stede van Leyden bij den voirs. heer Reyner van Brouchuysen ende zijnen complizen ende medegesellen, als qualicken ende ondeuchdelicken geuangen, oft dat die zelue geuangen yet eysschen willen, den ander van de stede van Leyden, van saken, die voir dato van desen geschiet zijn, aengaende comocie, partielicheyt of anders, dat sij dat beyde doen sullen voir sijner genade stedehouder ende raide van Hollant, ende nergens anders; want mijn voirs. genade heer die kennisse van dien au hem ende zijne voirs. stedehouder ende raide van Hollant gereserueert heeft, ende reserueert mits desen. Ende alsoe die scout, burgermeesters, scepenen ende andere vande wet vande voirs. stede van Leyden, die ofgestelt hebben geweest bij den Achtienen als voirs. is, mit onrechte ende bij dengeenen, die des niet machtich en waeren, mijn voirn. gen. heere ordonneert endt verclaert, dat die voirs. schout, burgermeesters, scepenen ende andere vander wet, weder in wette ende in huere state gestelt sallen wesen, ende stelt mits desen om elcx officien te bedienen ende te gebruycken als zij voir deselue vangenisse te doen plagen, dewelke gehouden sullen wesen, hemluyden te houden ende te dragen | |
[pagina 151]
| |
in hoorluyder officien als goede officieren schuldich sijn ende behoren te doen, ende als vande geëxpulseerde, te weten, Jan van Naeldwijck ende andre, die mijnen voirs. genade heer in deser sijne stede stelt, als hij lestwerven alhier in desen landen was, die releueert sijne genade vanden eedt, die zij luyden doe ten tijde sijnre genade deden, ende beueelt diezelue mijn genad. heer, partien an beiden zijden, opte verbuernisse van hoer lijue ende goedren, geen comocie meer opte setten of vergaderinge te maken, oft yet anders tegens malcander te attenpteren, in wat maniere dattet zij; mair indien zij malcander yet eysschen willen, dat zij dat doen sullen rechtelick voir den voirs. stedehouder ende raide van Hollant als voirs. is. Aldus gedaen ende vuytgesproken tot Leyden opte xix dach in Aprille anno lxxx voir Paesschen, daer bij ouer en waeren die heer van Montingny ende van Hantes, stedehouder generael, Phillips Ruychroick vande Werue, Meester Jacob van Almonde, Cornelis die Jonge, Willem van Berendrecht, Antheunis vande Abele ende Jan van Schoonhouen, raidsluyden van Hollant. Dair bij wair ick.’ get. Zwieten. Onder de Leidsche ballingen bevonden zich twee broeders, Hendrik Willems en Willem Willems genaamd, die zich in den Jonker Fransen oorlog berucht hebben gemaakt en den 2. September 1490 binnen Leiden werden onthalstGa naar voetnoot1). Zij hadden zich namelijk het lot der ballingen aangetrokken, plannen beraamd en ten uitvoer gebragt, om Leiden te hernemen, met het doel om er hunne lotgenooten in te laten, en, meester van de stad zijnde, wraak te nemen op hunne kabbeljaauwsche regters en vijanden. Tot dat einde maakten zij eene schriftelijke overeenkomst met den beroemden Reinier van Broekhuizen en Hendrik van Zuylen van Nyevelt; welk stuk door de twee broeders onderteekend | |
[pagina 152]
| |
en met het uithangend zegel, in groen was, van Hendrik Willems voorzien, luidt als volgt: ‘Wij Henrick Willemssoen ende Willem Willemszoon, gebrueders doen kond allen dengenen, die desen brieff zullen sien off hoeren lesen, dat wij ouerkomen ende ouerdragen zijn mit den eerberen ende vromen heren Reyner, heere tot Broickhuysen etc., ritter, ende Henrick van Zuylen van Nyevelt, gesamenderhant een reyse tot Leyden te doen, op dusdanigen voirwaerden, dat wij alle diegene, die heer Reyner ende Henrick voirsc. met sich brengende werden, dagelicx voir hoir zoudi geuen ......elkerlijck vier stuuers, ende zall hoir zoudi ingaen ene dach te voeren, eer si op reyse (gaen) ende dienen ene dach na dat hem orloff gegeuen zal wesen (weert) zake, dat wij bynnen Leyden komen, als wij aen God hopen te doen, soe sullen heer Reyner ende Henrick voirsc. dagelix voir hoirre beyder zoudi hebben tien Rijns, gulden curent, ende dairtoe sestich dienres die oer genuegen zullen ende op hoirre beyder lijff altijt wachten, daer men heer Reyner ende Henrik voirsc. ...... derselver dienre zout, voir elke persoen alle dagen geuen zall vier stuuers. Ende en sal Henrick van Nyeuelt bynnen jaers van ons nyet scheiden buten (oor)saken. Oick wanneer heer Reyner off Henrick enich van hem beyden alleen tot Leyden is, die sal dagelix hebben seuen Rijnscher gulden current voir sine zoudi; mer altijt sullen die tsestich gesellen wachten op hem beyden off op den genen, die alleen bynnen Leyden blijfft. Oick en sal men nyemant nyet nemen, hij sij wye hij sij, ende oft yemant dede, dat zullen heer Reyner ende Henrick voirsc. van stonden aen wederomme doen geuen den gene, diet benomen is, ende noch (daarenboven) corrigeren alst behoeren sall. Voirt sijnt voirwaerden dat wij heer Reyner ende Henrick voirs. bynnen viertien dagen na der inkomste voir hoere kosten opleggen ende betalen sullen, elkerlijck van hem anderhalff duysent Rijnscher gulden current, twintich stuuers voir den gulden aen Hollantsch payment, ende dairtoe sullen sij hebben dat derde deel van | |
[pagina 153]
| |
den geuangen, die bynnen Leyden geuangen sullen werden voir hoir ende hoere vrinden, ende soe sullen si korten die drye dusent Rijnscher gulden, die sij ontfangen hebben. Oick mede sijnt voirworden: dat heer Reyner noch Henrick voirs. sich geenre diensten, hoich noch leegh, groet noch cleyn, der stede van Leyden aentreffende onderweynden noch kroeden en sullen in geenreleider wijs, mer men en sall geen saken dit stuck off andere stucken aentreffende mit den hertoch van Oestenrijk, componieren, dedingen noch sluyten, heer Reyner ende Henrick voirg. en sullen dair dat meeste seggen in hebben, want wij die aengenomen hebben ende houden voir onse capiteynen; ende gelouen noch vorder voir ons ende onser eruen, indien wij bynnen Leyden, en God wil, komen, dat wij den voirs. heer Reyner ende Henrick brieuen leueren sullen van allen voirwoirden ende ouerdrachten, tusschen hoirre beyder liefden ende ons gemaect, gelijc die cedulen dair van, mit onser beyder hant onderteykent wesende, clairlicke begrijpen, ende dieselue brieue doen besesgelen mit der stede zegel van Leyden ende andere gueder mannen segell tot vier offte vijff toe, off meer van den treflichsten van Leyden, ende denseluen heer Reyner ende Henrick voirs. mit allen hoeren hulpren te vryen, te qwyten ende schadeloes te houden van all dat hem om deser reysen ende inkomsten van Leyden enichsins wedervaren ende geboeren mach; ende wairt sake dat wij in enigen vander voirs. puncten gebreeckelicken vielen, dat Got verbieden wil, alsdan soe gelouen wij bij onser truwen, eeren ende sekerheyt in gerechter eedstat in te komen, tot heer Reyners of Henrick vermaninge, vier mijlen omlanx buten den palen van Hollant bynnen eenre steden, die zij ons aen onser mondt offte woenstat beteykenen sullen, ende nyet vandair te scheiden, heer Reyner ende Henrick mit alle hoer hulpren voirs. en sijn van allen, lasten die hem om deser voirs. reysen ende inkomsten van Leyden aenkomen mogen, geqwyt en gevryet tot allen plaitzen dairt hem van nooden wesen sal, sonder | |
[pagina 154]
| |
ons dairtegen te verwerven mit enigen rechten ofte privilegien geestelick off wereltlick, hoe men die bedincken ofte verstaen zoude mogen, alle dingen sonder argelist. In kennisse der wairheit alre voirs. puncten, soe heb ik Henrick Willems zoen voirs. desen brieff mit mijns selues hant ondergeteykent ende wthangende mit mijne zegel besegelt, ende ick Willem Willems zoen voirs., heb desen brief mit mijns selues hant oick ondergeteykent, ende om gebreuck wiel mijns zegels, op dese tijt gebeden mijn brueder Henrick Willem zoen desen brieff ouer mij, soe waill als ouer hemselue, te willen besegelen, twelck ick Henrick Willems zoen voirs. om beden will Willems mijns brueder voirs. geern gedaen heb ende mijn zegel voir ons beyden hier aen gehangen. Gegeuen int jair ons Heer dusent viehondert een en tachtich op sinte Ponciaens auent. Ic Heynrijc Willemsz. belye alle dese voirs. voirwaerden te houden, daerom hebben ie desen bryef met mijns hant gheteykent. Dit verdrag gesloten zijnde, schijnt Broekhuizen het noodig getal manschappen binnen Utrecht op sint Antoniusdag (17 Januarij) 1481 verzameld te hebben, waaronder zich vele Leidsche ballingen hebben bevonden. Het getal is niet met juistheid te bepalen; doch volgens de meeste schrijvers schijnt het niet meer dan 135 te hebben bedragen; volgens eene tresauriersrekening der stad Leiden moet dit getal evenwel veel minder zijn geweestGa naar voetnoot1); doch de vele daarin voorkomende verwisselingen, maken het moeijelijk om het juiste getal op het oogenblik der inneming te bepalen. Deze krijgsbende aangevoerd door Reinier van Broekhuizen, | |
[pagina 155]
| |
Hendrik van Zuylen van Nyevelt, Steven van Zuylen van Nyevelt, de gebroeders Hendrik Willems en Willem Willems, Joost van Haeften, Jan van Lanscroon, Florys van Jutfaas, Aernt van Oisthuysen, Wouter Wten Ham, Joncker Loock, Jan van Mas, Jan mitte Gelde, Hendrik van Aken, Hendrik de Man, Hans Stem en Keyser Aerts, trok op St. Sebastiaans avond (19 Januarij) 1481 uit Utrecht naar Montfoort, alwaar hun de noodige paarden, sleden, ladders en andere instrumenten geleverd werden, om ten gevolge van den harden winter, op deze wijze den togt naar Leiden voort te zettenGa naar voetnoot1). Door den nacht begunstigd, verscheen deze bende plotselings smorgens vroeg voor Leiden, en plaatste de medegebragte stormladders op het ijs tegen den wal, gelegen tusschen de Mare- en Rijnsburgsche poort. Eenigen beklommen op deze wijze de wallenGa naar voetnoot2), steeken eenen schildwacht, Ripperts genaamd, overhoop, en maakten zich spoedig van eene dier poorten, die slecht bewaakt werd, meester; waardoor het overige gedeelte gemakkelijk binnen de stad geraakte. Deze stoute overrompeling had plaats omtrent 7 uren in den morgen van zaturdag den 20 Januarij 1481. Er had slechts eene | |
[pagina 156]
| |
kleine schermutseling plaats tusschen de bijeengeraapte manschappen van den schout Adriaan van Swieten of van den kapitein Philips van Wassenaar, waarin Broekhuizen de zegenpraal behaalde. Hun eerste werk na deze overrompeling was, om de poorten te verzekeren en zich van het stadhuis, alwaar het krijgsmaterieelGa naar voetnoot1) en het kruid bewaard werden, meester te maken; waarna de schout, burgemeesters, schepenen en andere Kabbeljaauwschen, ten getalle van omtrent 60 personen, gevangen genomen en afzonderlijk bewaaktGa naar voetnoot2) werden. Den 21. Januarij werd om versterking der bezetting naar Gouda geschreven, welke stad dadelijk 50 man naar Leiden zondGa naar voetnoot3). Het bevel over die manschappen werd opgedragen aan Adriaan van Naaldwijk. Alle de regeringsleden gevangen genomen zijnde, werd er een ander bestuur aangesteld, bestaande uit 18 personen, waarvan er 8 gekozen werden door den rijkdom en 10 door de gemeente; en waarvan er 4 lezen noch schrijven konden. Onder de gevangenen bevond zich ook de thesaurier Nanne Paidze, in wiens kast eene som gevonden werd van 1012 ℔, afkomstig van de verkochte los- en lijfrenten. In zijne plaats | |
[pagina 157]
| |
werden door de Achttienen benoemd als thesauriers, Jan van Berendrecht en Jan Willems de Bruyn. De reeds bekende Hendrik Willems had het bevel over eenige manschappen, en bekleedde tevens de betrekking van krijgsbetaalmeester en adjudant van Reinier van Broekhuizen. Volkomen met de huizen en personen bekend, deed hij de manschappen bij de Kabbeljaauwschen inlegeren, en droeg zorg dat de verbindtenissen, tusschen hem en Broekhuizen aangegaan, stiptelijk werden nagekomen. De in de overeenkomst vermelde gelden, werden niet door hem, maar door de Leidsche burgerij betaald, die, om verdere rampen en mishandelingen te voorkomen, hierin toestemde, blijkens het navolgende uit de thesauriersrekening. ‘Opten xxx. dach in Januario ao. lxxxj, hebben Florys van Zijl, Willem van der Does, Coen van Oesterwijc en Willem Jacob Evertsz. als vier gedeputeerden gecoren bijder rijcdom, vroescip inder tijt wesende inde gemeente der stede van Leyden ten regimente derseluer stede opgedaen en geproponeert voir die selve rijcdom, vroescip ende gemeente, die op tie tijt opt Paertse vergadert waeren, of zij souden willen conserteren ende lienen al sulke 4000 Rijns, guld. als heer Reyner van Broechuysen mit zijne hulpren ende consorten bij Heynrix Willems ende Willem Willems belooft waeren, omdat hij die ballingen der selue stede van Leyden inbrengen soude, twelck alsoe geconsenteert worde, opdat die voirs. heer Reyner mit zijne qoncorten mits dien weder thuys en wt Leyden reysen souden. Ende die namen van de poorters van Leyden, die de leening doen soude, worde in gescrift ouergelevert ende zijn de personen, hiernae bescrieuen staen, elx van soe veel als zij gelient hebben’ enz. Ook verdienen de navolgende resolutiën der gemeente van 24 Jan. tot 22 Maart 1481 de vermelding. ‘Om te maken rust en vrede binnen der stede van Leyden ende om die vreemde luyden quyt te worden, soe zijn geconsenteert bij de personen, hierna bescreuen, dat men betalen sel sulke iiijm Rijns. gulden, als geloift zijn te genen; te | |
[pagina 158]
| |
betalen xijc Rijns. gulden binnen desen auont en xxviijc Rijns. gulden binnen acht of x dagen oic naist comende. Gedaen opten xxiiij. dach in Januario anno lxxxj. (128 personen hadden zich daartoe verbonden).
Opten xiiij. dach in Februario ao. lxxxj worde dese vj personen gecoren ende genomen wt xxxvj personen wten bonnen, als Pieter die Grebber, Wouter Dircxz, Jan Kerstantz, Pieter Geryts, verwer, Cornelis vander Goude, en Otte Heynricxz. welke personen raden sullen inde saken vander stede ende gemeente, van als des te doen wesen sel, ten oirbair ende profijte van mijn gen. heer van Oistenrijc vande stede van Leyden ende gemeente van Leyden, ende des dese ses niet vroet noch wijs en zijn, so sullen zij bij hem roepen die andre xxx vande bonnen ende dien dat te kennen geuen, om hoir raet, advys ende goetduncken dairop te hoeren ende te verstaen. Ende des die xxxvj vande bonnen voirs. niet wijs en waeren, soe mogen die dat aen voort bespreken elc mit zijn bonne om tbeste te doen, ten oirbair en profijte van mijn voirs. gen. heer, der stede van Leyden ende der gemeente. Ende die xxxvj vande bonnen zijn dese, die hierna bescreuen staen, enz.
Opten xxvj. dach in Eebruario anno lxxxj, waeren opter PaertseGa naar voetnoot1) vergadert dese nabescreuen personen ende hebben ouergegeuen ende geconsenteert, dat alle tgene dat die xxxvj personen vande gemeente wegen gecoren, geconsenteert hebben, ten oirbair ende profijte van mijn genad. heer ende der stede, om alle dingen te brengen tot ruste, vrede ende eendrach ticheyt vande stede, ende oic des die Acht en Tienen, gecoren om die lasten te helpen dragen, ordineren ende doen, het zij in pennyngen vander stede wegen te verlouen ofte geuen ende | |
[pagina 159]
| |
‘anders, dis zij vande stede wegen doen sullen mitte drien tresorieren, dat zij den voirs. personen dat staen belieuen ende consenteren, ende dattet van wairde wesen ende bliuen sel. Ende dit sel dienen totter tijt dat men binnen Leyden, wet ende recht heeft, dair bij dat men dan doen sel.’ (123 personen).
‘Opten eersten dach van Mairte waeren opter Pairtse verftgadert die vander rijcdom, draperie en gemeente, dairop gedaen wort tgene dat hierna volcht: Eerst bij Pieter Jansz. van Noortich als wairdeyn, vande gebreke die der draperie hadde an hore lakenen, vandat die niet gevollet noch gemaict en worde vande volre, soe als die behoeren, mits datse gelopen worden, dair die draperie gescepen wair bij te verft gaen, en worde dairin niet voorsien etc. Hierop is geseyt ende ouerdragen, dat die drapeniers elc mit horen volre spreken sullen, datten zij hoir lakenen doen maken van horen knechten, sonder lopen of dier gelike, of indien des niet en mochte geburen noch geschien, soe woude zij hoir lakenen thuys houden ende om sulken meesters sien, dat hoir lakenen gevollet en gemaict worde, soe als dat behoirde, ende soe dat zij in dustanige grote ende verderflike schade niet en quamen, noch dat die neringe vande stede dairbij niet en verging.’
‘Alsoe die costen en lasten vande stede zeer swair vallen vande ruytrengesellen, die de stede angenomen heeft, ende sdages hebben voir hoir soudie vier stuers ende om die costen te lichten, dat die vande rijcdom ende poorterie elc ene ruitergesel houden ende annemen wil, den tijt van een maent of vj weken, ende die costen verleggen ende tot welke tijt dattet die stede vermach dat te betalen, soe sel men een ygeliken dair of weder voldoen vander stede wegen, dairop dat die rijcdom en vander poorterie geseyt hebben en geantwoordt als hierna volcht.’ (113 personen verbonden zich, elk één man te bezoldigen). | |
[pagina 160]
| |
Is opgedaen en te kennen gegeven vande poortren, die wt gaen of wt trecken in maniere of zij buyten bootscip te doen hadden, ende of comanscip hantierde ende ij of iij dagen wt wesen souden ende niet weder in en comen etc. Hierop is ouerdragen ende gesloten, dat men elc vande gene, die also wt gegaen en wtgereyst zijn ende niet weder ingecomen en zijn, elx hoir huysvrouwe ende wiue seggen sel, dat zij elc hoir mans ontbieden thuys te comen, binnen enen benoemden tijt, off indien zij niet en quamen, dat men alsdan ruytergesellen en luyden van wapen tot hoeren coste in hoir huys ende goede setten sel, ter tijt toe dat zij thuys gecomen sullen wesen, ende mitte andren inwonende poortren doen als zij sculdig zijn te doen.
Opten xiiij. dach in Maerte ao. lxxxj, zijn op te Pairse vergadert geweest die personen vande xxxvj gecoren bij der gemeenten, gelijc die bij name hierna verclaert staen, ende hebben ouerdragen als hierna volcht: Alsoe bij den xxxvj gecoren bij der gemeente, genomen zijn x personen, bij den welken men doen sel vander stede wegen van innemen ende wtgeve, ende soe vorder inder saken vander stede andre saken vallen ende gebueren, aengaende ruyterie ende den oirloge, bij de welken men die saken int openbair bij de Tienen, so heymeliken niet doen en mach, ten sonde openbair worden of dicwijl gedaen wesen, eer dat men die x vergaderen soude mogen, soe is bij de na beschreuen personen ouerdragen ende geconsenteert, dat men nemen sel vier personen, als: Florys van Zijl, Willem Jacob Eversz, Jan van Berendrecht en Jacob vander Does, ende dat soe wes die vier voirn. inde name vander stede, den ruyterie of oirloge aengaende doen mitte heeren ende capiteynen, dat hem luyden dat samentlic belieft ende dat consenteren, geliken oft die Tienen oft die xxxvj dair oic geroepen ware. Ende dit alleenlic de ruyterie ende den oirloge angaende, behoudelic dat de voirs. vier personen, dairin doen sullen bij hoer consciencie na hoer | |
[pagina 161]
| |
wetescip, tot nutscip ende oirbair vande stede. Ende wairt dat enich vande voirs. vier personen van huys waeren of ziek ware, of niet bij de hant en waren, soc sel men dairvoir twee of drie personen wten Achten in die stede nemen voir degene, die van huys, ziek of niet bijde hant en ware.
Want die stede op dese tijt, om de laste wille, zeer belast is, ende sommige vande poortren wter stede van Leyden op hem seluen gegaen zijn ende hem buyten onthouden, sonder die stede te helpen hoir lasten te dragen, hierop hebben dese na bescreuen personen ouerdragen ende hebben geconsenteert, dat men die poortren, die alsoe buyten zijn ende buyten bliuen, hoer wiuen toespreken sel, om der stede mede te lienen, geliken als andre poortren gedaen hebben, ende al wairt dat zij gelient hadden, soe souden die wijuen nochtans dair en bouen lienen, soe hoir mannen buyten bliuen ende de stede saken ende lasten niet en helpen dragen, als andre poortren doen. Ende wairt dat die wiuen des niet doen en wouden, soe sel men luyden van wapen in hoir goedren setten, soe veel als die Achtien oft meerdeel vandien goet duncken sel. Hierbij zijn geweest die viij gecoren vande rijckom, behalue Florys van Heermalen, die van huys was.
Opten xxij dach van Maerte waren vergadert opter Paertse zekere personen vander rijcdom, draperie ende gemeente vander stede, die bij name hierna bescreuen staen, dair dat opgedaen worde: Alsoe tot andren tijden bij sommige vander vroescip ende rijcdom vander stede gecoren zijn achte personen, als: Florys van Zijl, Jacob vander Does, Phillips Nachtegael, Willem Jacob Eucrsz., Florys Heermalen, Willem van Tetroede, Acm Gerytsz. ende Gillis Jansz., ende dairnae bij der gemeenten zijn gecoren x pcrsonen, als: Pieter die Grebber, Jan Mathijsz., Pieter Gerytsz., Wouter Dircxz., Jan Kerstantsz., Cornelis vander Goude, Otte | |
[pagina 162]
| |
Heynricxz., Jan Clais Hugenz.z., Clais Aelwijnsz. ende Jan Geryt Claisz., bij den welken men alle die saken vander stede, see wel vande ontfange vander stede als vanden wtgeue doen soude, ende dairtoe alle die andre saken der stede aengaende souden hantieren ende tractieren tot ruste, vrede ende eendrachticheyt binnen der stede, ende tot oirbair, nutscip ende profijte van mijn genad. heer van Oistenrijc ende der stede van Leyden, ende want die saken, costen ende lasten vander stede van dage te dage zeer groot ende swair vallen, die de voirn. achtien personen, lastich ende zwair zijn, ende niet wel dragen, noch doen en dorven, of dairmede voirtgaen, sonder breder ende meerder consenten dair of te hebben dan zij tot deser tijt toe gehat hebben, ende dairomme begeert anden notabelen vander vroescip, vande rijcdom ende vande gemeente, indien yement wisten van hemluyden, dairin te setten en vande xviij. enige te wandelen ende te veranderen, dat zij dat doen wouden; ende soe oick die gedeputeerde vander stede wegen van Leyden gereyst zijn bij onsen genad. heer, om mit zijnre genad. te spreken tot ruste, vrede ende om wet, gerechte ende remissie te verweruen, dat men al niet en mach vercrigen noch dair an sel moge comen, sonder grote somme van pennyngen dair voir te louen, ende te geuen mijne genad. heere ende andre in den houe ons genad. heer, om ruste ende vrede te verwerven ende oick andre oncosten, die der stede opcomen; soe ist dat bij den voirs. personen ouerdragen ende gesloten is, wat dat dese voirs. achtien personen tsamen off die tmeeredeel vande achtiene eendrachteliken doen, tsij in de ontfange ende wtgeue vander stede aengaende, ende voirt in de saken die men voir mijne genad. heer van Oistenrijc, zijnen hogen rade ende voirt in alle andre saken der stede aengaende, tzij in gelde te louen ende te geuen, dienende tot ruste ende vrede ende om der stede quaetwillende te wederstaen, tzij mit rade ende mit daden, dat men dat mit rechte of mit macht wederstaen sel. Ende wairt datter enige | |
[pagina 163]
| |
mandemente off brieue quamc ander stede, wt vervolge vande quaetwillende vander stede, dat men die met rechte sal wederstaen, soe als dat dienen ende behoren sel. Ende soe wat dat dese voirs. achtien personen, tsamen off die tmeerdeel vande achtien voirn. eendrachtelicken inde voirs. saken doen, hantieren ende laten, na horen besten verstande, ende wetenscip tot ruste ende vrede ende tot nutscip oirbair ende profijte van onsen genad. heer van Oistenrijc ende der stede van Leyden, dat dat van wairde wesen ende vast ende gestande gehouden ende volcomen sel worden, gelijc ende in alrc manieren als of zij dat samentlic, gelijc geloift, geachtervolcht ende gedaen hadden; ende belouen dat samentlic ende elc bijsonder van wairde te houden sonder seggen. Dit besluit werd door 270 personen goedgekeurd.
De inneming van Leiden werd spoedig, ook te 's Hage bekend, en Jan van Naaldwijk werd den 22 Jan. voor den raad van Holland ontboden, om de vereischte inlichtingen, omtrent de toedragt der zaak te geven; waarna hij in last kreeg, om, van wege Maximiliaen, zich naar Leiden te begeven en door zijn invloed iets goeds in het belang der zaak te beproeven. Op zijn verzoek werd hem daartoe behoorlijk schriftelijke vrijgeleide door den hove verleend. Hetgeen, betreffende de bezending van Jan van Naaldwijk en van anderen ter dier zake, in de thesauriers-rekeningen is opgeteekend, verdient mede onze aandacht; zoo lezen wij daarin het volgende: ‘Des namiddags na sinte Agniet dach, xxij dach in Januario, reysde Jan van Naeldwijc inden Hage, soe hij vande heeren vande rade inden Hage daer gescreuen was. Den seluen Jan betailt voir zijn sledehuyr iij sc. iiij d.
Item doe Jan voirs. inden Hage bij de voirs. heeren quam, soe gauen zij hem last, dat hij reysen soude tot Leyden, om aldaer wat goets te doen, ende bevalen hem dat van mijns | |
[pagina 164]
| |
gen. heer wegen van Oestenrijc etc., dair dieselue Jan hemluyden ten antwoorde gaf, hij woude versekert wesen tot Leyden te reysen wt ende in, sonder belet van yemendt, dair hij een acte afnam van de houe. Doe sende Jan voirs. terstont een knecht tot Leyden. Gegeuen voir des knechts sledehuyer, wt en in, viiij sc.
Des dynxdag na sinte Agniete dach, xxiij dach in Januario, reysde Jan van Naeldwijc vande Hage tot Leyden. Gegeuen voir sijn sledehuyer, x sc., viij d.
Opte xxix. dach in Januario voirs., reysde Jan voirs. van Leyden inden Hage, soe hij vande heeren vande rade daer weder gescreuen wort. Voir zijn sledehuyer gins ende weder gegeuen, xvj sc.
Opten xxix. dach in Januario voirs., te namiddage, word vande gemeene raidt van Leyden gesent inde Hage, Coen van Oesterwijc en Pieter Bouwensz., mit hoer knechten, ande heeren vande rade, om die te aduerteren, dat zij tot Leyden recht soude willen ordineren ende setten op prouisie, dair die heeren vande rade opt antwoorde gauen, hoedat mijn heer de stedehouder op comende was na de Hage, ende in twie dagen daer soude wesen, ende als hij gecomen waer, souden zij dat beste gaerne helpen doen inde saken, ende waren wt j dach en nacht. Gegeuen voir sledehuyer, wijn, cost, mits anval van gasten, als meester Jacob Ruysch, meester Cornelis ende meester Mychiel, iiij ℔, xiiij sc., viij d.
Opte leste dach in Januario voirs. reysde Jan van Naeldwijc inde Hage, om te begeren eommissaerissen te hebben, dair die heeren vande rade hem gheen antwoorde op en gauen, soe mijn heer de stedehouder op comende wegen was, ende quam inde Hage op onse lieue Vrouwedach te Lichtmisse, ij dage in Februario, dan souden tbeste dairin helpen doen, | |
[pagina 165]
| |
als hij gecomen waer, ende Jan voirs. bleef dair tot smiddages toe van onse lieuc Vrouwedach voirs., ende hen wort doe tantwoordt gegeuen, dat men geen commissarissen tot Leyden sonde ende wonde; ende was wt iij dagen, xxvj sc., viij d.
Opte andren dach in Februario rcysden te namiddage inde Hage Coen van Oesterwijc ende Pieter Bouwersz, mit hoer knechten, alsoe mijn heer die stedehouder gecomen was om an mijn heer die stedehouder ende rade van Hollant te begeren, dat zij tot Leyden recht souden willen setten op prouisie, gelijc zij voir begeert hadden; dairop mijn heer die stedehouder antwoorde, dat hij dairin niet doen en woude, hij wonde eerst die geuangen wter stede hebben, om saken wille, die hij daerop seyde etc. Ende quamen des andren dages tsauonts thuys. Gegeuen voir hoir sledehuer, cost ende belensier, tsamen ij ℔, viij sc.
Opte iij. dach in Februario reysde Jan van Naeldwije weder inde Hage mit ij knechten, om anderwerf commissarissen te hebben ende te begeren; dair hem opt antwoorde gegeuen wort, alsoe Jan voirs. die last alleen niet dragen en woude, dat men tot Leyden senden sonde Geryt van Assendelf, meester Jacob van Almonde, ende meester Heynric vande Mij, om te hoeren ende vandat si op doen souden van mijnen gen. heeren wegen; ende zij begeerden geleye te hebben wt ende in te comen, dairvan dat zij Jan voirs. eene mynute of gauen omt geleye dairna te maken. Gegeuen voir zijn slcdehuyer wt ende in tsamen xvj sc.
Opte iiij dach in Februario voirs. reysde inde Hage Jan voirs. Pieter Bouwens, Lenert Willemsz, mit iij knechten, mit die geleye brief ende mit andere laste, die hemluyden beuolen was, dair te kennen te geuen, om van de commissaerissen te weten, wat zij van mijn genad. heerent wegen opdoen souden, omdat tot Leyden ouer te brengen, eer dat die | |
[pagina 166]
| |
commissarissen tot Leyden comen souden; dair hemluyden geen antwoorde op gegeuen en wort. Gegeuen voir hoir sledehuyer, wijn ende cost tsamen ij ℔, x sc.
Opte vj. dach in Februario voirs., reysde Jan van Naeldpwijc voirs. weder inden Hage ende begeerde weder die weet te hebben vande commissarissen voirs.; daer hij geen bescheyt of en creech. Gegeuen voir zijn sledehuyer wt ende in, xvj sc.
Opte viij dach in Februario reysde Jan voirs. weder inde Hage, omt geen dat voirs. staet. Gegeuen voir zijn sledehuyer gins vj pl., ende voir zijn wagenhuer weder tot Leyden te comen x plack, facit xxj sc. iiij d.
Opte viiij. dach in Februario voirs. reysde Jan voirs. weder inde Hage, omt geen dat voirs. is ende om andre saken, die hem beuolen waeren. Gegeuen voir zijn wagenhuer ende voir zijn cost ende wijn, soe hij ij dagen dair was, te samen iij ℔.
Opte x. dach in Februario voirs. reysde inde Hage meester Gijsbrecht Claisz, Pieter Bouwensz, Philips Nachtegael ende meester Pieter die Milde, om mijn heer die stedehouder ende rade te kennen te geuen, wairom dat die stede beclommen ende ingenomen is, ende waeren ij nachten wt. Gegeuen voir wagenhuer, cost, wijn ende belensier, tsamen xij ℔, ij sc., viij d.
Opte xv dach in Februario reysde Pieter Bouwens, meester Mychiel, mit die stede van Dordrecht ende vande Goude, tsamen inde Hage an mijn heer die stedehouder, om hem ende die heeren vande raide te bidden, dat hij woude gonnen recht te setten binnen Leyden op prouisie; twelc niet geschien en mocht ende niet doen en wilde, ten waer dat die stede van Leyden hem ontsloegen alle die vreemde, die dair binnen waeren, ende dat die ballingen oic souden wtgaen, ende die | |
[pagina 167]
| |
geuangen in zijne handen ende die stede geleuert tot mijns genad. heer behoef. Gegeuen voir wagenhuyer, cost ende wijn v ℔, vj sc., viij d.
Opte xvj. dach in Februario reysde meester Jacob vander Hoec, doctor inde godheyt, meester Pieter die Milde ende meester Mychiel wten Hage mit hoer knechten tot Gent in Vlaendren bij mijne genad. heer van Oesterwijc etc., om aldair remissie van hem te vercrigen van de inneminge, die tot Leyden geschiet is, ende om andre saken, die hem mede gegeuen ende beuoleu waeren etc. Daerop dat meester Jacob voirs, ontfangen heeft xxxiij pont groot, dair hij rekenyng op doen sal.
Opten xviij. dach in Februario reysden meester Gijsbrecht Claisz, Pieter Bouwens, Jan Mathijs, Pieter die Grebber, Clais Alewijnsz ende Pieter Gerritsz inde Hage ande stedehouder ende heeren vande raide om vande gemeene poortren wegen van Leyden te begeren, dat zij wet en recht binnen Leyden setten woude; dair op dat zij antwoorden, als zij voir aaltijt gedaen hebben; ende waeren wt énen dach ende nacht. Gegeuen voir hoer wagenhuyer, cost ende belensier, tsamen viiij ℔, viiij sc., iiij d.
Opten xxvj dach in Februario reysde te Goude Lenaert Willemsz, meester Ghijsbrecht Clais bijde gedeputeerde van Dordrecht ende bij de heer ende wethouders vande Goude, om saken willen, die hem mede gegeuen ende beuolen waeren. Dairop dat hem beyde voirs. gegeuen is, iij ℔ grt., dair zij rekenynge of doen sullen.
Opte viiij. dach in Maert reysden Florys Heermalen, Lenaert Willemsz te Goude, om van daer voort te reysen tot Dordrecht om saken wille, die hem mede gegeuen waeren. Dairop dat hemluyden voirs. gegeuen is xxv Rijns gl. | |
[pagina 168]
| |
‘Opt xviiij. dach in Maert reysden meester Aernt van Ommeren (?), Pierter Jansz van Noortich ende Jan Willemsz de Bruyn tot Gent in Vlaendren bij mijnen genad. heer, voirs. ende bijde gedeputeerden van Leyden, die dair waeren. Daerop dat Pieter Jansz voirs. gegeuen is ende voir hem namen xxv ℔ gro.
Opte vj dach in Aprille reysden inde nacht Jan van Naeldwijc ende Nanne Paidze mit ij knechten vander stede wegen te Goude, om voirt te reysen als gemachticht ende gedeputeerden bij mijne genad. heer den hertoge van Oestenrijc etc. ende bijde gedeputeerden van Leyden, die dair waeren, ende als zij te Goude quamen, soe vernamen zij, dat mijn genad. heer voirs. op reyse was ende quam te Rotterdam an; dus dat Nanne Paidse voirs. des andren nacht dairan weder thuys quam mit enige punten, die Wouter Macs, burgermeester vande Goude, den voirs. Jan ende Nanne in scrifte gegeuen hadde, ende Nanue voirs. was wt ij nachten ende ene dach. Betaelt inde herberge mits sciphuyer van xvj gesellen, die se volgden ende geleyden, dair zij elc van hadden vj pl. ende mits vij gro., die Symons Willems gegeuen waeren vandat hij van t Zijlhof reysde totter blochuys, xij ℔, x sc.
Soe als Nanne voirs. thuys quam, gelijc voirs. is, soe bleef Jan van Naeldwijc te Goude leggende den tijt van x dagen. Gegeuen voir zijn scipper, doe hij weder thuys quam, cost, wijn, belensier, mits x plack, die hij gaf die poortiers ende die knechien vande casteleyn te Goude, vandat zij hem in ende wt lieten bij nacht, ende mits xxj pl., die hij gaf vant geleye te verlangen, ende van ene beslotene brief, gaende ande capiteyn, ende zijne gesellen, die lagen opt blochuys te Zwieten, roerende Jans voirs. vangenisse, soe zij hem dair geuangen hadden, tsamen vj ℔, x sc.’ Verkeerdelijk wordt dus door de kronijk- en geschiedschrijvers Jan van Montfoort vermeld, als op begeerte van Maximiliaan | |
[pagina 169]
| |
naar Leiden gezonden te zijn met last, om de gemoederen tot bedaren te brengen. Hoe deze vorst toen jegens den burggraaf gestemd was, en hoe diens benoeming tot scheidsman der twistende partijen te Leiden door hem werd opgenomen, toont voldoende het volgend charter aan, hetwelk mede in het oorspronkelijke op het stedelijk archief berust. Dit stuk is voorzien van het aan een roode zijden koord uithangend groot dubbeld zegel van Maximiliaan en Maria in rooden was, en is van dezen inhoud: ‘Maximiliaen ende Marie, bij der gracie Gods hertogen van Oisterijck etc., allen denghenen, die dese tegenwoirdige brieven sullen sien oft hoiren lesen, saluyt. Alsoe hr. Reyner van Brochuysen ende Heynric van Nieuelt, verselscipt van enige ballingen van onser stede van Leyden ende andren van onsen lande van Gelre, vande Sticht van Vtrecht ende van elders, gekomen waren in Januario lestleden voir onse voirs. stede van Leyden, ende hadden die ingenomen, becrachticht ende gestolen, waertoe enige inwonenden van onse voirs. stede, hem bewijsende rebelle ende ongeoirsaem, hen bijstant gedaen ende mede gevoucht hebben, ende terstont hebben angetast ende gevangen geleyt die scout, burgermeisters ende scepenen ende enige vanden raide ende poirterie van deselue onsen stede, tot tusschen vijftich ende tsestich toe, ende onder andere Jan ende Adriaen van Poelgeest, Florys van Alkemade, Jan Huge, Adriaen van Zwieten, Brunick van Boschuysen ende anderen, ende dair en bouen hebben hem vervordert te butineren ende onder hen te deelen der voirs. geuangenen juweelen, ghelt ende goedren; ende in dierwijs hebben onse voirs. stede crachtelic ende met gewelde, ende oick die voirs. van de gerechte ende poirterie geuangen gehouden den tijt van tusschen twaelf ende dertien weken, ordinerende achthiene mannen ter regemente vande voirs. steden. Ende het sij alsoe, dat nair dien dat onse voirs. stede wederom in onse onderdanicheden gebracht is geweest, | |
[pagina 170]
| |
wij hebben beuonden bij informacie, daerop duecdelijcken gemaict, dat de voirs. xviij mannen vuyt hoer selfs wille hebben den voirs. heer Reyner, Heinric van Nyeuelt ende andere haer medeplegers sekere verbanden ende beloefsten gedaen, int lange begrepen in den brieven dairop gemaict, ende onder ander hebben hen beloeft te betalen de somme van negen duysent Rijnsche gulden, van viertich groot onser munte van Vlaendren tstuck, ende vander inneminge van onser voirs. stede bij heml. gedaen, remissie van ons te verweruen ten costen derseluer, dat, omme de selue beloefsten ende verbanden te volbringen, die voirs. Jan ende Adriaen van Poelgeest ende andere haer medegesellen, altijts geuangen wesende, hebben ouermits hoir vangenisse ende omme hen vande lijue te bescuddenen, bedwongen geweest den voirs. xviij sekerheyt ende xviij borgen te stellen, ende oic hen te submitteren in vier persoenen, die Heynric Willemsz. nommen soude, ende andere vier, die sij kiesen souden vande voirs. xviij of van dien vande toekomende gerichte, omme haer arbiters te wesen, ende de heere van Montfort opperarbiter, omme heml. te appointieren op alle hoere geschillen ende die costen, scaden ende interessen, die de voirs. Heynric Willemsz. ende Willem Willemsz. mit hoere consorten, gebannen vande voirs. stede, sonden willen seggen geleden te hebben, ende op alle andere saken, die men hen soude mogen eysschen, ter cause vande regemente vande voirs. stede te rechte te staen voir die vande voirs. toekomende gerichte, ende van als sulke brieuen gegeuen, als sij van hen wilden hebben; bij welke manieren van doen, die seere onredelic sijn, men soude hiernamaels de voirs. Jan ende Adriaen van Poelgeest ende andere haer medegesellen ende haer borghen mogen vervolgen, moeijenesse ende belet doen, tegen alle goede redenen, rechten ende justicien, opdat hen hierop bij ons nyet voirsien ware. Doene te wetene, dat wij dese saken ouergemerct, sunderlinge die notoriteyt ende openbaer geschienesse vande voirs. vangene, exachten ende andere saiken | |
[pagina 171]
| |
voirscreuen, angesien oick dat die voirs. xviij persoenen ende andere quaetdoenders haer medeplegers vande gemeente van onsen voirs. stede, hebben hen geheellic gesubmitteert in tghene dat bij ons daerop geordinecrt ende geappointeert soude wesen, hierop gehadt goeden rijpen rait, hebben verclaert ende bij dese onse lettren verclaren tvoirs. vangen ende antastinge, gedaen opten voirs. Jan ende Adriaen van Poelgheest ende haer consorten bij den voirs. heere Reyner ende sijne medeplegers als voirs. is, negeen ende van onweerden te wesene, als gedaen bij crachte ende bedwauge ende bij gheen macht noch auctoriteyt hebbende dat te doen, ende voirt verclaren alle die voirs. beloefsten, verbanden ende submissie, mitgaders de brieven daerop gemaeet, quct, negeen ende van onweerden, ende hebben, niet jegenstaende dien, wedergestelt ende wederstellen die voirs. gevangen ende haer borgen in al sulken state ende wesene, als sij waeren voir tvoirscreuen vangen, verbanden ende submissie, sonder dat sij, vuyt crachte of onder tdexel van dien, namaels vervolgelic wesen mogen in eenigen manieren, vande welken oick, soe verre alst noit is, wij hebben hen gereleueirt ende releueren vut sunderlinge gracie bij desen. In getuygenisse van desen, soe hebben wij onsen segel hieran doen hangen. Ghegeuen in onse voirs. stede van Leyden den xix dach van Aprille int jaer ons Heeren duysent xxxxc ende tactentich, voir Paesschen. Het tijdstip van de komst van Jan van Montfoort te Leiden is niet met juistheid te bepalen. Hij zoude, zegt men, den 29. Januarij 1481, dus 9 dagen na de overrompeling, aldaar gekomen zijn; de min duidelijke woorden in de Divisie kronijk: den ix. dag hierna moeten in den zin worden opgevat als: den ix. dag der maand hierna, namelijk van de inneming van Leiden, die plaats had den 20 JanuarijGa naar voetnoot1), dus den 9. Februarij, | |
[pagina 172]
| |
ten bewijze waarvan de navolgende uittreksels uit de thesauriers-rekening strekken, ‘Opten ix. dach in Februario quam tot Leyden den heren van Montfoorde, hem gescheynct iiij stede cannen wijns, de stoep vij quart, facit xxxvij sc. iv d. Gegeuen Heynric Willems, ende hij gegeuen hadde Andries Sanders mit hen derden als voir sledeloen, soe sij mijnheer van Montfoorde te gemoet reysden, ij ℔ xij sc. Item Claes Euerts, van dat hij met een pairt ende slede mede inde reyse geweest hadden. Gegeuen Heynric voirs. ende hij opte xv. dach in Februario gegeuen hadden mijns heerens bode van Montfoirde x st., die hij verleyt hadde aen sledeloen, soe hij reysden vander Goude tot Leyden, ende was opte viiij dach in Februario, xiij sc. iiij d. Schoutgen die Wagenaer gegeuen, vandat hij mit een slede volck mijnheer van Montfoirde tegen reed, doe hij vander Goude tot Leyden quam, ende hem betaelt worde ij dagen in Maert xvj sc.’ Het blijkt tevens, dat Frederik Vten Ham gelijktijdig met Jan van Montfoort te Leiden kwam, en dat eenige dagen vroeger, den 27 Januarij, de afgevaardigden van de steden Gouda, Dordrecht en Schoonhoven aldaar geweest waren. Men heeft uit de vorige uittreksels der gemelde rekening (zie bl. 164) gezien, dat men te Leiden commissarissen verlangd had, om de wet en het regt te bestellen en de gevelde vonnissen te bekrachtigen, ter welker uitvoering de scherpregter van Dordrecht reeds te Leiden aangekomen wasGa naar voetnoot1). De stadhouder | |
[pagina 173]
| |
Joost van Lalaing weigerde dit en eischte de overlevering der gevangenen in zijne handen; doch Broekhuizen en de zijnen, te regt het ergste voor die gevangenen vreezende, weigerden van hunne zijde niet alleen hieraan te voldoen, maar sloegen ook zijne begeerte, dat het vreemd krijgsvolk en de ballingen de stad zouden ontruimen om onder des hartogs gehoorzaamheid terug te keeren, van de hand. De afgevaardigden van Leiden hadden zich inmiddels, vergezeld van Jacob van der HoeckGa naar voetnoot1), naar Gend begeven, om van Maximiliaan kwijtschelding wegens de inneming van Leiden te verwerven, doch alle pogingen en onderhandelingen om deze zaak in der minne te doen eindigen, bleven vruchteloos. Het stedelijk bestuur van Leiden, geheel onder den invloed van Broekhuizen staande, en geen kans ziende, om dezelfde in 1480 door Maximiliaan aan de Hoekschen verleende remissie te verkrijgen, maakte de noodige toebereidselen tot de hardnekkige verdediging der stad, welker beleg men weldra te gemoet zag. Reinier van Broekhuizen was te ervaren krijgsman, om niet reeds na de inneming der stad alle vereischte maatregelen ter verdediging der vesten te nemen en voor de behoorlijke bewaking der stad te zorgen. Zoo liet hij onder anderen een sterk blokhuisGa naar voetnoot2) te Alphen bij Heymansbrug, door Bouwen Schuitemaker maken, waardoor die van Haarlem en Amsterdam werden belet om iets tegen Gouda te ondernemen. In dit blokhuis, reeds den 21. Februario voltooid, werden | |
[pagina 174]
| |
41 man gelegd onder bevel der kapiteinen Hans Stem en Hendrik de Man. Deze bezetting ontving wegens de belangrijkheid en het gevaar der stelling, dubbelde besoldiging, namelijk 15 placken daags. Dit blokhuis was met de noodige krijgsbehoeften, grootendeels te Utrecht gekocht, voorzien; veel daarvan was tijdens het springen van het kruidmagazijn, dat zich onder het stadhuis bevondGa naar voetnoot1) en waarvan een gedeelte instortte, teloor gegaanGa naar voetnoot2) Ook werden de huizen ter Does, ter Zijl en ter Zwieten bezet, in welk laatste de schout van ter Aer het bevel voerde, en onder hem capiteyntge vande Goude.’ Het krijgsvolk werd door Broekhuizen van tijd tot tijd ontslagen en weder ander in de plaats in dienst aangenomen; ook werden, vermoedelijk op begeerte van Broekhuizen, door de burgerij vier personen, te weten: Florys van Zijl, Willem | |
[pagina 175]
| |
Jacob Eversz., Jan van Berendrecht en Jacob van dor Does, gekozen, uitsluitend belast met de zake de verdediging der stad betreffende. Behalve de krijgsbende, waarover van Broekhuizen het bevel voerde en waaronder begrepen waren de 60 getrouwe dienaars, hem door de gebroeders Willems in het bedoelde verdrag beloofd, bestond er nog eene burgerwacht, waarvan het getal niet met juistheid is te bepalen. Men scheen zooveel mogelijk het aannemen van vreemd krijgsvolk te vermijden, waaronder over het algemeen weinig krijgstucht heerschte en waarop dus weinig te vertrouwen viel, en daarbij de burgers meest tot groot overlast was, zoodat men dan ook Jan van Benthem met zijn 34 manschappen, die door de kapiteinen was ontboden, niet binnen de stad wilde latenGa naar voetnoot1). Thomas Basinus verhaalt dat de oversten en raden van Utrecht 200 man ter overrompeling van Leiden zouden hebben geleverd, doch dit schijnt minder juist te zijn; wel bevonden zich onder de bende van Broekhuizen vele Utrechtschen en een 20 tal, die in de rekening genoemd worden, stonden onder Jan van Lanscroon, maar zij werden spoedig na de inneming ontslagen. Dat Jan van Montfoort, en bepaaldelijk de kastelein van Montfoort, met den voorgenomen togt bekend was, is niet twijfelachtigGa naar voetnoot2); maar of eenige vertrouwden en aanhangers der ballingen, en bepaaldelijk van Hendrik Willems, binnen Leiden van den aanslag hebben geweten, en ook of zij de wacht hebbende manschappen, door middel van drank in de twee naburige tavernen hadden gelokt, is wel te vermoeden, doch met | |
[pagina 176]
| |
geene zekerheid te bepalen; alleenlijk vindt men in de Dingboeken van 1481, op de griffie der regtbank te Leiden berustende, van eenige beschuldigingen van personen, die van dezen aanslag hebben geweten, gewag gemaakt. Inmiddels kwam in den toestand der door Broekhuizen, van Zuylen van Nyevelt en de gebroeders Willems gevangen gehoudene personen geene verandering. Volgens de overeenkomst bleven zij het eigendom dezer hoofdlieden, en natuurlijk poogden zij van hen zoo veel losgeld mogelijk te verkrijgen; behalve het geld, dat zij reeds van die gevangenen hadden getrokken, had de burgerij nog 4000 Rijns. gl. daarvoor uitgekeerd. Ten einde meer voordeel van deze gevangenen te trekken, hadden zij onderhandelingen aangeknoopt tot uitlevering van dezen aan het burgerlijk bestuur der Achttienen. De brief ter. dier zake door de gevangenen, den 18. Mei 1481 aan Hendrik van Zuylen van Nyevelt gegeven, luidt aldus: ‘Wij Phillips van Wassenair, ridder, Jan van Poelgeest, Adriaen van Poelgeest, Florys van Alcmade, Jan van Zwieten, Huge van Zwieten, Adriaen van Zwieten, Adriaen van Boichorst, Jan van Loichorst, Geryt Rijswijc, Huge Spruyt, Bruyninc Huge Spruytenz., Clais van Leyden, Geryt van Zonneuelt, Jan van Zonneuelt, Cornelis van Zonneuelt, Symon Paidze, Kerstant Nannenz., Heynric Paidze, Bruyninc van Bosschuysen, Heynric vander Laen, Florys Heerman, Florys Pietersz., Willem Heerman, Cornelis Jacobsz., Jacob Heerman, Geryt Buytenwech, Clais Jan Claisz.z., Pieter Jan Martynsz., Geryt die Vroede, Geryt Jacob Cupersz., Aernt Jansz., Florys Pieter Floryszz., Dirc van Werue, Huge Andriesz., Clais Jan Heynricxzz., Jan Aernt Pouwelszz., Pieter Heynricxz., Jacop Coop, Dirc Dircxz. (printer), Symon Martynsz, Ghijsbrecht Mouwcrynsz, Clais Hugez, Willem van Dam, Dire van Honthorst, Geryt Huge, Willem Buekelsz., Clais Voppenz., Diwout Harmans, Sijmon Vrederic Jorysz., Coman Aelbrant, Alewijn Pieter Tollenaersz., Symon Sybrantsz., Willem die apteker, en Pieter Jorysz., op desen | |
[pagina 177]
| |
tijt enige als geuangen ende enige als gesekerde binnen der stede van Leyden, doen condt allen luyden, ende sonderlinge den eerbaren Heynric van Zuylen ende van Nyevelt: Want wij verhoert ende verstaen hebben, dat die Achte ende Thiene, die bij der rijcdomme ende gemeente geordineert ende gedeputeert zijn totten saken ende lasten vande stede van Leyden, aen uwe eerbaerheden versoecken ende begeren, alsoe wij poortren ende inwonende der stede van Leyden zijn, om ons van uwer eerbaerheden lyefden te hebben in handen vande voirs. Achte ende Thiene, in den name ende tot behoef der voirs. stede, ende want wij dan die meercdeel poortren ende inwonende van Leyden zijn, als voirs. staet, ende wij als gesekerden ende geuangen personen zijn ende verlooft ende versekert staen in handen des edelen heeren Reyner, heer tot Bruchuysen, ridder, ende oic tot behoif uwes persoon Heynric Willemsz., ende Willem Willemsz., gebroederen, soe ist dat wij aen uwe eerbaerheden oetmoedelie versoecken mit dese onse jegenwoordige brieue, bidden ende begeren, soe wij alder dienstelicxste, vriendelicxste ende begeerlicxste connen ende mogen, ende om alle dienste ende vrientscappe, die wij tot enige tijt v te lieue sullen doen mogen, ons wat ontlasten wilt ende der vangenisse, sekerheden, geloften ende eede, die wij an heer Reyner voirs. hem gedaen hebben, gelijc voirs. staet, soe vele als in uwes persoens is ende v dat aengaen ende ancleuen mach, verdragen ende quytschelden ende ons setten in handen vande Achte ende Thiene personen, als: Florys van Zijl, Jacob vander Does, Willem Jacob Euersz., Phillips Nachtegael, Florys Heermalen, Willem van Tetroede, Aem Gerytsz., Gillis Jansz., Pieter die Grebber, Jan Mathysz., Pieter Gerytsz., Wouter Dircx, Jan Kerstants, Cornelis vander Goude, Otte Heynricx, Jan Clais Hugenzz., die oude, Clais Alewijnsz., ende Jan Geryt Claiszz., nv ter tijt wesende geordineert vander rijcdomme ende gemeenten wegen ten saken ende regimente vander stede van Leyden totter seluer stede behoef, soe wij hopen dat die van Leyden ons dat recht | |
[pagina 178]
| |
vander stede doen ende gonnen sullen ende gheen gewelt, ende hierinne om goidswillen .........; ende willen des tot allen tijden dienstelic versculden in saken, die wij uwes eerbaerheyts persoens tot enigen tijden sullen ver(dienen). Ende soe dit onse vterste versoecke ende begeerte is, soe hebben wij, die scrijuen connen, op desen brieue elc onsen name voirs. hieronder gescreuen, ende die ghene, die van ons niet scrijuen en connen, hebben onse mercke elc mit ons selfs hant (oick) hieronder gescreuen. Ende tot meerder oirkondescip ende waerheyts wille, soe hebben wij geuangen (gebeden) die voirs. Acht ende Thiene, gedeputeert ten laste ende regimente der stede van Leyden, desen brieue ouer ons te willen (besegelen; ende hebben wij) Acht ende Thiene voirn., ter vriendelicken bede ende begeerten ende om alles besten wille gedaen ende besegelt (deser brieue met het zegel der) stede van Leyden hier an gehangen, jut jaer ons Heeren duysent vierhondert een ende tachtich, opten achtienden dach in Maerte’Ga naar voetnoot1). Dit verzoek werd door Broekhuizen en de zijnen toegestemd, behalve wat betrof het overleveren van twee knechten van den heer Philips van Wassenaar, blijkens navolgend stuk van 30 Maart van dat jaar, mede berustende op gemeld archief en voorzien met het uithangend zegel in groene was, van Reinier van Broekhuizen. Ic Reyner, heer tot Broechuysen, ridder, doe condt allen luyden ende bekenne mit desen brieue: Alsoe heer Philips van Wassenaer, ridder, Jan van Poelgeest, Adriaen van Poelgeest, Florys van Alcmade, Jan van Zwieten, Huge van Zwieten, Adriaen van Boichorst, Jan van Lochorst, Geryt Rijswijc, Huge Spruyt, Bruyninc Huge Spruytenz., Clais van Leyden, Geryt van Zonneuelt, Jan van Zonneuelt, Corsnelis van Zonneuelt, Symon Paidze, Kerstant Nannenz, | |
[pagina 179]
| |
‘Heynric Paidze, Bruyninc van Bosschuysen, Heynric vander Laen, Florys Heerman, Florys Pietersz, Willem Heerman, Cornelis Jacobsz, Jacob Heerman, Geryt Buytenwech, Clais Jan Claiszz., Pieter Jan Martijnsz, Geryt die Vroede, Geryt Jacob Cupersz., Aernt Jansz, Florys Pieter Florysz.z., Dirc van Werue, Huge Andriesz, Clais Jan Heynricxz.z., Jan Aernt Pouwelsz.z., Pieter Heynricxz, Jacob Coop, Dirc Dircxz, (printer), Symon Martijnsz, Ghijsbrecht Mouwerijnsz, Clais Hugesz., Willem van Dam, Dirc van Honthorst, Geryt Huge, Willem Buekelsz, Clais Voppenz, Diwout Harmansz., Symon Vrederic Jorysz, Coman Aelbrant, Alewijn Pieter Tollenaersz, Symon Sybrantsz, Willem, die apteker, ende Pieter Jorysz, ende dairtoe alle diegene, die wij binnen der stede van Leyden enige vangenscip, sekerheden of geloften gedaen mogen hebben, zij zijn binnen der stede van Leyden of dairbuyten, wtgesondert heer Philips van Wassenair zijne twie knechten, als mit name Jan van Besoyen ende Jan die Luyckenair, die welke ic an mij behouden hebbe ende behouden mijnen vrijen wille dairmede te doen, an mijn hant geloeft ende mit opgerechte vingren geswoeren hebben lieflic ten heyligen, enige als geuangen ende andre als gesekerde, hoe ende in wat maten dat geschiet mach wesen, niet dair wtgescheyden, tot behoef Heynric van Nyeuelt, Heynric Willemsz ende Willems Willemsz ende mijns selfs persoens; so ist, dat ick, ter vriendeliker versoeke ende begeerte vande Acht ende Tienen, gecoren ten saken vander stede van Leyden, alse: Florys van Zijl, Jacob vander Does, Willem Jacob Euersz, Philips Nachtegael, Florys Heermalen, Willem van Tetroede, Aem Gerytsz ende Gillis Jans, gecoren vander rijcdom wege, ende Pieter die Grebber, Jan Mathijsz, Pieter Gerytsz, Wouter Dircxz, Jan Kerstantsz, Cornelis vander Goude, Otte Heynricx, Jan Clais Hugesz., die oude, Clais Aelwijnsz ende Jan Geryt Claisz.z., als gecoren vander gemeente wegen, ende omder goeder gonste ende vrientscip, die zij mij in eerbairheden vander voirs. stede wegen dair | |
[pagina 180]
| |
voir gedaen hebben, die selue geuangen ende gesekerden sulke gelofte, sekerheden ende eede, als zij an mijnre hant gedaen hebben inder manieren voirs., soe veel mijns persoens dat roert ende aengact ende ancleue mach, quytgeschonden ende verdragen hebben, quytschelden ende verdragen mit desen selue mijne brieue in handen vande Acht ende Tiene voirs., ter behoeff der goeder stede van Leyden, ende geloue voir mij ende mijne eruen den geuangen ende gesekerden ende hore erue, ende voirt den poortren ende inwonende der stede van Leyden om der voirs. vangenissen, geloften ende sekerheden ende eeden wille, die zij an mijnre hant gedaen hebben, nymmermeer aentalinge, aensprake, hinder, letsel of moeynisse te doen, noch te doen doen in geenre manieren, noch mit genen rechten, geestelijc noch wairlijck, noch mit genen voirden, die men hier intrecken, deyncken, speynsen of visieren, mach in eniger manieren. Ende des te oirkonde hebbe ic desen brieue besegelt mit mijne zegele hier angehangen. Int jair ons Heer duysent vierhondert eenendetachtich, opten dertichsten dach in Maert.’ De regering der Achttienen beloofde, in erkentelijkheid voor deze daad, aan van Broekhuizen en van Zuylen van Nyevelt van stadswege te betalen eene som van 9,000 Rijns, gl.; te leveren op het Hoog Altaar van de kerk te Montfoort of elders, 14 dagen na dat Maximiliaan wet en regt te Leiden zoude hebben gesteld, blijkens navolgenden schepenbrief van 30 Maart, voorzien met het uithangend stadszegel in groene was, en met 12 zegels. Allen den ghenen, die desen brieue sullen of horen lesen, saluyt. Wij Florys van Zijl, Jacob vander Does, Willem Jacob Euersz, Phillips Nachtegael, Florys Heermalen, Willem van Tetroede, Aem Geryts ende Gillis Jansz, onder ons Achten, als gecoren totten saken vander stede van Leyden vander rijcdomme wegen, ende Pieter die Grebber, Jan Mathijsz, Pieter Gerytsz, Wouter Dircxz, Jan Kerstantsz, Cornelis vander Goude, Otte Heynricxzoen, Jan Clais Hugenz | |
[pagina 181]
| |
die oude, Clais Aelwijnsz ende Jan Geryt Claiszz. onder ons Tieuen, als gecoren totter saken vander stede van Leyden vander gemeente wegen, doen te weten: Alsoe op sinte Sebastiaensdach lestleden bij Heynricx van Nyeuelt ende zijne hulperen die stede van Leyden ingenomen is, in welc inneminge zekere personen vanden edelen ende notabelen der voirs. stede, als: heer Phillips van Wassenair, ridder, ende scout, burgermeestren, scepenen ende oic ander vander vroescippe, dieneren ende poortren geuangen ende in zijne handen heeft, die welke dat op hoir gelofte, sekerhede ende eede, als gesekerden, ende sommige, als geuangen in diuersche ende verscheyden huysen die een vanden andren geset zijn; ende alsoe die voirs Heynric van Nyeuelt totten seluen geuangen ende gesekerden recht ende toeseggen heeft, als hem toebehoert; soe ist dat wij Achte, gecoren vander rijcdomwegen, ende wij Tienen, gecoren vander alinge gemeenten wegen, onderlinge mit malcanderen ende te samen gesproken ende eendrachtelicken ouerdragen hebben, om, vander stedewegen van Leyden ende van wegen der goeder rijcdom ende gemeente vander voirs. stede, mit Heynric van Nyeuelt voirs. te spreken ende an hem vriendelicken versocht ende begeert, die voirs. geuangen ende gesekerde te stellen ende te setten wt zijnen handen in handen van ons Acht ende Tienen voirs. inden name ende tot behoeff der voirs. stede van Leyden, ende dairof mit zijne opene besegelde brieuen een offstal ende quytsceldinge te doen, om vander stedewegen ende totter stede behoeff seluer dairmede te bewarden ende te doene, soe ons Acht ende Tienen voirs. ende derseluer stede onsen goeden raet goetduncken ende gedragen sal, alsoe die voirs. gesekerden ende geuangen, poortren der voirs. stede zijn, ende dairvoir datmen Heynric van Nyeuelt voirs. wederomme eene huesschede ende vriendscippe vande voirs. stede wegen doen sal, dairof hij der voirs. stede mogeliken sel bedancken. Ende want Heynric van Nyeuelt voirs., tot onser vriendeliker versoeke, bede ende begeerte, zijn recht | |
[pagina 182]
| |
ende toeseggen, dat hij an ende totten voirs. gesekerden ende geuangen heeft of hebben mach tot desen dage toe, gehelijc, volcomelijck ende al geset heeft wt zijnen handen in handen van ons Acht ende Tienen voirs., inden name ende tot behoeff der voirs. stede van Leyden, om dairmede onse wille ende geliefte totter voirs. stede behoeff te doen, van welcker ouerghifte der voirs. gesekerden ende geuangen, Heynric van Nyeuelt voirn. wij vriendelijc bedancken; soe ist, dat wij Acht ende Tienen, gecoren totten saken vander stede van Leyden, vander seluer stede, rijcdomme ende gemeene poortren ende inwonende wegen van Leyden, dairomme ende om alsulken arbeyt, onleden ende oncosten, als Heynric van Nyeuelt voirn. hierom gehat ende gedaen heeft, den voirn. Heynric van Nyeuelt ende zijne eruen of den houder van desen brieue bij zijnen of zijnen eruen wille, indien zijns gebrake, die welke houder vande brieuen des gemachticht sel wesen, mit Heynric of zijnen eruen, gebrake zijns opene besegelde brieue ende mit zijner hant ende name of mit zijnen eruen banden ende name onderteykent, bouen sulke vijftien hondert Rijns. guld., als hem hier te voren vander voirs. stede wegen gegeuen ende betailt zijn, noch dairtoe geloeft hebben ende mit desen onsen brieue louen, als goede geloeflike coopluyden ende mannen van eer, die somme van drieduysent ende vijfhondert Rijnsche gulden, tstic van veertich comans grooten, goet Hollants comans payment, als inder tijt der betalinge gancbair is; dair of wij hem der stede brieue van Leyden onder horen groten zegele, dairmen lijfrenten brieue mede besegelt, geuen ende leueren sullen buyten zijne ende zijnen eruen coste, ende die senden binnen der stede van Montfoirde in die Prochiekercke aldair opt Hoge Altair in zijn vrij seker behout, of in een ander stede gelegen, omtrent drie milen buyten den palen van Hollant, indie Prochiekercke van dier stede opt Hoge Altair, in zijn vrij seker behout, dair Heynric van Nyeuelt voirs. of zijnen eruen, of den houder des briefs gemachticht als voirs. staet, ons dat | |
[pagina 183]
| |
te voren mit zijnen besegelde brieuen sel laten weten, welken brief van drieduysent ende vijfhondert Rijnsche guld. payments voirs. men Heynric van Nyeuelt voirs. ende zijnen eruen, gebrake zijns, of den houder des briefs inder manieren als voirs. staet, leueren ende besorgen sel binnen viertien dagen, na dat onse genadige heer ende vrouwe van Oistenrijc ende van Bourg. etc. der stede van Leyden wet ende gerechte gegunt ende geset heeft, inhoudende van woirde ende woirde als hierna bescreuen staet: ‘Wij scout, burgermeesteren, scepenen ende rade der stede van Leyden doen condt allen luyden: Dat wij bij rade, consent ende goetduncken vander gemeene vroeseippe, rijcdomme ende alinge gemeene poortren ende inwonende der stede van Leyden, mit desen onsen opene brieue, bekennen ende belien sculdich te wesen Heynric van Nyeuelt ende zijnen eruen, of den houder van desen brieue bij zijnen of zijnen eruen wille, in dien zijns gebrake, die welke houder van de brieue des gemachticht sel wesen, mit Heynric van Nyeuelt of zijne eruen, gebrake zijns opene besegelde brieuen, ende mit zijnre hant ende name of zijnen eruen hande ende name ondergeteykent, die somme van drieduysent ende vijfhondert Rijnsche gulden, tstic van veertich comans groote Hollants payment, als inder tijt der betalinge gancbair is, alse voir sulke rechte, actie ende toesegge, als Heynric van Nyeuelt voirs. heeft anden gesekerden ende geuangen, die inder inneminge vander stede van Leyden an zijne handen gesekert, geuangen ende verbonden staen, ende dien hij inden handen vanden Achte ende Tienen, gecoren totten saken vander stede, inde name ende tot behoeff der stede van Leyden ouergegeuen heeft, welke drieduysent ende vijfhondert Rijnsche gulden payments voirs. wij vander stede wegen voir ons ende voir onse eruen ende nacomelingen, poortren ende inwonende van Leyden geloift hebben ende gelouen, als goede geloeflike coopluyden ende mannen van eere, mit desen brieue Heynric van Nyeuelt ende zijnen eruen, gebrake zijns, of den houder van desen brieue, bij zijne wille gemachticht als voirs | |
[pagina 184]
| |
staet, te betalen, die een helfte binnen ses weken, nadat onse genad. heer ende vrouwe van Oistenrijc ende van Bourg etc. der stede van Leyden wet ende gerechte geset ende gegunt heeft ende dat angenomen ende ontfangen sullen hebben, ende die ander helft binnen ses weken dair naistcomende of binnen achte dagen na elken dage onbegrepen, ende dese voirs. gelden selmen tot' elken dage ende termijnen van betalinge opter stede coste, vrij ende comerloos leueren ende betalen binnen der stede van Montfoirde inder Prochiekercke aldair opt Hoge Altair in Heynric van Nyeuelt voirs. of zijne eruen, gebrake zijns, of inden houder des briefs, bij zijnen wille gemachticht als voirs. is, in zijn vrij seker behout, of in een ander stede, gelegen omtrent drie milen buyten den palen van Hollant, inder Prochiekerck van dier stede opt Hoge Altair in Heynric van Nyeuelt of zijne eruen, gebrake zijns, of inden houder des briefs bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, in zijn vrij seker behout, dair Heynric van Nyeuelt voirs. off zijnen erue of den houder vande brieue gemachticht als voirs. is, ons dat te voren mit zijne besegelde brieue sel laten weten, mit voirwairden: wairt dat wij Acht ende Tienen voirs., of die scout, burgermeesteren, scepenen ende rade der stede van Leyden inder tijt wesende, ofte yement anders, voer den tijt dat dese dagen vander betalinge voirs. omme gecomen sullen wesen, vanden geuangen ende versekerden voirn. enige gelden ofte pennyngen ontfingen, off van yement anders van hoeren twegen, tsij bij schattinge, bij coopinge, bij lieninge of bij wege die zij wijsen mogen, of raets daertoe geuen, dair pennyngen of comen mogen, dat men Heynric van Nyeuelt voirs. ende zijnen eruen, gebrake zijns, off den houder van desen brieue bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, dairvan ende mit dien pennyngen voirn. betalen sel op cortinge ende verminderinge van zijne somme vander voirs. pennyngen, die men hem sculdich is; ende wairt dat wij vander stede wegen van Leyden tot enige vanden dagen ende termijnen van betalinge in gebreke waren ende niet en betailden tot elken dage of binnen achte | |
[pagina 185]
| |
dagen, na elken dach vander betalinge voirs. onbegrepen, dat God verhoeden wil, soe sel Heynric van Nyeuelt voirn. ende zijnen eruen, gebrake zijns, of den houder van desen brieue bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, van ons mogen nemen ende verteren elx dages, dat wij in gebreke van betalinge zijn, op elke hondert Rijnsche gulden payments voirs., die verschenen ende onbetailt sullen wesen, achte scellingen ende vier penningen groot vlaems, durende soe lange ende totter fijt toe dat wij die verschenen ende onbetailde gelden mitte dachgelden dairop gelopen, volcomelijc ende al betailt sullen hebben, den lesten pennyng mitten eersten. Ende dese voirs. principale gelden mitten dachgelden, die dair oplopen souden mogen, dat God verhoeden moet, hebben wij vander voirs. stede wegen ende inden name ende van wegen des gemeenre rijcdomme, poortren ende alinge gemeente ende inwonende vander voirs. stede, geloift, versekert ende bewijst, ende mit desen jegenwoirdigen brieue gelouen, versekeren ende bewijsen Heynric voirs. ende zijne eruen, gebrake zijns, of den houder van desen brieue bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, te versien ende te verhalen an alle der stede goederen van Leyden, die zij nu ter tijt heeft of hiernamails vercrigen mach, of an enen ygeliken poorter ende inwonende derseluer stede bijsonder, soe hem dat gelieue sel, an horen lieue ende an horen goedren, roerende ende onroerende, wair ende wairuan dat die gelegen zijn ende hoe zijn genoemt mogen wesen, ende in wat lantscippen, steden, plactsen, heerlicheden ende gerechten dat men die sel connen beuinden, sonder enich weer van rechte, het zij geestelijc of wairlijck, dair tegen te doen of te doen doen in eniger manieren, noch wij, noch onse poortren ende inwonende der stede van Leyden ende sullen ons dairjegens niet verweeren noch behelpen mit enigen heeren ofte steden, beden, bedwange, geboden of verboden, noch mit ghenen geleyen, die enigen heere of steden hebben of geuen mogen, noch mit ghenen priuilegien of vriheden van jairmarcten of anders, die enigen heer | |
[pagina 186]
| |
of steden, in wat landen ende heerlicheden die gelegen zijn, hebben of vercrigen mogen. Ende bidden allen heeren, vorsten, prelaten, baenridzen, riddren, knechten, bailuwen, schouten, burgermeestren, scepenen, boden ende allen andren rechtren ende dienren, dair desen onsen brieue getoont sel worden, wairt dat wij in gebreke van betalinge waren, dat God verhoeden wil, dat zij dan, ten versoeke van Heynric van Nyeuelt voirs. of zijne erue of vanden houder van desen brieue bij zijne wille gemachticht als voirs. staet, op ons, onse poortren ende inwonende hoer liue ende goedren recht te vorderen, om de voirs. Heynric van Nyeuelt ende zijne erue, gebrake zijns, off den houder van dese brieue bij zijne wille gemachticht als voirs. staet, vanden verschenen ende onbetailden gelden ende vande dachgelde dairop gelopen, betalinge te doen hebben, mitgaders al sulke oncosten, alsmen dairomme gedaen ende geleden sel hebben, gelijcken als vande voirs. principale hoiftgelden, alle dinc sonder arch ende list. In kennisse der wairheyt soe hebben wij desen brieue besegelt mitter stede groten zegel wthangende. Gegeuen int jair ons Heer duysent vierhondert etc.’ ‘Voort zijnt voirwairden, wairt dat wij Acht ende Tienen, gecoren totten saken vander stede, als die voirs. stede wet ende rechte geset is, soe voirscreuen staet, dese voirs. brieue binnen den voirs. tijt Heynric van Nyeuelt of zijne erue, gebrake zijns, of den houder van desen brieue bij zijne wille gemachticht als voirs. staet, niet en leuerden in alre manieren, soe voirs. staet, soe sel Heynric van Nyeuelt voirn. of zijne eruen, gebrake zijns, of den houder van desen brieue, bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, dese voirs. somme van pennynghe mit desen brieue op ende an der stede goedren of an enen ygeliken vande poortren ende inwonende van Leyden an hoer lieue ende goedren mogen versien ende verhalen in alre manieren ende vorme, als hij dat mit den voirs. brieue, die wij hem geloeft hebben te geuen mitte steden groten zegele besegelt, doen ende voortvaren souden mogen, sonder | |
[pagina 187]
| |
in eniger manieren of mit enige rechte dairjegens te verweren, te doen verweren, tsij geestelijc of wairlijc; behoudelic, dat soe wanneer wij dien voirs. brieue besegelt mitter stede groten zegel van Leyden, dairmen die lijfrente mede besegelt, Heynric van Nyeuelt voirs. of zijne eruen, gebrake zijns, of den houder van desen brieue, bij zijnen wille gemachticht als voirs. staet, leueren in zijnen handen, dat hij alsdan ons terstont vrij weder gene ende leuere desen jegenwoirdige brieue, die besegelt is mitten zegele van Leyden, dat men dagelix gebruyct, om die in te snijden ende te niet te doen. Voort soe hebben wij Acht ende Tienen, gecoren totten sake vande stede, vander voirs. stede wegen, geloift ende geloue mit desen brieue, als goede geloiflike coopluyden ende mannen van eren, Heynric van Nyeuelt voirn. mit zijne hulpren ende adherenten opter stede coste, van mijn genad. heer ende vrouwe van Oistenrijc ende van Bourgon. remissie te verweruen vander inneminge ende inbliuinge der stede van Leyden ende van dat dairan cleuen mach, ende dair of schadelois te houden; (ende) dit al te verhalen ende te versien inde manieren ende opte voirwairden ende penen gelijc voirs. staet, vande betalinge der voirs. somme van pennynghe, die de voirs. Heynric van Nyeuelt versekert zijn, soe als voirs. staet. Ende alle dese voirs. punten ende elc punt bijsonder hebben wij Acht ende Tienen voirn. vander voirs. stede, rijcdomme ende gemeenre poortren ende inwonende wegen van Leyden, geloift ende mit desen jegenwoirdigen brieue gelouen, als goede geloeflike coopluyden ende mannen van eren, Heynric van Nyeuelt voirs. ende zijne erue, gebrake zijns, of den houder van desen brieue bij zijne ende zijne eruen wille gemachticht als voirs. staet, volcomelic te onderhouden, te volcomen ende te voldoen in alre manieren als voirs. is, alle subtylheyt, bedroch ende argelist wtgesloten. Ende des te oirkonde hebben wij Acht ende Tienen voirs., van der gemeenre rijcdomme, poortren ende inwonende wegen van Leyden, desen brieue besegelt mit der stede zegele van Leyden, dat men dagelix gebruyct, hieran gehangen. Ende om der | |
[pagina 188]
| |
meerder sekerhede soe hebben wij Willem Jacob Euersz, Philips Nachtegael ende Jan Matthijsz, onder ons drien, als vanden Achte ende Tienen gecoren vande rijcdomme ende gemeente voirs., desen brieue voir ons selue besegelt mit onse zegel. Ende want wij Florys van Zijl, Jacob vander Does, Dirc Jansz, veruangende Florys Heermalen zijns wijfs vader, soe hij niet present en is, Willem van Tetroede, Aem Gerytsz, Gillis Jans, Pieter die Grebber, Pieter Gerytsz, Wouter Dircxz, Jan Kerstansz, Willem Willemsz, veruangende Cornelis vande Goude, soe hij niet present en is, Otte Heynrixz, Jan Clais Hugenz, die oude, Clais Aelwijnsz ende Jan Geryt Claisz.z., onder ons vijftiene, als vande Acht ende Tienen, gecoren vander rijcdomme ende gemeente voirs. op dese tijt selue geen zegelen bij ons en hebben, so hebben wij gesamelijck ende elc van ons bijsonder gebeden Adriaen van Naeldwijck, Jacob van Naeldwijck, Dirc Potter vander Loo, Heynric Willemsz, Diert Dircxz, Pieter van Berendrecht, Willem Claisz, Aernt Pouwelsz.z. ende Jacob van Noorde Aelbaensz, desen brieue ouer ons te besegelen. Ende wij Adriaen van Naeldwijck, Dirc Potter vander Loo, Heynric Willemsz, Diert Dircxz, Pieter van Berendrecht, Willem Claisz, Aernt Pouwelsz.z. ende Jacob van Noorde Aelbaensz hebben, om bede ende begeerte wille van Florys van Zijl, Jacob vander Does, Dirc Jansz, indie stede ende veruangende Florys Heermalen, Willem van Tetroede, Aem Gerytsz, Gillis Jansz, Pieter die Grebber, Pieter Gerytsz, Wouter Dircxz, Jan Kerstantsz, Willem Willemsz, indie stede veruangende Cornelis vander Goude, Jan Clais Hugenz, die oude, Clais Aelwijnsz ende Jan Geryt Claiszz., alle voirs. desen voirs. brieue besegelt mit onsen zegelen hieran gehangen. Ende tot meerder sekernisse der voirs. voirwairden ende geloften, soe hebben wij Florys van Zijl, Jacob vander Does, Willem Jacob Euersz, Philips Nachtegael, Dirc Jansz, indie stede van Florys Heermalen, Aem Gerytsz, Pieter die Grebber, Jan Mathijsz, Pieter Gerytsz, Jan Kerstantsz, | |
[pagina 189]
| |
Willem Willemsz, indie stede ende veruangende Cornelis vande Goude, Jan Clais Hugenz, die oude, Clais Aelwijnsz ende Jan Geryt Claisz.z. voirs. elc onsen name ende merke mit onser hant hier onder op desen brieue gescreuen. Ende alsoe wij Willem van Tetroede, Gillis Jansz, Wouter Dircxz ende Otte Heynrixz voirn. niet scriuen nochte lesen ende connen, soe hebben wij elc onse merck mit onser hant mede hieronder op desen brieue gescreuen. Gedaen int jaer ons Heer duysent vierhondert eenendetachtich opten dertichsten dach in MaerteGa naar voetnoot1).’ Ter nakoming der in dezen brief vermelde belofte verbonden zich eenige personen, blijkens navolgenden brief, voorzien met 6 uithangende zegels in groene was: ‘Wij Jan van Naeldwijck, Jacob van Naeldwijck, Florys van Alcmade Hugenz., Nanne Paedze, Jacob Vinck, Pieter Florysz., vleysschouwer, Dirc Aelbrechtsz., Dirc Aernt Dircxz., Jan Aernt Dircxz., Jan Clais, brouwer, Dirc Engebrechts, Jan Tijmansz., Geryt van Dam, Dirc Symonsz., Reyner Dircxz., Jan Heerensz., Dirc Andries Dircxz., en Bertelmees Aelwijnsz., poortren der stede van Leyden, doen condt allen luyden: Alsoe op sinte Sebastiaens dach lestleden bij den edelen heer Reyner, heer tot Broechuysen, ridder, Heynric van Zuylen en van Nyeuelt, Heynric Willemsz. ende Willem Willemsz., gebroederen, mit hoere hulpren de stede van | |
[pagina 190]
| |
Leyden ingenomen is, in welke inneminge zekere personen vanden edelen ende notabelen vander voirs. stede, ende enige van buyten, als: heer Philips van Wassenair, ridder ende scout, burgermeestren, scepenen ende oick andre vander vroescippen, dienren ende poortren ende sommige inwonende ende sommige van buyten geuangen hebben ende in hoeren handen gegaen ende gesekert zijn, die welcke dat op hoir gelofte, sekerheden ende eeden, enige als geuangen, ende enige als gesekerde in diuerschen huysen ende plaetsen, verscheyden die een vanden andren, geset zijn; ende om te verhoeden, datter de stede van Leyden, noch den geuangen poortren ende inwonende ende die andren van buyten, vorder in genen lasten ende verdriet en quamen, noch bloetstortingen ende geschieden noch gebuerden, ende dat allen saken van commocien ende onvreden, dier vorder wtrijsen mochten, nedergeleyt ende tmeeste quaet mitten minsten verhoet worden, soe hebben enige notabelen ende vreedsamige mannen, poortren ende inwonende der voirs. stede, geestelijc ende wairlijc, om alles besten willen ende om alle twiste, geschille, ongenoichte ende verdriet neder te leggen ende te brengen tot goeden ruste, vrede ende eendrachticheyt, tot profijte ende weluaert der stede van Leyden ende gemeenre poorterie ende inwonende vander seluer stede, ende dat die neringe ende comanscip in hoeren wesen bliuen mach ende hoeren lope hebben, als zij gewoenlijck is te hebben, gesproken mitte Achten, gecoren ten sake vander stede vander rijcdom wegen, ende mitte Tienen, gecoren ten sake vander stede vander gemeente wegen, dat zij om der saken ende redenen willen bouen gescreuen, vriendeliken versoeken ende begeren souden anden voirs. heer Reyner van Broechuysen, ridder, Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt, Heynric Willemsz. ende Willem Willemsz., dat zij sulc recht, actie ende toeseggen, als zij te samen ende elcx van hem bijsonder op ende anden voirs. geuangen ende gesekerden te seggen mogen hebben, ouergeuen ende setten wouden in handen van | |
[pagina 191]
| |
de voirs. Acht ende Tienen, inden name der stede van Leyden ende totter seluer stede behoef, om seluer mitte gevangen ende gesekerden te bewaeren ende dairmede te doen, soe derseluer stede dat goetduncken ende hoeren goeden raet gedragen sal, alsoe zij poortren ende inwonende der stede van Leyden zijn ende totter stede behoren; twelke dat die voirs. Acht ende Tienen, gecoren totten lasten ende saken der voirs. stede, alsoe geachtervolget ende gedaen hebben, ende vanden voirs. Reyner van Broechuysen, Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt, Heynric Willemsz. ende Willems Willemsz., mits een huesschede ende vrientscippe, die de voirs. Acht ende Tienen den voirn. heer Reyner ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt belonen sulcke drie duysent Rijnsl. gl., als hem voirtijts gegeuen zijn vander voirs. stede wegen, noch toegeseyt zijn ende geloeft hebben te vrienscippen ende te huesschede te doen voir hoir ......... vanden voirs. geuangen ende gesekerden, zij zijn van binnen of van buyten, ende voir hoere costen, moeijenisse ende arbeyt, die somme van negen duysent Rijnsche gulden, tstic van veertich gt. current Hollants payments, dairoff dat heer Reyner voirs. hebben sel voir zijn deel vijf duysent ende vijfhondert Rijnsche gulden payment voirs., ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt drie duysent vijfhondert Rijns, guld. payements voirs., van welken gelden ende payement voirs. men vander stedewegen heer Reyner ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt de helft binnen ses weken, na dat onse genad. heer ende vrouwe van Oistenrijc ende van Bourgond. etc. der stede van Leyden wet ende recht geset ende gegunt heeft, ende dat (angenomen ende ontfangen zullen) hebben, ende die andere helfte binnen ses weken dair naist comende of binnen achte dagen na elken dage onbegrepen, ende die gelden te leveren ende tot elken dage te betalen (in de) plaetse als die brieuen van versekerheyt, die heer Reyner ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt voirn. elx dairof hebben, dat breder verclaeren ende wtwijsen; ende dairenbouen sel die stede | |
[pagina 192]
| |
van Leyden heer Reyner van Broechuysen ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt, mit allen hoeren gesellen, van onsen genad. heer van Oistenrijck remissie verwerven aengaende dat stick vander inneminge ende inblivinge der voirs. stede van Leyden, mit dat dairan cleeft, ten costen vander voirs. stede, gelijc (de brieven, die) heer Reyner ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt voirn. elx hebben, dat mede inhouden ende begrijpen, dair den acte of is gemaict int jaer ons Heeren duysent vierhoudert ende een en tachtich, opten dertichsten dach Maerte. Ende want die voirs. Acht ende Tiene, gecoren ende gedeputeert vanden rijcdom ende gemeente, ten lasten ende regimente der stede van Leyden, wt (wille ende) begeren vanden eerbaren, notabelen ende vreedsamige mannen, poortren ende inwonende van Leyden, beyde geestelijc ende wairlijc, vande voirs. heer Reyner, heer tot Broechuysen, Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt, Heynric Willemsz. ende Willem Willemsz. verworven ende vercregen hebben, dat zij hoir rechte, actie ende toeseggen, die zij op alle die voirs. geuangen ende gesekerden ende op elc bijsonder te seggen mogen hebben, ouergegeuen, quytgeschonden ende geset hebaben in handen vanden voirs. Acht ende Tienen, inden name en tot behoeff der voirs. stede van Leyden, ende dairop denselue geuangen ende gesekerden verdragen ende quytgeschonden sulke vangenisse, geloften, sekerheden ende eeden, als die voirs, geuangen ende gesekerden elc van hem bijsonder an handen des voirs. heer Reyners, tot zijns selfs behoeff ende tot behoeff Heynricx van Zuylen ende van Nyeuelt, Heynric Willemsz. ende Willem Willemsz. gedaen hebben; mits dat die selue geuangen ende gesekerde weder op een nuwe hem hebben verloeft, versekert mit hoere eede, enigen als geuangen en andre als gesekerde, an handen der Acht ende Tienen, gecoren ende gedeputiert ten saken ende lasten der stede van Leyden, ende dat totter seluer stede behoeff; soe ist, dat wij Jan van Naeldwijck, Jacob van Naeldwijck enz. voirs., als poortren ende inwonende der voirs. stede van Leyden, ge- | |
[pagina 193]
| |
loeft hebben ende mit desen jegenwoirdige brieue, als coopluyden ende als goede geloeflike mannen van eere, gelouen die voirs. Acht ende Tienen, gecoren ten sake, lasten ende regimente der stede van Leyden ende totter stede behoeff, dat wij mede mit hemluyden vander stede wegen ende vander stede goedren sullen helpen voldoen ende betalen alle alsulke gelden, voirwairden, geloften ende penen, mitgaders die remissie van heer Reyner ende Heynric van Zuylen ende van Nyeuelt mit hoer hulpren, gelijck ende in aller manieren als die brieuen, die de voirs. Acht ende Tienen vander stede wegen heer Reyner ende Heynric voirn. dairof gegeuen hebben, dat inhouden, wtwijsen ende van punte te punte begrijpen, ende gelijkerwijs als off wij inden selue brieuen, bij name dairmede ingeloift ende ons vander stede wegen dairin verbonden hadden. Ende des en sullen wij ons niet verweren mit genen rechte, geestelijc noch wairlijck, noch mit genen saken, hoe men die soude mogen deyncken, peynsen of vizieren, in eniger manieren, alle dinck sonder argelist. In kennisse der wairheyt, soe hebben wij Pieter die Grebber, indie stede ende vervangende Jan van Naeldwijck, soe hij niet present en is, Jacob van Naeldwijck, Florys van Alcmade Hugez., Nanne Paidze, Jacob Vinck, Pieter Florys, vleysschouwer, Dire Aelbrechtsz., Dirc Aernt Dircxz., Jan Aernt Dircxz., Jan Claisz., brouwer, Dirc Engebrechtsz., Jacob Tymansz., Geryt van Dam, Dirc Symonsz., Reyner Dircxz., Jan Heerenz., Diert Andries Dircxzz. ende Bertelmees Aelwijnsz., alle voirsc., soe wij op den tijt selue geen segelen ende hebben, samentlijc ende elc bijsonder gebeden Adriaen van Naeldwijck, Diert Dircxz., Willem Claisz., Pieter van Berendrecht, Jacob van Noorde Aelbaensz. ende Aernt Aernt Pouwelszz., desen jegenwoordigen brieue ouer ons te bezegelen, ende wij Adriaen van Naeldwijck, Diert Dircxz., Willem Claisz., Pieter van Berendrecht, Jacob van Noorde Aelbaensz. ende Aernt Aernt Pouwelszz. voirs. hebben ter bede ende begeerte van Pieter die Grebber, indie stede ende als ver- | |
[pagina 194]
| |
vangende Jan van Naeldwijck, die niet present en is, Jacob van Naeldwijck, Florys van Alcmade Hugenz., Nanne Paidze, Jacob Vinck, Pieter Florys, vleysschouwer, Dirc Aelbrechtsz., Dirc Aernt Dircxz., Jan Aernt Dircxz., Jan Claisz., brouwer, Dirc Engebrechtsz., Jacob Tymans, Geryt van Dam, Dirc Sijmonsz., Reyner Dircxz., Jan Hcerenz., Dirc Andries Dircxzz. ende Bertelmees Aelwijnsz. voirs., desen brieue ouer hem allen besegelt mit onsen zegelen hier an gehangen, int jair ons Heeren duysent vierhondert een ende tachtich, opten tiensten dach in Aprille.’ Tevens beloofde de regering der Achttienen aan Broekhuizen en de zijnen, om bij Maximiliaan kwijtschelding voor hen te verwerven wegens de inneming van Leiden. Wat nu dezen vorst betreft, vernomen hebbende dat Leiden zich op de gestelde voorwaarden niet wilde overgeven, besloot hij de stad door kracht van wapenen te onderwerpen. Tot dat oogmerk zond hij Jan van Ranst, markgraaf van Antwerpen, met een talrijk leger naar den stadhouder van Holland, die weldra met deze magt voor de stad verscheen. Het blokhuis te Alphen werd het eerst door den markgraaf aangevallen, doch hij werd uit zijne stelling bij Alphen door de uitgetrokkene poorters van Leiden, onder bevel van Reinier van Broekhuizen, Hendrik van Zuylen van Nyevelt, Dirk PotterGa naar voetnoot1), Jan die Vryese en Hendrik van Aken, terug gedreven zoo dat hij genoodzaakt werd zich in Delft te werpen. De zegevierende poorters trokken op den 15. Maart naar de stad terug, alwaar zij door de kapiteinen van stadswegen werden onthaaldGa naar voetnoot2). | |
[pagina 195]
| |
Bij dezen aanval werd slechts een man der Leidsche schutters doodgeschoten, Rychout van Beke genaamd, staande onder Hendrik van NyeveltGa naar voetnoot1), terwijl niet meer dan twee gevangen werden genomen. Als eene bijzonderheid kan worden vermeld, dat het regt van overleveren toen voor elken gevangene bestond in eene som van 2 ℔, 13 s., 4 d. Er waren van tijd tot tijd eenige spionnen, crupers of heymelike boden genaamd, zoowel mannen als vrouwen, uit de stad, naar verscheidene plaatsen, voornamelijk naar 's Hage en Delft, gezonden, om narigten omtrent den vijand in te winnen, zoodat men met de sterkte en stelling van des markgraafs leger bij Alphen volkomen bekend werd. Geene genoegzame levensmiddelen op het blokhuis bij Alphen tot eene langdurige belegering voorhanden zijnde, besloot men hierin behoorlijk te voorzien, blijkens deze post uit de thesoriers rekening: ‘Dese naevolgende personen hebben geroeyt wt Leyden mit drie pontscepen ant blochuys mit gedeputeerden, die tot Dordrecht te dachvairt reysden, ende geveylicht worde mit ruytergesellen, die dair in waeren, ende brochten wederom victualie scepen, die dair lagen ende bij derselven ruyters geveylicht worden, te weten, een scip mit coren ende een scip mit froeyt, toebehorende Joost, apteker, Comen Dirx opten Ouden Rijn ende Heynric Claisz., backer. Actum xviiij Mairt. Item deze naevolgende personen hebben geroeyt wt Leyden mit vier pontscepen ende mittet scynsceepge ant blochuys mit ruytergesellen die dair in waeren om victualie dair te brengen ende andre scepen te halen, opte xxiij Mairt. | |
[pagina 196]
| |
Item deze naevolgende personen hebben geroeyt wt Leyden mit vier pontscepen op te Oude Weteringe mit ruytergesellen, die dair in waeren, om die victualie mit scepen in te halen, die van den blochuysen dair gecomen waeren, ende oio die geroeyt hebben in dat vijfste pontscip dattet mit schietbommen naquamen.’ De markgraaf zijne krijgsmagt weder verzameld hebbende, besloot op een ander punt den aanval op de stad te beproeven, en wel op het blokhuis en de daarbij gelegene molens, buiten de Witte of Haagsche poort, alwaar hij in den nacht vanden 31. Maart reeds eene stelling had ingenomen. Op zondag den 1. April werd, na een vrij hevig gevecht, dit blokhuis stormenderhand ingenomen en de vijf molens werden eene prooi der vlammen. De Leidsche kapitein Jan die Vryese verloor bij deze gelegenheid zes der zijnenGa naar voetnoot1), terwijl een gevangene zich vrij kocht voor 7 Rijns, gl., welke som Broekhuizen hem zoude terug geven, doch voor rekening der stad bleef. Ter bestrijking der buitengewone onkosten, besloot het bestuur op nieuw de burgerij tot vrijwillige giften uit te noodigen. Een groot aantal voldeed aan deze oproeping, en zij, die op dat tijdstip geen geld hadden, gaven daarvoor Leidsch laken ter verkoop in de plaats, blijkens het navolgende uit dezelfde rekening: ‘Opten v. dach in Aprille anno lxxxi, soe hebben die Acht ende Thienen, als gedeputeerde vande rijcdom ende gemeente wegen derselver stede, opgedaen voir die gemeene rijcdom ende gemeente vande voirs. stede, die bij hem luyden opte Paertse vergadert waeren, om consent vande stede noch een zekere somme van pennijngen lienen moesten, om die grote oncosten | |
[pagina 197]
| |
te vervallen, dier gebuert ende geschiet waeren bij dinneminge voirs., om den ruytren ende andre oncosten daermede te betalen, twelke doe te tijt alsoe geconsenteert ende ouergegeuen worde, opdat men den gevangen niet lastich wesen en soude; daertoe dat enige van de poortren van Leyden gelient hebben zekere pennyngen, ende enige van deselue poortren hebben gelient Leydsch halue lakenen, daer van die namen van derselver lieninge hiernae bescreuen, volgen’ etc. Ook hadden een honderdtal voorname burgers reeds besloten, om op eigene kosten, elk eenen man uit te rusten en te onderhouden, ten einde zoo veel mogelijk de algemeene lasten der burgers te verminderen. Doch hoe bereid die van Leiden ook waren, om lijf en goed ter verdediging hunner stad op te offeren, zij begrepen echter, dat zij bij de magtsontwikkeling van den markgraaf te kort zouden schieten. Vermoedelijk zijn er, in dezen toestand van zaken, regtstreeksche of heimelijke onderhandelingen na de komst van Maximiliaan te Rotterdam op den 8. April aangeknoopt. Opmerkelijk is het, dat na het bemagtigen van het blokhuis bij de Wittepoort geen strijd meer gevoerd is. De bewijzen echter van soortgelijke onderhandelingen zijn in het archief niet meer aanwezig. Het blokhuis te Alphen, waarop Hans Stem het bevel voerde, was door hem ontruimd, doch hoe zich de zaak heeft toegedragen is onbekendGa naar voetnoot1). Reinier van Broekhuizen en Hendrik van Zuylen van Nyevelt besloten nu weldra, denkelijk met voorkennis der Acht- | |
[pagina 198]
| |
tienen, om de stad met de onder hunne bevelen staande manschappen en eenige ballingen, die met hen binnen Leiden waren gekomen, de stad te ontruimen. Hun vertrek en de ontruiming der huizen ter Does en ter Zwieten moeten plaats gehad hebben in eenen nacht tusschen den 12 en 15 April 1481; want Maximiliaan, die den 12. April te Gouda was gekomen, belegerde na dien dag vruchteloos de stad Montfoort, waarin Broekhuizen zich geworpen had. Na deze mislukte poging kwam Maximiliaan den 15. April te Schoonhoven en den 16. weder te GoudaGa naar voetnoot1), alwaar toen eene dagvaard van de Hollandsche steden gehouden werd. Dingsdag den 17. April 1481 deed hij, na dat de regering der Achttienen hem te Leijerdorp de sleutels der stad had aangeboden, zijne zegevierende intrede te Leiden. De markgraaf maakte zich onmiddellijk meester van het huis ter Zijl, alwaar de reeds vermelde Dirk Potter en eenige anderen zich hadden genesteld, Dirk PotterGa naar voetnoot2), en Pieter Ariaansz., werden op Witten Donderdag (19 April) binnen Leiden onthoofd en hunne hoofden op de Hooge Woertpoort ten toon gesteldGa naar voetnoot3). Verscheidene personen, die aan dezen togt hadden deelgenomen, werden uit de stad gebannen, gedurende even veel jaren, als zij dagen met Broekhuizen in de stad waren geweest, blijkens Vroedschaps-resol. van 20 Feb. 1482. ‘Van Clais Dircxz., gesworen van de volders, die gebannen was ende binnen zijne tijt bij de incoemste van heer Reyner van Broechuysen binnen Leyden gecomen is, ende lange tijt | |
[pagina 199]
| |
dairin geweest heeft, ende weder mit heer Reyner wtgereyst is, ende begheert in te wesen, alsoe zijne tijt vande banne omme gecomen is etc. Soe is ouerdragen dat men die cuere vande gebannen onderhouden sel, buyten Leyden te bliuen, soe menich jair als zij daghen binnen Leyden geweest hebben.’ Jan van Naaldwijk, werd door Maximiliaan van zijnen aan hem in 1477 afgelegden eed ontslagen, en de stad bij een charter van den 3. Augustus 1481 veroordeeld tot den opbrengst van eene som van 50,000 ℔ om 40 grootGa naar voetnoot1). De namen der achttien mannen, die Maximiliaan zich had voorbehouden, om daarmede naar willckeur te handelen, zijn mij onbekend gebleven. Zij hebben, zeggen de geschiedschrijvers, kwijtschelding bekomen, doch dit zal hen echter door den hebzuchtigen vorst niet zonder betaling van een hoogen losprijs geschonken zijnGa naar voetnoot2). Maximiliaan vernietigde voorts het aan Leiden geschonken privilegie om de Veertigen te kiezen, en bepaalde dat al de stads rekeningen, sedert het overlijden van hèrtog Karel, voortaan door den stadhouder en de raden van Holland of hunne gemagtigden zouden worden goedgekeurdGa naar voetnoot3); van daar welligt dat de rekeningen van 1477-1492 niet geregeld meer op het stedelijk archief voorhanden zijn. Maximiliaan herstelde, blijkens het medegedeelde charter van 19 April 1481, al de door Broekhuizen gevangene personen in hunne vorige betrekkingen, en verklaarde zoo wel de overeenkomsten tusschen hen en Broekhuizen, aangegaan onder den invloed van geweld, als de remissie of kwijtschelding door de Achttienen aan een door hem niet erkend bestuur, (namelijk Broekhuizen en de ballingen die Leiden hadden ingenomen) verleend, voor vernietigd. | |
[pagina 200]
| |
Ook werden de boven vermelde schepenbrieven, waarbij aan Broekhuizen en van Zuylen van Nyevelt 9,000 Rijnsch gulden waren verzekerd, door Maximiliaan op denzelfden grond van onwaarde verklaard. In welke moeijelijkheden de stad Leiden wegens deze schuld door de erven van Hendrik van Zuylen van Nyevelt later gewikkeld werd, is door mij in de Kronijk van 1851 bl. 391 en volgende, omstandig medegedeeld. Na alles te Leiden op den vorigen voet gebragt en de kabeljaauwsche partij in het bestuur bevestigd te hebben, keerde Maximiliaan, het opperbevel der stad aan den markgraaf Jan van Ranst opgedragen hebbende, den 21. April naar 's Hage terug. Reinier van BroekhuizenGa naar voetnoot1) en Hendrik van Zuylen van Nyevelt werden voorts uit al zijne landen en heerlijkheden, met verbeurtverklaring hunner goederen, verbannen. Kort na des vorsten vertrek hield men te Leiden eene algemeene processie, en zekere Pieter van Banken had zich bij die gelegenheid de woorden laten ontvallen, dat de markgraaf niet veel magt binnen Leiden had, en dat men hem spoedig ‘een bril op sijne nase’ zoude zetten. Hij werd voor het uiten dier woorden veroordeeld tot eene bedevaart naar RomeGa naar voetnoot2). Op de inneming en herovering der stad Leiden werd te dier tijden dit volgende jaardicht gemaakt: LeIIden MaCht WeL beCLagen,
Dat BroeCkhVIIsen dorste WagenGa naar voetnoot3).
| |
[pagina 201]
| |
Het verblijf van Broekhuizen en de zijnen binnen Leiden, kwam aan de stad en de burgerij te staan op eene som van 13.385 ℔, 2 sc., 8 d., terwijl de stad Gouda, behalve de andere Hollandsche steden, tot de herovering van Leiden heeft betaald 3043 ℔, 8 sc. Alvorens het verhaal dezer gebeurtenis te eindigen, dient nog vermeld te worden, dat in 1483 te Amersfoort eenige belangrijke stukken werden gevonden, welke in het bezit van eenige gevangenen aldaar geweest waren en waaruit niet onduidelijk blijkt dat de plannen van Broekhuizen en de zijnen, indien zij de overhand behouden hadden, zich verder zouden hebben uitgestrekt. In eene rekening van den oorlog tusschen Holland en Utrecht van 1 Oct. 1481 tot 31 Dec. 1483, op het stedelijk Archief voorhanden, leest men namelijk het volgende: ‘Die voirs. stede (van Leiden) die opten xvi dach in Januario ao. lxxxiij van slants wegen ende van der stede wegen gesent heeft Jan Aernt Pouwels mit ij knechten, wt scriuen van mijn heer van IJselsteyn, binnen de stede van Amersfoort, alsoe die heer van IJselsteyn die stede van Amersfoort van wegen mijn genad. heer van Vtrecht ingenomen hadde; ende aldair gecomen wesende, so vernamen zij datter een ruyterknecht was gevangen, die de stede van Leyden mede hadde helpen beclimmen ende innemen, ende vernam ooic datter enige vande ruytren waeren, de welke brieven onder zich hadden van Heynric Willems ende Willem Willemsz, sprekende opter stede van Leyden, roerende viiijc Rijns. gl. ende noch ander gescriften ende memoryen, dat gezet waeren in gescrifte bij articulen, ende dat bij handen van Florijs Heermalen, welke articulen voerende ende angaeven, om dairbij te belasten den heer van Egmont, den heer van Wassenaer, die stede van Hairlem, Delft, Leyden, Amsterdam, ende notabele vande stede van Leyden, die gevangen waeren int beclimmen ende innemen vande stede van Leyden, bij heer Reyner van Broechuysen, Heynric Willems ende Willem Willemsz. ingenomen, om welke hantscriften ende brieuen te gecrigen wt handen vande knechten | |
[pagina 202]
| |
hij van tslants ende vander stede wegen betaelt heeft die knechten de somme van xxv ℔, gt. fac. cl ℔.’ | |
Tweede gedeelte.
| |
[pagina 203]
| |
brechtsz. De rekening werd gesloten in het ‘cloester vande Jacobijne in de Hage, bij den gecomitteerden, ter audicie des gemeens lands rekenkamer, opten xvj. dach in Novembri anno vijff ende tneghentich;’ en was voorts onderteekend door: Wassenaer, Ruychrock, Berkenrode, Naeldwijk, Benninck, Scoenhoven en Stalpert. De tweede rekening, namelijk die van Gouda, heeft tot opschrift: Rekeninge ende bewijsinghe vant ghene dat die stede vander Goude sculdich is geweest te gelden in der wapeninck van Vtrecht, voir hoir selfs porcie, ende oick tselue dat die stede voirs. heeft doen ontfanghen bij handen van Geryt Jan Lambrechtsz. ende Jan Henricxz., int quartier vander Goude, als van Rotterdam, Schiedam ende den dorpen van Schielant, nader settingh ende ordonnancie vande wapeninc. Oick daerinne begrepen hoir porcie vande wapeninc ende reductie van Leyden, ende oick den ontfanck dat die stede vande Goude ontfanghen mach hebben vanden vercoften losrenten opten gemene landen van Hollant ende Vrieslant, mitgaders oick hoir porcie dat se sculdich sijn geweest te gelden in de groten omeslach vande hondert duysent tjairs ouer tvoirs. lant; voirt verclarende inde selue rekeninck alle tgene dat die stede vande Goude wederomme vandes gemeen lants wegen wtgegeuen mach hebben. Ende beginnende inde jaere xiiijc. ende lxxxj. Ende dese rekeninge gemaeckt in ponden, scellinghe ende penningh van veertich groot Vlaems tpont. De rekening is niet gesloten en de verschillende posten zijn niet zamengetrokken. Jhr. mr. A.M.C. van Asch van Wijck heeft in zijn werk getiteld Driejurige oorlog lusschen Maximiliaan van Oostenrijk en de stad Utrecht, 1481-1483, de geschiedenis van dien oorlog uit de echte veelal ongebezigde bronnen omstandig toegelicht. Wij zullen ons dus slechts tot datgene bepalen, wat uit de bescheiden der stad Leiden tot verdere toelichting van dit werk strekken kan. Maximiliaan had bij de inneming van Leiden op den 17. April 1481 reeds een talrijk leger, hetwelk hij, na aan | |
[pagina 204]
| |
den bisschop David van Bourgondië zijnen bijstand te hebben aangeboden, met 1000 man vermeerderde. Hij had daartoe in Augustus 1481 de toestemming der Hollandsche steden verzocht, blijkens vroeds. resol. van Leiden, 30 Aug. 1481. ‘Op tgene dat mijn genad. heer heeft doen begeren bij brieue van credencie, sprekende op meester Jacob Ruysch ende Philips Ruychrock, om te doen van slands wegen duysent ruyteren bouen die ruyteren, die men van tslandswegen houdt, om die te leggen tot sulken plaitsen, als zijnre genade belieue sel, durende een maent lane etc. Hierop is ouerdragen ende geconsenteert, datmen doen sel bijt meerdeel vanden andre grote steden, gelijc die doen sullen.’ Den 13. Junij was aan den stadhouder Joost van Lalaing toegestaan 600 man, ‘tot beschermisse vande justicie ende om tlant te houden in vreden, ende dat nyemant ouervallen en wort.’ De eerste hulp van eenig belang, aan David van Bourgondie verleend, had plaats in de maand September 1481. De door den stadhouder afgezondene troepen verzamelden zich op begeerte van den bisschop te Wijk bij Duurstede, die voornemens was eenen aanslag op Amersfoort te ondernemenGa naar voetnoot1). Onder de vreemde kapiteins, naar Wijk te Duurstede afgezonden, behoorde Petit Salezaert, zoo als hij in verschillende oude kronijken genoemd wordt; doch zijn voornaam was niet Petit, maar Jean; ook voerde hij bevel niet over 34 biscajers met stalen bogen, maar over 100, want men leest in de rekening: ‘Die stede van Leyden heeft betaelt Francisco de Gruys, tot behoef heer Jan Zalizairt, ouermits een obligatie van dato 2 Nov. 1482, die hij opte gemeene lande sprekende hadde, de somme van 1000 Rijnsl. gl., tstuc van 40 gt., ende dit gelijk Dordrecht, Haerlem, Delf, Amsterdam ende Gouda oic verbonden stonden, blijckende bij desselue Franciscos quitancie van 12 Oct. 1483. fac. 166 ℔, 13 sc. Die voirs. stede betaelt den heer van sinte Martyn, also | |
[pagina 205]
| |
ZalisaertGa naar voetnoot1), die als capiteyn van 100 voetknechten mit stalen bogen ende oick mit vijftich man te pairde, den lande van Hollant ende van Vrieslant, bij ordinancie van mijnheer den stedehouder, ridderscip ende gedeputeerden vande steden, gedient heeft, dairof dat hem betaelt is, blijckende bij sijn aquite, diemen hier ouerleuert, 11415 ℔, 17 s., 8 d.’ Deze Jan de Salazar had tot zijnen klerk of schrijver eenen Etienne (Steven) de Terne of Tierce. Uit eene vroedschapsresolutie van den 24 Oct. 1482 blijkt dat men hem en zijne manschappen niet gaarne binnen Leiden in bezetting zag: ‘Als van Salazar, die geraemt is tot Leyden te leggen mit 100 man ende 50 pairden, dairof scl men spreken mit mijn heer den stedehouder ende mit Salaser, alsoe dat binnen Leyden geen gewelt noch ouerdaet ende geschien, ende dat oic die luyden gheen schade gedaen en wort, ende dat mede een ygelic betale alst behoirt.’ Onder de verdere vreemde kapiteins, die te dier tijde in het leger van Maximiliaan dienden, bevond zich zekere Engelschman, Houtuin genoemd. Hij komt in de rekening echter voor onder den naam van Huytijn Hawairt, gelijktijdig met zijnen schrijver, genaamd Jan Wastepatte. Tot de verdere verrigtingen van het Hollandsche leger in dat jaar behooren het verbranden van Jutfaas en zijne nederlaag aan de Vaart op den 13 Oct. 1481, zeer omstandig in bovengemeld werk van den heer van A. v .W. beschreven. Naar dat leger had Leiden gezonden 20 haakbussen en 4 serpetijnen, die allen in 's vijands handen vielen. Ook had Gouda bij die nederlaag veel krijgsvoorraad verloren, blijkens de volgende post: ‘Die stede vander Goude heeft ten beuele van minen heer den stedehouder opter tijt, als t blochuys op te Vaert eerstwerf | |
[pagina 206]
| |
reys, sonder mit hair volck van wapenen mosten sceyden alle die engienen ofte bussen, die zij ontbreken mochten, also dat die stede vande Goude int heer van t blochuys voirs. sant sulke engienen ofte bussen, als zij ontberen mochten, die alle inde quade reyse voir tselue blochuys int wech ruymen verloren bleuen, die wairdich waren mit wagens dairtoe dienende tsamen 135 Rijns gl., als blijct bij een certificatie vande man, die se vander stede wegen te bewaeren hadde, genaemt Lodewijk de stienhouder, diemen hier ouerleuert van dato 12 Aug. 1842. Item van gelijcken ten beuele van minen heer den stedehouder, saliger gedachte, heeft die stede vande Goude voir t voirs. blochuys gevoert, tot tgemeen lants behoef, bossercrnyt, grof ende cleyn, pijlen ende loot, misgaders dat den capiteynen ende knechten geleuert was op deselue reyse ende dat dair verloren bleef int wechruymen, wairdich wesende 250 ℔.’ Bij deze nederlaag verloor Joost van Lalaing zijn nieuw onlangs aangekocht pansier. ‘Die stede (Gouda) betaelt drie pont gt. vlaems ter cause van een pansser, dat zeer goet ende fijn was, twelck mijnheer den stedehouder cofte, saliger gedachte, als hij reysen soude mitten volck van wapen voir tblochuys opte Vairt, alsdie quade reyse gebuerde, op dese condicie, te weten, indien mijn heer den stedehouder voirn. int wederome comen vande selue reyse tselue pansser niet en beliefde te houden, dat mijn voirs. heer dan betalen soude mit dat selue pansser, ende Geryt Jan Lambrechts, die die woirden mijns heeren borghe, ende alsoe die quade reyse voir tvoirs. blochuys gebuerde op dien tijt, so bleef tselue pensier int velt verloren, mit meer ander harnasch van mijnen heer voirn., aldus begeerde mijn heer int wederome comen dat Geryt Jansz. voirn. tselue panser betalen wonde van t lantswegen, twelc Geryt Jans also gedaen heeft ende alsoe 18 ℔.’ In dit gevecht had het Hollandsche leger vele dooden en gewonden. Het getal gevangenen, die in handen der Utrechtschen vielen, bedroeg 220, die later tegen hooge losgelden ontslagen werden, zoo als door het volgende bevestigd wordt: | |
[pagina 207]
| |
‘Alsoe als die stede van Leyden vuytgeuaert hadde inde eerste reyse, die bij de gemeene lande gedaen was op die Vaert in Octobri lxxxj, bij zeker hoerer poortren, gelije den andren stede medededen, soe is gebuert dat bij quaden aventure vele vande notabelen ende ander vande poortren vande voirs stede ende oic enigen van hoer capiteynen bij de quaetwillende ende rebellen van Vtrecht oueruallen zijn geweest ende also tot grote getalle toe geuangen ende, binnen Vtrecht gevoirt ende tot andre plaetsen, dair zij in grote verdriet, anxt en sorge van haer live gelegen hebben, dair enige gestoruen zijn ende andre hoer leden gebroken, ende zijn also int lest tot rantsoen geset, die die stede heeft moeten lossen ende betaleu, bedragende in als ende voir al tsamen de somme van 6532 ℔, 6 s., 6 d. pont van 40 gt., gelijc dat breed ende int lange verclaert staet in een quoyerGa naar voetnoot1), dair zij bij name ende toenamen ende oic die somme van hair rantsoen verclaert staet, dat men hier ouerleuert, ende also als ander die vande stede wegen in deselue reyse geuangen zijn geweest bij de gemeene lande gelost ende hoir rantsoen betailt is.’ Ofschoon Leiden voor die gevangenen eene groote som tot lossing had betaald, blijkt het echter dat andere gevangenen zich vroeger hadden losgekocht: ‘Alzoe als die bannierdrager van Leyden, heer Florys van Alcmade, ridder, in der reyse op die Vaert was, dair die vianden en quaetwillende van Vtrecht die ouerhant hadden, zij denseluen heer Florijs die mitter bannier wtquam, benomen hebben een coffer, daarin hij hadde an gelde de somme van 250 ℔, tpont van 40 gt., ende dair en bouen worden hem drie knechten ofgevangen, alse: Jorijs, bastairt van Nyenwenroode, Ghijsbrecht vander Heyde en Heynrich vande Bossche, die welke hij lossede vter vangenisse ende betaelt voir hoir drien rantsoen 50 ℔ gt. tpont van 40 gt., beloopt tsamen 300 ℔ munte voirs., om welke gelde hij lange an der stede vervolcht | |
[pagina 208]
| |
heeft, om verseit (betaling) dairvan te hebben, dan die stede en heeft ten lesten dairtoe niet willen verstaen, hoewel zij bekenden reden dairinne gelegen te wezen, nietmin wt naerstige vervolge vande voirs. heer Florijs ende oick mede nadat die scade geblike was, dat eenige wter andre steden van hoir verlieze van penningen ende van hoir rantsoen bij den lande gheremburseert zijn geweest, ende oick dat die voirs. heer Florijs bij eede gheaffirmeert heeft, tselue verlies van penningen en rantsoen zulk te wesen, bedragende ter somme van 300 ℔.’ Ook is de stad Gouda niet in gebreke gebleven, om de rantsoenen voor eenige harer gevangenen weder terug te geven, zoo als zulks door het volgende bevestigd wordt: ‘Clais Meynertsz., die als stede scutter vander Goude wtgeboden was opte verbeurtenisse van sijn lijf en goet te reysen voir tblochuys opte Vaert mit mijn heer den stedehouder ende burgermeester vande Goude, die in quader avontuer inde selue reysse gevangen worde van die van Vtrecht, aldair hij in vangenisse lach ses weken lang, ende was veel verdriet angedaen inde vangenisse, also dat hij hem seluen copen moste ses hondert gouden gulden, tstuck gerekent tot 27 st., die hij heeft moeten betalen, gelijk hij bij cedulen en bij getugenesse wel sal doen blijcken, wie dat tvoernt. rentsoen vande voirn. Claes gehadt heeft, want denseluen Clais een arm man dairmede gemaict is geweest, gemarct dat dat voirs. rentsoen wel was, die twe deelen van sinen goede, dairome hier die voirs. 600 gouden gulden ten prijse voirs. comt in ponden van 40 gt. 810 ℔. Noch heeft Claes Meynertsz. voirn. te verlies ende te scade vijff pont gt., die hij bij hem hadde voir sijn selfs teergelt, dat hem benomen wort, als hij genomen was, 30 ℔. Die stede vande Goude betaelt Claes Meynerts voirn. sijn soldye van 42 dagen, die hij gevangen lach tVtrecht tot 8 gt. daechs, comt tsamen die somme van 8 ℔, 8 sc.’ Na de nederlaag aan de Vaart nam Holland maatregelen om een talrijk leger op de been te brengen. De vroedschaps- | |
[pagina 209]
| |
resolutie van Leiden van den 26 October 1481 vermelden daarvan het volgende: ‘Om die wederstoet ende nederlage die geschiet is opte Vairt, dair dat grote schade ende verliese geschiet is, dairom dat men behoiflic is die palen vande lande te besetten moet mit ruytren als 2000 man, of dat men openbair oirloge houden moet, dairtoe dat men behoift 8000 man, om die stadt van Vtrecht te bevechten etc. Hierop is ouerdragen ende gesloten dat men om eens voiral dair of te wesen, alsoe dat men toirloge continueren sel, den tijt van drie maenden, ende dattet gemeen lant van Hollant, Zeelant eude Vrieslant doen sullen 8000 man, ende dairenbouen om de palen te besetten mit 2000 man, behoudelic dat die stede van Leyden dienen sel mit ruytren of mit pennynx dair te doen.’ De Hollandsche steden hadden hare gedeputeerden naar Brussel gezonden, om Maximiliaan kennis te geven van die nederlaag en tevens zijne hulp te verzoeken: ‘Dirc Pietersz., omdat hij als gedeputeert gesonden heeft geweest vande Goude, mitten andren gedeputeerden vande steden, tot Bruessele, om mijnen genad. heer te spreken vande nederslach ende quade reyse, dier gelevert was voirt blocbuys opte Vaert, ende begeerde sijnder genade hulp ende promissie tot bewairnisse vande lande, ende was wt mit enen knecht xiiij dagen. Comt xxj ℔.’ De eerste belangrijke onderneming der Hollanders was de herneming van Naarden bij verrassing en het verbranden van Eemnes, op den 21. December van gemeld jaarGa naar voetnoot1). | |
[pagina 210]
| |
‘Als mijn heer den stedehouder voirn. reysde vande Goude, omdat hij wes wonde voir Emenesse, mit alle den volck van wapenen, die daer vergadert waere, soe sprac mijn heer den stedehouder mittc stede vande Goude, ende begeerde dat sij scepen bereyt maken souden tot coste vande lande, die alle die capiteynen ende ruytren vaeren souden tot Naerden, want te Goude lagen 300 knechten van mijn heer van IJselsteyn op dien tijt, behalue andre knechten die oick voir Emenesse togen, omdat dieselue knechten niet loopen en souden opten dorpen ende die bescadigen, en oick moesten die artelerie ende oick vitaelge dair gevoert wesen. Twelc die voirn. stede costede an vracht vande Goude tot Naerden also tesamen 46 ℔, 10 sc.’ Deze beide krijgsfeiten werden den 26. Dec. 1481 opgevolgd door het gevecht te Westbroek, alwaar de Utrechtschen een gevoelig verlies aan dooden en gevangenen ledenGa naar voetnoot1). In de rekening van Leiden zijn de namen van eenige dier gevangenen en hunne losprijzen opgeteekend: ‘Ander ontfanck vande gevangen van Vtrecht, die int Veen gevangen waeren, gelijck dat bijden scatmeestren, also Florys Pietersz., Geryt Rijswijck en Jacob van Bosschuysen, den tresoriers vande stede te rekeninge gebrocht hebben. Van Pieter Feyt 150 ℔, van Jan Snellairtsz., turfgrauer, 100 ℔, van Jan van Cleve, backer, 34 ℔, van Aernoldus van Vtrecht 40 ℔, van Willem Ghijsbrecht Schoeijenz., 25 ℔, van Euert van Wiel, backer, 130 ℔, 15 sc., van Jan Arrysz wten Sticht 50 ℔, van Jan vander A 100 ℔, van Mairtijn Glaesmaker 24 ℔, van Claes Jansz., bontwercker, 20 ℔, 6 sc., 6 d., van Ceel van Rijn, Jan Heynricx, leydecker, Symon Jacobs., barbier, Claes Gerryt van Westbroec ende Sander, barbier, van dese vijf personen voirs. heeft die stede niet of ontfangen, alzoe zij mijnedich zijn ende hoer eet hebben laten steken.’ | |
[pagina 211]
| |
Bij den aanvang van dien oorlog had Gouda twee blokhuizen aan den IJssel opgeworpen. De rekening dier stad zegt daarvan: ‘Eerst int beginne vande oorloge van Vtrecht, als die quade reyse voir tblochuys opte Vaert ouerleden was, soe wart die stede vande Goude gelast ende bevolen dat zij souden doen maken, tot coste vande gemene lande, twe blochuysen op beyde die dijcken vande IJselle, tegen malcander ouer, een op StolwijksluisGa naar voetnoot1) ende tander dair tegen ouer, buyten der stede vande Goude. Twelc de stede voirs. also dede ende coste die stede vande Goude van houtwerck, ijserwerck, tymmerwerck, ende mit ander arbeytsloon totten voirs. twee blochuysen, dienende 979 ℔, 4 sc. van 40 gt., als die tresoriers vande Goude op die tijt wesende bij certificatie bekent hebben, die men hier ouerleuert van dato x dagen in Augusto anno lxxxij; behoudelic dat in de voirs. somme begrepen is twee scuyten, die mit vier man altijt vaerende waeren in die IJsel op ende neer, om die wake ende wachte te houden vande viande, die comen mochte te scepe van bouen of van beneden; ende hadden also gedient van beginne der wapeninc als Oct. anno lxxxj tot Augusto lxxxij dach ende nacht an malcander.’ Ten einde spoedige maatregelen te kunnen nemen, zonder | |
[pagina 212]
| |
daartoe de gedeputeerden ter dagvaard te beschrijven, had Joost Lalaing bevolen dat elk der steden 2 gedeputeerdenGa naar voetnoot1) bestendig bij hem zoude laten (zie Kronijk 1850, bl. 342). ‘Die stede vande Goude betaelt Geryt Jan Lambrechtszoen 138 Rijns, gl., ter cause vandat hij vander voirs. stede wegen geordineert ende gedeputeert was, dagelix te wesen int beginne vande wapeninck bij mijn heer den stedehouder in den Hage, ende dairbij reysede gelijck gesloten was, dat altijt bij mijn heer voern. ene gedeputeerde wesen sonde van elx vande ses groten steden, om dagelix raet mit hem te houden, de wapeninck ende tgemeen lant aengaende, ende elcx van hem soude hebben mit enen knecht vijf scellinc gro. daechs, ende denseluen Geryt was alsoe bij mijn heer voirn. mit die ander gedeputeerde vanden eersten dach van Novemb. anno lxxxj tot den eersten dach van Februario tot an malcander, wairinne dat begrepen sijn 92 dagen, komt tot 5 sc. gt. daechs die somme van 138 R. gl.’ ‘Voirt soe worde een nyeuwe ordonnancie gemaict van ruytergelt tontfangen, die beginnende was opten eersten dach in Februario anno lxxxij, also dat Geryt Jan Lambrechtsz. voirs. ende Jan Henricx geordonneert waeren tonfanck te hebben int quartier vande Goude, dairin begrepen, Rotterdam, Schiedam ende dorpen van Schielant; behoudelic dat Geryt voirs. dagelix bij mijn heer bliuen soude, ende Jan Henrix die soude tvoirs. ontfanck bewaeren, des souden zij tsamen hebben vijf | |
[pagina 213]
| |
scelling daechs voir hoir wedden ende dachgelden, ende van gelijke wast geordonneert in andren quartieren tontfangen, welcke ordonnancie van ontfanghe gedurende vande eersten dach van Februario lxxxij tot den eersten dach van Dec. anno lxxxij an malcander, dairinne begrepen sijn 303 dagen. Comt voir hem beyden 454 ℔, 10 sc.’ Ofschoon Zeeland in den oorlog had toegestemd, blijkt het echter dat zij niet in de onkosten wilde deelen, zoo dat de Hollandsche steden in 1483 aan Maximiliaan hadden verzocht om zulks bij executie te verkrijgen, blijkens Vroeds. Resol. van 28 Sept. 1483: ‘Ende dat mijn gen. heer den lande justicie doen sel opte Zeelanderen vande costen vande oirloge, die op die van Vtrecht geschiet zijn, ende dairof een corte expedicie doet hebben.’ Vroeger, namelijk op den 31 Januarij 1482, vindt men in de Vroedschaps-resolutiën van Leiden, daarover het volgende: ‘Om toirloge dat jegenwoirdelie is, dat den lande zeer costelic en Zwairlic valt te onderhouden, soe is ouerdragen, dat men die palen vanden lande besetten sel, ten besten dat men mach, ende dat men oick tot Leyden 100 ruytren sel leggen ten costen vanden lande, ende dat men voirt gheen dagen, noch dach(vaerten) houden en sel, ten zij dat die Zeelanders mede ter dachvaert comen ende geschrieuen worden, ende alsoe zij mede inden oirloge gheconsenteert hebben ende dairin niet gecontribueert, soe sel men mit recht op hemluyden procederen om te betalen tgene dat zij nae hore taxe sculdich zijn te geuen.’ In het laatst van Februarij 1482 werd er eene dagvaard te Schoonhoven gehouden tusschen de afgevaardigden van Maximiliaan en die van Utrecht; doch de onderhandelingen liepen vruchteloos afGa naar voetnoot1). Het blijkt dat Gouda daartoe twee schepen, baarsen genaamd, had geleverd: | |
[pagina 214]
| |
‘Die voirs. stede (Goude) gelast is geweest te betalen 8 man, die van Schoenhouen gesonden worde ter Goude om die twee baerdsenGa naar voetnoot1) vande Goude, om die te brengen ende te bewaeren tot Schoenhouen opte selue tijt, alsmen dair dachvaert hilde mit die van Vtrecht, om die gedeputeerden van Vtrecht daermede te geleyden, ende brochten dieselue baerdsen weder te Goude ende men dede hemluyden elx betalinge van x dagen, elx 8 gro. daechs. Comt voir die voirs. x dagen tsamen xx ℔.’
In de maand Junij van het jaar 1482 beraamde de stadhouder het plan, om de sloten van Harmelen en ter Haar te vermeesteren en te vernielen. Behalve de andere steden leverde Leiden daartoe 150 en Gouda 100 man. In de vroedschapsresolutien van Leiden dato 28 Junij 1482, leest men daaromtrent het volgende: ‘Om mijn heer den stedehouder hulpe ende bijstant te doen op die van Vtrecht om t coren aldair te destrueren etc., is ouerdragen, dat men tot 150 mannen toe hem te hulpe doen sel, ende men elc geuen voir hoir dachgelt 7 gro. sdages, ende dat soe veer alst die andre steden dat mede doen.’ Terwijl men in de rekening van Gouda aangeteekend vindt: ‘Claes Al. Jansz. ende Michiel Aerntsz., omdat sy als capiteyns geordonneert waren tsamen van de 100 man, die de stede vander Goude gelast waeren te seynden tot Woirden, bij mijn heer den stedehouder, gelijc die ander grote steden, om mit volck van wapenen te helpen nederwerpen die sloten, als Hair ende Harmelen, ende als dat gedaen was, soe moesten die selue 100 man mit mijn heer den stedehouder reysen voir die stede van Hoorn, om die te helpen winnen, gelijc sij deden.’ Hunne soldij ging in 1 Junij 1482 tot 26 Junij. | |
[pagina 215]
| |
Omtrent het verwoesten van deze beide sloten, treft men in de rekening van Leiden het volgende aan: ‘Betaelt heer Willem van Bosschuysen, ridder, capt. voir die soudij van 150 knechten, dairmede hij in slants dienst was, te weten, voir de huyse te Harmelen, voir die huyse tHair, ende voirts voir HoornGa naar voetnoot1), diewelcke knechten gedient hebben, beginnende 1 Julij tot 11 Aug. dair volgende, maken 42 dagen, elk knecht s dages 7 gt., fac. 1102 ℔, 10 s.’ ‘Item die voirs. stede, die betaelt heeft, bij beueel van mijn heer den stedehouder, binnen den tijt van 42 dagen, 40 knechten, die wairde hilden, als zij lagen voir de huyse te Harmelen, voir de huyse tHair des nachts ende sdages, ende oic voir Vtrecht ende voir Montfoort den tijt van 6 dagen, elc dubbeld soudy 84 ℔.’ ‘Item die voirs. stede, die bij beueel van mijn heer den stedehouder betaelt heeft voir 31 geuangen personen, costen van eten ende drincken, die geuangen waeren opte huyse tHair van 2 dagen, 4 ℔.’ ‘Item die bosschieters betaelt om alle naerstigheyt aldaer in t schieten 2 ℔.’ ‘Item de voirs. stede heeft betaelt van een eyken hout, dairinne men die cartouwe mede stelde voir de huyse tHair 16 s.’ ‘Item Baernt Dircxz, vandat hij die cartouwen voirde 2 ℔, 18 s.’ | |
[pagina 216]
| |
Item betaelt voir 24 koruen gebezicht voir die twee huysen, coste elc korue 6 pl., fac. 6 ℔, ende 100 horden tstuc 6 gt., fac. 12 ℔, 10 s.’ ‘Item betaelt den burgren van Bodegrauen voir 20 wagens voir de sloten vande Hair ende Harmelen 220 ℔, 14 s.’ Nadat de stadhouder de huizen te Harmelen en ter Haar vernield en de zaken te Hoorn hersteld had, begon men zich in September op nieuw te wapenen, ten einde de Utrechtsche en de Cleefsche krijgsbenden, die IJsselstein bedreigden, te bestrijden en het blokhuis aan de Vaart te bemagtigen. In de Vroedschaps-resolutiën van Leiden komen de volgende bijzonderheden omtrent deze wapening voor: | |
‘2 Sept. 1482.Alsoe die stadt van Vtrecht met alle hoere macht ende den hertoge van Cleue mit zijnre macht leggen voir IJsselsteyn, soe is mijn heer die stedehouder mit den edelen, als: den heer van Wassenaar, den heer van Zeuenbergen ende andre vande edelen ouerdragen, dat men die van Vtrecht ende Cleue mit alre macht wederstaen sal, soe is ouerdragen, dat men doen sal als t meerdeel vanden andren steden doen, ist dat zij dienen mitte poorterije, dat men dan mede dienen sal mitter poirteren, te weten, mit dubbele cavele, ende ist dat men mach mit ruytren, dat die steden van Leyden dan mede alsoe doen sel als d' andere, ende dat men alle dieligencie ende naersticheyt sel doen, om alle gereetscip van de reyse te doen die men mach.’ ‘Item om te gecrigen sulke duysent Rijnsl. gl. als den ruytren gebreken vande maent Augusto, ende voirts om te gecrigen pennyngen, die men behoeuen sel om die reyse te doen tot IJselsteyn, dair die van Vtrecht voir leggen, is ouerdragen, dat men dieghene, die gelient hebben, toe spreken sal, dat zij noch soe veel daertoe doen sullen, ende dair voir sal men die luyden lijfrenten geuen, te weten, tot twien liuen den pennync om tien, ende tot ene liue den pennync om achte, ende losrenten den pennync xv.’ | |
[pagina 217]
| |
dagh van dese maent bij den gerechte, vroescip ende rijckdom vanden stede geconsenteert is, een settinge van maentgelden omme te setten, te weten, den rijcksten x s. groot ter maent, twelck niet meer beloipen noch dragen en souden dan omtrent xiijc Rijns, gl., ende want dese wapeninge, die men nu houdt ende mit dat die poorterie wt zijn mitter bannyer, behoeren te bedragen ter maent vm Rijns. gl., behalue die wapeninge ter zeeGa naar voetnoot1), twelc men mitte maentgelde niet ghecrijgen mach, soe is bij den gerechte, vroescip ende rijcdom ouerdragen, dat men maentgelden geuen sel, te weten, die gegoet zijn tot viijm Rijnl. gl., 2 ℔; tot vijm Rijns. gl., 35 s., ende soe nederdalende.’ | |
[pagina 218]
| |
geuen soude, ende want men beuint, datter enige waren die hoir goedren niet gerechtelic ouergeuen en hebben, daerbij dat veel quade eden gedaen soude worden, ende omdat te verhoeden, soe sel een ygelic bij de homans ende bij den viijen, daertoe gecoren bij den gerechte ende vroescip nader taxacie voir gedaen, om die veste bij de ramen te maken, dat men elc nae grootheyt van sijn goedren setten sel, die hoichste ende rijcste te geuen 16 ℔, ende daernae elc nae zijn goet nedergaende, des sel men toenemen om dese settinge te doen drie of vier wt elken bonne mitte ghenen, die vande gerechte ende vroescip dairtoe geordonneert ende geset zijn.’ | |
‘24 Octob. 1482.Om in garnisoen die palen vanden lande te bewaren ent lant te beschermen voir den vijanden van Vtrecht, Montfoirde ende Amersfoirde, mit hore hulpren etc. soe is ouerdragen, dat men die palen vanden landen bewaren sel, gelijc dat ouerdragen is bij den steden, te weten, mit xxijc gewapende ende mit cl pairden, dat ter maent bedraegt xijm Rijns. gl., ende dat men oic die dorpen mit ruyteren beter besetten sal dan zij beset zijn, ende dat men oic die ruytren soe hebbe, dat zij wtreysen alst te doen sal wesen, soe wel bij nachte als bij dage, soe dat voirt tbest dienen sel.’ ‘Item vande aliancie, die men soude maken mitte Gelreschen ende die Ghelreschen mit Hollant, om die van Vtrecht, Amersfoort ende Montfoort te wederstaen, ende desgelijc wederome mitte Gelreschen den hertoge van Cleue te wederstaen, dairin dat die van des Hertogenbosch hem mede souden willen verbinden etc. Hierop is ouerdragen bij den gerechte ende vroescip, alsoe dit een zware sake is, alsdat men spreken sel om consent van onsen genadigen heer, ende oic om een acte te nemen, van dat dese aliancie niet en sal wesen tot achterdeel vanden preuilegie vanden lande, ende dat men spreken sel van in wat schijne ende hoe veel dat elc andren in den oirlogen dienen soude, soe alst lant van Hollant verder geseten zijn vanden lande van Cleue dan die Gelreschen gelegen zijn van die van Utrecht, ende van al's spreken mitte edelen, ridder- | |
[pagina 219]
| |
scip ende steden van desen lande, ende dairin doen als die edelen ende goede steden dairin ordineren ende ouerdragen sullen.’ Het Stichtsche leger werd genoodzaakt om den 6 September het beleg voor IJsselstein op te breken, na vele dooden te hebben achtergelatenGa naar voetnoot1). Intusschen had zich het Hollandsche leger te Gouda verzameld, met plan om IJsselsteyn te ontzetten. ‘Uit de rekening van Gouda blijkt het volgende daaromtrent: ‘Die selue stede betalinge gedaen ten beuele van mijn heer den stedehouder 26 Rijns, gl., ter cause van twee maeltijden die mijnheer te Gouda betaelt wolde hebben, opte seluen tijt als alt folck van wapen te Goude versamelt was, om te reysen voir tblochuys opte Vaert ende die van IJsselsteyn ontset te doen, te weten, een maeltijt inden herberge, dair mijn heer den stedehouder thuys lagh, geheten t Gulde Hooft, ende noch een maeltijt tsandersdages als men alle die monsteringe gepasseert en was, inder stede Doelen, in welke maeltijt waren den heer van Egmont, IJsselsteyn, Salisaert, veel heeren vande rade, die gedeputeerden vande stede van Hollant ende veel andere cappiteynen vande volck van wapenen, ende was verteert int Gulde Hooft xxvj ℔.’ ‘Item die selue stede betaelt diuersche wagenaeren, die mijn heer den stedehouder mit sijn volck van wapenen ende andere bagagie van artelerye brochten vter Hage te Goude, als hij dair quam om t volck van wapenen te vergaeren, om IJsselsteyn ontset te doen, dat blijct bij Engel Ram's quitancie van dato ij Sept. 1482.’ Men had toen uit Antwerpen eenig oorlogstuig ten dienste van het leger laten komen, bestemd om IJsselstein te ontzetten en. het blokhuis aan te vallen. ‘Die selue stede voirn. betaelt 510 ℔ van xl gro. tpont tot Antwerpen, ende dat van 130 halue creeften ende 86 dosijn piecken gestoffeert, dair Adriaen Geryt Woutersz, burgermees- | |
[pagina 220]
| |
ter vande Goude, van des gemeen lantswegen om gesonden was tot Antwerpen, als men trecken soude omde stede van IJselsteynGa naar voetnoot1) t ontsetten vande Clecfsen ende t blochuys te winnen opte Vaert, ende deselue halue creeften ende pieken worden geleuert in t heer opte Vaert voirt blochuys, ten beuele van mijns heer den stedehouder, heer Joest van Laleynge, die t last dair hadde van d' artelerye.’ Het Hollandsche leger werd toen begroot op 8000 man, en was den 18 Sept. 1482 in het Sticht gevallen. Terstond werd het huis Vronestein door Lodewijk de Wael met 10 à 12 man verdedigd, beschoten en vermeesterd, waarna zij den aanval tegen het blokhuis aan de Vaart begonnen. Jan van Alphen en Ewout Rutgers, die op het blokhuis als kapiteins waren aangesteld, zagen zich weldra genoodzaakt, nadat bij het tweede schot uit een vervaarlijk mortier reeds eene bres in de borstwering gemaakt wasGa naar voetnoot2), deze sterkte op lijfsgenade over te geven. Het blokhuis werd tot den grond toe geslechtGa naar voetnoot3). In dat leger bevonden 325 Leidsche schutters. ‘De voirs. stede van Leyden heeft mitte bannier een reyse gedaen op die Vaert, mitte getalle van 325 man, der men toich voir dat blochuys, twelc was den 5 dach in Sept. 1482 ende duyrende totte 20 dach in Octobri daer an volgende in- | |
[pagina 221]
| |
cluis, dattet selue blochuis gewonnen was, ende was also gemeen heervairt, voir twelcke reyse also als dairinne begrepen zijn 46 dagen, beloipt 2587 ℔, 10 s.’ Na de vernieling van het blokhuis trok het Hollandsche leger terug ende legerde zich omtrent Oudewater, alwaar op den 20 Oct. 1482 het grootste deel krijgslieden werd afgedankt en voornamelijk het vreemde krijgsvolk, blijkens Thes. Rek. van Gouda: ‘Dieselue stede betalinge gedaen van hoir portie inde dachvaert geaccordeert om den Duytsche capt. ende knechten oirlof te geuen tot Oudewater 412 ℔, gelijc die andere steden, naer datter voirn. blochuys gewonnen was, welcke penningen tot Oudewater gesonden worden om betaelt te worden mitte penningen vande andere steden.’ Omtrent het afdanken van dat vreemd krijgsvolk, behelst de evengenoemde rekening nog het volgende: ‘Opten dach alst volck van wapen, dattet blochuis opte Vaert gewonnen had, sceyden van Oudewater, ende quamen tmeeste deel vande capiteynen, ruytren ende knechten te voet ende te paerde ter Goude binnen ende buyten inde voorbochten, ende bijsonder Huytijn Hawaerts volck te paerde ende and re Walen mette Duytsche te voet, die al verveert maeckten. Ende die gedeputeerden vande steden quamen oick te Goude van Oudewater ende vergaderden ter Goude opte stedehuys, aldair veel poortren vande Goude van binnen ende van buyten quamen lopen ende hemluyden zeer beclagende waeren vande gewelde, die sijluyden lijden ende verdragen mosten vande volc van wapen voirn. ende die zij geleden hadden van t voirs. vole, ende van Zalizaerts volck, die ter Goude gelegen hadde, thien of twaalf dagen an malcander, daer men t volc van wapenen ter Goude vergaderde, om die van IJselsteyn outset te doen ende voirt blochuys voirn. te trekken. Ende want die voirs. Walen te paerde ende Salizaert ende Huytijn voirn. ende andere diergelijeke te paerde ende wouden geenich ander vorage, als hoy, gesthoy, noch stroe, betalen binnen den tijt voirs. datse | |
[pagina 222]
| |
ter Goude ende dairomtrent gelegen hadden ende veel vande ruytheren te paerde ende te voet ende wouden oick eten noch drincken betalen, ende deden die poortren ende ingeseten veel scaden mit gewelde ende anders, ende meer dan se behoeftich waren. Ende als mijnheer den stedehouder voirts vande Goude reyssen soude voirt t blochuis voirn., ouermits die grote zware beclachten, die quamen vande poorteren die somige mede reysen mosten ende andren vande voirs. scaden hemluyden gedaen, soe beliefdet mijn heer den stedehouder, den burgermeestren vande Goude te beuelen, datse alsoe spreken souden mit hoer poortren ende ingeseten, den voirn. Walen ende andere te paerde ende te voet souden laten vertrecken ende dat, omdat mense niet onwillich maken en soude om te volcomen t voirnemen ten profijte vanden gemeenen lande, ende datmen alle die costen, scaden vander vorage ende ander teercosten bij duechdelicke affirmacie van eede opscriuen soude bij certificacie vande stede, te coste vande gemeene lande. Ende alsoe voirs. is, soe clachden die poortren zeer van outs ende van nyens, vande scade, diemen deden ende als voirs. gedaen was; oick waren er eenige vande gedeputeerden vande stede wel kenlic, dat mijn heer den stedehouder opde voirs. condicie t volc van wapen soude betalen, vter Goude (te trecken); ende die gedeputeerden waeren versamelt ter Goude omde Walen baestelicke oirlof te geuen ende wt den lande quijt te wesen, ende dragen eendrachtelic ouereen, datmen van stonde aen binnen denseluen auont, als zij in gecomen waeren, der stede clocke cleppen souden ende vander stadhuys affroepen: ‘Soe wie dat ande Walen te paerde ofte voet ten afteren waeren, die quame bij den clerck vander stede, men soude opscriuen ende dairnaer betalen, ende dat men mits dien die Walen soude laten reysen sandersdages, want veel vande poortren waeren versamelt om die paerden mit crafte te houden: ‘Ende alsus worde men hemluyden t sanderdages quyt. Ende dair worde opgescreuen voir scout ende elx bij sinen eede verclaert die scade dien zij gehadt ende geleden hadden, voir ende nair, vande volc van | |
[pagina 223]
| |
wapen, als voirs. is, als blijct bij eene certificatie, die men hier ouerlenert, van date xxj dagen van October anno lxxxij, bedragende tsamen ende bij name verclaert viclix ℔, viij sc. Ende in deselue dachvaert waeren gedeputeert, Claes Dircx van Balre, van Dordrecht; Cornelis van Dorp, van Delft; Jan Coninx, van Leyden; ende Pieter Roeder, van Amsterdam. ‘Voirt soe was die stede vande Goude gelast vande gedeputeerden voirn., dat se die Walen te paerde ende te voet tsamen scepingen besorgen soude, also geringe als sij betaelt soude wesen, ende die voeren in Brabant, of sinte Geertruydenberge, omdat se onderwege in Hollant nyemant bescadigen en soude. Also gedaen worde, ende men huurde hem scepen die de stede betaelde ter somme van 4 ℔, 12 sc.’ Als een bewijs hoe dat vreemde krijgsvolk zich gedroeg, dient het volgende: ‘Mijn heer den stedehouder voirn. heeft die stede vande Goude gelast ende bevolen opter tijt, alst volck van wapen ter Goude vergaderde om die van IJselsteyn ontset te doen ende te reysen voir tblochuis opte Vaert, dat se copen soude alle manier van vitailge, als meel, broet, botter, speck ende casen, ter somme van xl ℔ gt. Vlaems, om of van node waeren in de voirs. reyse tot tgemeen lants coste inde ...... ter Goude, in presentie vande gedeputeerden, ende die stede vande Goude, cofte ten beueel als bouen omtrent 40 ℔ gt., waer vitailge an meel, broot, botter, case, speck ende geroest vlysch, dat sij voirde mitte volck van wapen vande Goude, ende als die vitailge quam tusschen Oudewater ende IJselsteyn, so quamen die Ouerlanders en Walen vande geboefste, ende wilden die vitailge nemen mit craft dengenen, diese bewairden, ende seyden dat se om hemluyden gecoft waeren, also datse de bewairders dreichden doot te slaen, ende benamen hemluyden veel vande vitailge voirs., eer sij bescut conde gecrigen vande ander volck van wapen, ende doe men sach dat men die vitailge alsoe niet behouden en mochte, soe worde den tresorier vande Goude, die dair mede | |
[pagina 224]
| |
was int velt, gelast, dat hij die selue vitailge haestelic weder vercopen ende doen vercopen soude, ende die scade brengen tot coste vande gemeene lande; ende die vitailge worde weder vercoft, bij welke copinge ende vercopinge der stede vande Goude op dien tijt verloer ande selue vitailge, mits dat hemluyden vande ruytren als voirs. benomen was, ter somme van lxxij ℔. In de twee rekeningen komen geene verdere bijzonderheden omtrent dien oorlog voor. In de Vroedschaps-resolutiën van Leiden wordt nog de volgende melding van genomene maatregelen gemaakt: | |
‘11 Feb. 1483.Om de lasten vanden oirloge ten minsten coste vande landen mach onderhouden ende dat die capiteynen ende ruyteren op horen tijt moge betaelt worden; soe is bij den steden ouerdragen ende een ordinancie gemaect, hoe dat elc vande grote stede hoir portie vande gelden ende van den capiteynen ende ruyteren hebben (ende die sel men ontfangen ende betalen) sullen, te weten: Dordrecht mit Zuyt-Hollant, Hairlem mit Kenmerlant, Delft mit Delflant, Leyden mit Rijnlant ende mit Noortich ende dat dair ancleft, Amsterdam mit Waterlant; soe is ouerdragen dat Leyden sel nemen hoir portie dat hoir toegevoucht is, ende sel weder betalen hoir porcie vande capiteynen ende ruyteren, soe als dat hoir oic toegevoucht is. Des heeft men Willem van Bosschuysen, baillieu, beuolen die penningen te ontfangen ende dairof rekening ende betalinge te doen vande stede, soe als dairtoe dienen ende behoiren sel, ende men sel den baillu hulpe ende assistencie doen, dat hij vanden lantluyden betaelt worde.’ | |
‘6 Maart 1483.Is bij den steden ende edelen van desen lande ouerdragen, dat men te velde ende inden oirloge slaen sel, dairtoe dat men pennyng behoeuen moet, dat men ordineren sel gedeputeerden in Vlaenderen, om renten op t gemeen lant ende mit die penningen int velt te slaen, om die ruytren dairmede te betalen. Hierop is ouerdragen, dat men doen sel bij den andren steden om penning te gecriegen, | |
[pagina 225]
| |
ende dat men dairmede in tijts te velde mach comen, ende dat men alt lant doen vercleden sel mit wit ende root, ende dat die scutten ende gemeente hem van stonden aen bereet maken sullen, om wapenschouwinge te doen, alst vander stede wege vermaent wort.’ | |
‘25 Mei 1483.Om toirloge van Vtrecht ten eynde te mogen brengen ende onse genadige heer die selue in persoen in den velde wesen sal, soe is ouerdragen om pennyngen te gecriegen ten oirloge ende te velde dairmede te trecken, dat men losrenten sel vercopen ende dat den poortren ende rijcheyt vande stede, ende dat bij genoege ende bedwang, soe als den stedegerechte dat best dienen ende goet maken sellen. Ende om te comen dat men die renten jairlicx sel mogen betalen, soe is geconsenteert ende ouerdragen, dat soe wie enige erfnisse nemen ende bestorven, dat die sel geven den vijfftichsten penninc. Ende om te dienen, tsij mitter bannier of anders, dairin selmen doen bij mijn genad. heer ende die andre steden. Van denghene die ziek of onmachtich zijn van te reysen, dairin sel tgerecht doen, tsij te gelde elc ij ℔ gro., soe andren gedaen hebben.’ | |
‘22 Aug. 1483.Om die pennyngen vande ommesette gelden te gecrigen opt corste dat men mach, is ouerdragen dat men te middage een gebodt doen sel, dat een ygelic sijn ommesette gelden betalen sel tusschen dit ende morgen middage, ende soe wie sijn betalinge niet en dede, als voirs. is, die sel tsandres dages gaen wtter stede van Leyden, ende des dages dairvan wt Rijnlant, wten Hage ende Hage Ambacht, op die verbeurtenisse van hoir rechter hant, ende sullen niet weder inder stede van Leyden, in Rijnlant, Hage noch Hage Ambacht comen, sij en sullen der stede die helfte meer dan hoir ommesette gelden dragen, voldoen ende betalen, elcx op die verbeurtenisse van hoir rechterbant.’ Gedurende dezen tijd belegerde Maximiliaan de stad Utrecht, welke hij den 7. September 1483 bemagtigde. Bij dit beleg sneuvelde Joost van Lalaing; zijn lijk is naar Henegouwen | |
[pagina 226]
| |
vervoerd. Er werd te Leiden, waar zijn lijk doorkwam, in de St. Pieterskerk eene uitvaart gehoudenGa naar voetnoot1). De steden van Holland hadden besloten hem een geschenk in zilver te geven, doch te velde voor Utrecht zijnde, besloot men het aan zijne vrouw toe te zenden. In de rekening van Gouda leest men daarvan: ‘Die stede vander Goude betalinge gedaen Geryt Nout ende Damas Jacobs, juweliers, wonende inden Hage, die somme van lxxviij ℔, x sc., viij d. gro. Vlaems, roerende twee vergulde kannen ende enen tragijnap, wegende te samen een ende dertich marck ende vijf engelschen, elc marc gerekent voir twee ℔, x sc. ende viij d. gro. Vlaems, die gecoft waeren om mijn heer den stedehouder te scheyncken, op dien tijt wesende, saliger gedachte. Ende alsoe mijn heer voirn. gereyst was voir Vtrecht int belegge, alsoe dat die selue juwelen gesconken worde mijne vrouwe van Montagny, inden name van mijn heer voirn., opte v dach van Junio anno lxxxiij, dair tegenwoordig waeren als gedeputeerden: Jan Oem Dircz., Tyelman Goetscalck, Pieter van Slingelant, van Dortrecht. Symon van Loon, meester Steven, Jan Willemsz., van Hairlem. Meester Huich de Groot, van Delft, met Jan Claesz. Jan van Lochorst, Adriaen van Lochorst, Claes Hugenz., van Leyden. Meester Henrich Wolfaerts van Amsterdam. Daman Claesz., Willem Aernt van der Goude, welke penningen betaelt zijn geweest bij handen van Geryt Jan Lambrechtsz., als blijct bij quitancie, die men hier overlevert, van dato negen dage in November anno lxxxij, daerom hier 471 ℔, 4 sc.’Ga naar voetnoot2). Maximiliaan meester van de stad Utrecht zijnde, had aldaar | |
[pagina 227]
| |
eenen gezagvoerder aangesteld, die aan Utrecht en zelfs aan de Hollandsche steden niet welgevallig schijnt geweest te zijn. Op den 23 Oct. 1483 komt in de Vroedschaps-resolutiën van Leiden het volgende voor: ‘Soe mijn genad. heer gezet heeft den heer van Polen (Poulain) een opperste capiteyn te wezen tot Vtrecht, dairin mijn heer van Vtrecht, de stadt van Vtrecht noch den Hollandsche steden niet te vreden zijn enz. Hierop is ouerdragen, indien mijn genad. heer hem daer geset heeft, dat men hem mijn genad. heer seluer laet loenen, noch dat men hem voor zijn dienste geen loen van 's lands wegen geve noch hulpe doen en sal.’ Ten opzigte van het versterken van Utrecht leest men noch het volgende: | |
‘26 Januarij 1484.Van de fortificatien te maken van sinte Katrijnepoort tUtrecht. Hierop is ouerdragen, dat men mitte andren steden hierof spreken en sluyten sel, ten meeste oirbaer ende profijte vanden lande, dat men die fortificatie maken sal ten beste dat men mach, dienende voor den lande van Hollant, ende dat men mitte andren steden die Overlanders betalen sal, die sinte Katrijnepoort ingenomen ende bewairt hebben, ende andre daerop setten.’ Ten slotte komen mij de volgende stukken, dien oorlog betreffende, ter mededeeling mij belangrijk voor: | |
Gijzeling van de burgemeesters en thesauriers van Rotterdam, wegens het niet-betalen van het ruitergeld in den oorlog tegen UtrechtGa naar voetnoot1).‘Opten 26. dach van Octobre anno lxxxij, soe was een dachuaert gehouden inden Hage ende bijsonder die gedeputeerden vande ses hoofdsteden vergadert inde herberge van Aemsterdamme, aldair Geryt Jan LambrechtszGa naar voetnoot2) ende Jan | |
[pagina 228]
| |
Henricxz, als gecommitteert ten ontfange van Rotterdam, beclaegende waeren, dat die stede van Rotterdam onwillich waer te betaelen hoir porcie van hoir rutergelt, ende om tot betalinge te comen bij justicie, so hadden sij die burgermeestren ende tresoriers al tsamen doen gijselen inden Hage, ende dat voir de somme van 1030 ℔, 12 s., 6 d. van 40 gro. tpont. Ende die van Rotterdam quamen op dien dach tot begeerte vande steden voorn. inde voirs. harberge omme hem seluen te verantwoirden ende brochten dair een rekening particulier, dairin dat sij verclaerden veel pennyngen verleyt te hebben van slants wegen, die soe vele ende meer beliep dan tselue dat sij op dien tijt sculdich waeren te gelden van ruthergelt, ende versochten dat die betalinge hemluyden betalinge verstrecken mochte, wairop dat die gedeputeerden vanden steden voirn. appointeerden ende deden seggen bij monde van Jan Oem Dircx, burgermeester van Dordrecht, dat sij hoir rekeninck particulier, die zij ouergeleuert hadden, weder nemen souden ende bewaeren tselue; dat sij voir t gemeene lant betaelt hadden, soude hemluyden bij eynden van rekeninck wel betalinge verstrecken, maer om veel redenen wille, die bij die van Rotterdam aldair verhaelt waeren, soe waeren die stede te vrede, dat men die van Rotterdam corten souden 430 ℔, 12 s., 6 d., ten prijse voirn. ter goede rekeninge, ende worden gelast, dat se binnen vier dagen betalen souden Geryt Jan Lambrechtsz ende Jan Henricxz. 600 Rijnl. gl. curent, gelijc sij op dien tijt deden, ende dese voirn. penningen roerende van hoir porcie vande rutergelde verstrecken inde maenden van Julius, Augusto ende Septembro, dair men hiervoer vol ontfanck van gemaect heeft ende die voirs. 430 ℔, 12 s., 6 d. ende sijn bij die voirn. ontfangen geweest om redenen voer verclaert enz. Ende inde voirs. dachuaert waren als gedeputierden Jan Oem Dircxz van Dordrecht, | |
[pagina 229]
| |
Thomas Thomas van Hairlem, Dirc Potter van Hairlem, Jan Claisz. van Delft, Jan Conyncx van Leyden, Pieter Roedinck van Amsterdam, Adriaen Geryt Wouters vande Goude.’ Deze executie had ook plaats ten aanzien van de dorpen, Capelle en Moort; want in dezelfde rekening leest men: ‘Die stede vande Goude betaelt van zeker oncosten vijf pont gro. Vlaems, gedaen ter cause vanden ontfange van Schielant, te weten, also die dorpen van Capelle ende Moort onwillich waeren van betalinge te doen vande maent van Junio anno lxxxij ende ander reste van voirleden maenden, ende deseluc dorpen maecten oick andere dorpen dairomtrent onwillich, soe dat Geryt Jan Lambrechtsz. ende Jan Henricxz, togen inden Hage ende deden hoir bedacht voir die heeren vande rade, dair geordonneert worde, dat Willem van Zwieten dair reysen souden mit twe wagen volcx, ende ongewillichste brengen geuangen inden Hage opte poorte, alsoe gedaen worde; ende omdat die selue gevangen zeer arm waeren ende niet al betalen en mochte, die costen die daerinne gedaen woerden, mer beloifden dat ruytergelt van outs ende van al te betalen, ende mits dien worden zij al tsamen ontslagen vande vangenisse, ende dat seluer vangen was sulken exempel int quartier vande Goude, datter geen oncost voir noch naer en gebuerde, die men hier rekent tot costen vande gemeeno lande, mer zijn dagelijx veel costen geschiet int quartier vande Goude om betalinge te gekriegen van deurwairders, van bodeloenen ende anders, die men hier niet en rekent tot costen vande lande, gemerkt dat die ontfangers hoir dachgelt rekenen, die men dairinne begrijpt. Omtrent het gehucht Matenesse leest men nog het volgende: ‘Die selue noch ontfangen van Matenesse ter cause van enen man, voir de maent van April 5 ℔, 5 s.; voirt so en heeft tselue ambocht geen betalinge mogen doen, om hair grote armoede wille, gemarct, doen sij sagen, dat die gelden vander rutergelde durachtich bliuen soude, ende niet meer en waeren | |
[pagina 230]
| |
in denseluen dan vier of vijf arme dijckers ende arbeytsluyden, so lieten sij wt vresen vander duerwairders hair husen ledich staen ende reysden in Zeelants dijcken, gelijck dat blijcken mach bijden relaes van Jan Aerntsz, den deurwaerder, ende oick wel te betugen sal wesen, indient noot zij, bij de burgermeestren ende andren van Schiedam, alsoe tselue ambocht van Matenesse mit een deel armer huysen ande stede van Schiedam leyt, daerom hier vande voirs. vij maenden niet.’ In de rekening van Gouda komt nog het volgende voor betreffende Coppen Croon, kapitein, dienende onder Jacob Cats: ‘Coppen de Croon, die van mijn heer den stedehouder ende de gedeputeerden gesonden was van Rotterdam tot Vtrecht mit sijn xxiij knechten onder Jacob van Cats, als Vtrecht ingenomen was ende den heer van Montfoirde geuangen was, ende also Coppen voirn. altijt betaelt worde wt den quartier vander Goude ende t Utrecht enen sekeren tijt gelegen hadde, so sandt hij ter Goude om gelt voir sinen knechten ende voir hem, ende Jan Henricx, clerc vander Goude, sandt denseluen Coppen xxv ℔ gro. Vlaems, ende dat gelt quam hem tUtrecht sauonts, als Vtrecht smorgens of snachts ingenomen worde van Hendrick van Nyeuelt wederomGa naar voetnoot1). Ende tsauonts als sijn gelt gecomen was, so gaf hij sine knechten op rekeninck tsamen vj ℔ gro. Vlaems ende sloet die andre xix ℔ gro. in sijn busse ende gaff die busse sinen waert, geheten Lambert van Rijneuelt, int Gulde Hooft binnen Vtrecht, die se opsloet in zijnder bewaringe, ende snachts wert die stat ingenomen van Henrick van Nyeuelt, die er doot bleef, ende int selue gevechte inder nacht worde Coppen de Croon opte marct gescoeten mit ene couerbusse in zijn zijde ende een pijl in sijn voirhooft, ende hij most also gequest die marct ruymen ende wert alsoe gequest geholpen om derseluer nacht van enige vrienden tot sinen groten coste heymelic ouer die | |
[pagina 231]
| |
stadsmuer ende zwam also gequest ouer ende duer der statsuesten ende voirt ouer veel waterscippen ende duer graften ouer dwers t lant, ende quam also gequest ouer inde morgenstont IJselsteyn voir mijne heer den stedehouder ende die gedeputeerden vande steden, dair wesende, al mit een stuck pijl int voirhooft, die wtgewonnen worde inde presencie vande heer ende stede, aldair denseluen Coppen beclagende was, bouenal t verlies van sinen penningen, die hij sinen wairt gegeuen hadde te bewaeren alst voirs., die hij sinen knechten sculdich was van souldye, ende hoewel dat hij die penningen in quader avontuer verloren hadde, nochtans soude hij sijn knechten te volle moeten betalen, twelc hem niet wel mogelic is ware te doen, gemerct dat hij gene macht en hadde ende noch ander goet hem seluen toebehorende binnen Vtrecht gelaten hadde, wairom dat mijn heere den stedehouder ende die gedeputeerden, dair wesende, hem ten antwoirde gauen ende seyden: ‘Coppen weest wel te vreden ende maict geen zwairicheyt vande penninck, die u alsoe gesand zijn om v knechten te betalen; indient alsoe is, als ghij hier geseyt hebt, t lant sal u dieselue penningen weder betalen ende tsal die stede vande Goude betalingen verstrecken, opdat also bevonden wort.’ ‘Ende want de voirs. Coppen zijn knechten te volle heeft moeten betalen van hoir soudye, ende die stede vande Goude heeft nae hant beuonden bij certificacie vande stadt van Vtrecht ende ander getugenisse, dat Coppen voirn. inder wairheyt verloren hadde als voirs. is, also dat nader inneminge van Vtrecht op dien tijt dieselue busse mitte gelde voirn. wt sijn voirs. harberge gehaelt worde smorgens vroich mit crafte vande dienaeren vanden heer van Montfoirde ende wert alsoe gebrocht in handen vanden heer van Montfoirde ende blijf dair verloren, gelijc die certificacie dat genoich wtwijst van dato vij dage in December anno lxxxiij. ‘Ende alsoe denseluen Coppen een goet scamel ende getruwe | |
[pagina 232]
| |
poorter vande Goude was ende die verloren penningen anderwerf most betalen sinen knechten, so heeft die stede vande Goude om reden voer verclaert, die voirs. xix ℔ gro. weder anderwerf wtgereyct, comt in ponden van x ℔ gro. de somme van cxiiij ℔.’ Omtrent de aanstelling van Coppen de Croon zegt deze rekening nog het volgende: ‘Otto Spirinck als capt. van 40 man ende Coppen de Croon van 23 man betalingen gedaen, die de stede vande Goude gelast waer te betaelen, achteruolgens den staet, die met hoer volck lagen tot Bodegraue, Rotterdam ende oock gesonden waeren met Jacob Cats binnen de stadt van Vtrecht ende dienden altijt int beleg van Vtrecht, tot dat die wapenmrs. sceyden; hoer soudye ging in 1 Dec. 1482 tot 27 Sept. 1483.’ | |
Werving van eenige manschappen ten behoeve van Maximiliaan.‘8 Sept. 1483.Is bij Jan Conincx, burgermeester, opgedaen van dat mijn genad. heer den hertoge wel merct ende bevoelt, al ist zoe, dat die van Vtrecht de t oirloge gesustineert en gehouden hebben, dattet wt hemluyden alleen niet en is, maer wt den hertoge van Cleve, ende om dan t oirloge een goet eynde te maken, ende dat voirtan tlant in vreden bliuen mach, dair om zijn genade in meninge is den hertoge van Cleve te versoecken, ende begheert dairom te hebben 1500 reysegers ende 3000 voetknechten, den tijt van twee maenden. Hierop is ouerdragen, dat alsoe die Zeelanders mede int oirloge van Utrecht geconsenteert hebben ende hem des ontvallen, ende dair niet toe gedaen en hebben, dan t oirloge is gevoert bij den ses steden ende bij den platten lande, dat men mitte andren steden spreken sel ende mijn genad. heer duechtelic antwoirden ende zijne genade te vreden setten, dat men hierin niet en mach doen dan bij den staten vanden lande van Hollant, Zeelant ende Vrieslant, ende dat die dair over geroepen worden, alst behoirt.’ | |
[pagina 233]
| |
van Oestenrijk, van Bourg. niet te vreden is mitter antwoirde die zijnre genade gegeven zijn vande 1500 reysegers ende 3000 voetknechten te dienen opte hertoge van Cleve, gelijc als den achtsten dach van September lestleden ouerdragen is, ende dairomme die gedeputeerden weder ome thuys gesent heeft, om andere ende betere antwoirde te brengen, dan hemluyden is mede gegeuen. Hierop is ouerdragen dat men mijne genad. heer duechtelic ter antwoirde brengen sel, als dat men toirloge niet langer onderhouden en mach, ende dat men Vtrecht ende Amersfoort mit garnisoen bewaren moet, ende die landen die costen, die men dairtoe behoeven sel, quaet genouch sullen hebben, die costen te vervallen ende niet meer betalen en mogen, ent teegen den winter gaet, dat men niet langer in den velde en sullen mogen duyren, ende dairom mijn genad. heer bidden, dit an te sien, ende dat men in ghene nuwe oirloge opten hertoge van Cleve treden en willen noch ende mogen, ende dat men eerst dat oude affdoe ende betale, eer dat men int nuwe of in enich oirloge verder treden sel.’ | |
‘28 Septemb. 1483 (sondag).Om des wille dat onse gen. heer van Oostenrijk als grave van Hollant niet te vreden en is, mittet dat men hem geen profitelike vruchtbaer antwoirde en brenget vanden 1500 reysegers ende 3000 gewapenden, die hij voirtijts hadde doen begeren vande landen te hebben den tijt van 2 maenden, opte hertoge van Cleve mede te oirlogen, ende niet of en laet om die voirs. gewapende noch te hebben, om de voors. hertoge van Cleve te brengen tot ruste ende vrede te hebben mit desen lande ende mit den Stichtschen, die hij tot zoene ende obediencie gebrocht heeft, ende voirt te kennen gheeft, want dat enich capiteyn den lande veele minre diensten gedaen hebben, dan hij gedaen heeft, men soude hem mogelic sonder dancbairheyt wt den lande niet laten scheyden, mit veele redenen daertoe verclaert etc. Hierop is bij den gerechte en vroetscip ouerdragen, alsoe onse genad. heer altijt een goet harte tot desen lande | |
[pagina 234]
| |
gedragen heeft ende tbeste gedaen voir den landen, dat men sijnre genade soude ouercomen tot eenre somme, soe men dat minste bedadingen mochte, indien den andren steden van geliken mede doen willen, ende om die pennyng te gecriegen dat mijn gen. heer seluer een fynancie van losrenten soeken, ende fynancieren sel den pennync voir 15 of 14, soe men dat ten minste oirbair voir den lande sel mogen gecrigen, ende behoudelic dat mijn gen. heer capiteyn sel setten inder stadt van Vtrecht ende sinte Katrijne poorte maken, tot een slote, tot sterckenisse vanden lande, ende dat mijn gen. heer den lande justicie doen sal opten Zeelanders vande costen vanden oirloge, die op die van Vtrecht geschiet zijn, ende dairof een corte expedicie doet hebben.’ |
|