Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 4
(1851)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 3]
| |||||||||
[Eerste stuk]Proeve eener geschiedenis van het geslacht Van Nyenrode.
| |||||||||
[pagina 4]
| |||||||||
van nog duistere gebeurtenissen, de lotgevallen en den stamboom na te sporen van die lang verstorven geslachten, waarvan de geschiedenis ons dan slechts enkele leden vermeldt, wanneer deze in gewigtige voorvallen betrokken zijn geweest. Als proeve van een dusdanig onderzoek geven wij thans onzen lezers de bijzonderheden van een voormalig geslacht, dat naar een oud kasteel, in de provincie Utrecht nabij het dorp Breukelen gelegen, den vermaarden naam van nyenrode heeft gevoerd. Een jonger zoon uit den stam van ruwiel wordt voor het hoofd der heeren van nyenrode gehoudenGa naar voetnoot1). De overeenkomst der oorspronkelijke wapens dezer beide geslachten en de naburige ligging der kasteclen van Ruwiel en Nyenrode schijnen voor deze afstamming te pleiten. Hoe dit zij, het geslacht van ruwiel klimt op tot eene hoogere oudheidGa naar voetnoot2), en niet vóór den aanvang der veertiende eeuw wordt de naam van nyenrode in oude bescheiden vermeld. | |||||||||
[pagina 5]
| |||||||||
De reeks van dit ridderlijk geslacht vangt aan met een willemGa naar voetnoot1), of lieuer, een gijsbrecht van nyenrode. Hij leefde in den tijd, toen Gui van Henegouwen door den invloed van zijn broeder Jan van Avennes, graaf van Holland, op den bisschoppelijken zetel van Utrecht was geplaatst. Die tijd kenmerkte zich door eene vredelievende verstandhouding tusschen Holland en het Sticht, maar ook door tooneelen van krijg en verwoesting, waarvan deze beide gewesten de noodlottige werking ondervonden. De geschiedenis verhaalt ons in het breede de bijzonderheden van den inval, welken het huis van Vlaanderen in het jaar 1303 in een gedeclte van Zeeland deed. Zij vermeldt daarbij, hoe de bisschop van Utrecht, bondgenoot van Holland, op den 25 Maart 1304Ga naar voetnoot2) in den nachtelijken overval op Duiveland werd gevangen genomen, en hoe de Vlamingen vervolgens, ondersteund door die vermogende edelen, welke ten gevolge van een vroeger oproer uit Zeeland waren gebannen, een gedeelte van Holland, benevens de stad en ook bijna het geheele nedersticht van Utrecht aan hunne magt onderwierpen. Straks door den moed en het beleid van Witte van Haemstede weder uit Holland en het Sticht verdreven, behielden zij nogtans een vasten voet binnen de stad Utrecht, totdat eindelijk de zoon des graven van Holland, na de overwinning voor Zierikzee, zijne wapenen naar Utrecht gekeerd en ook daaruit, omstreeks het midden der maand Augustus van het jaar 1304Ga naar voetnoot3), den Vlaamschen aanhang had verdrevenGa naar voetnoot4). In deze benaauwde dagen verschijnt voor het eerst een gijs- | |||||||||
[pagina 6]
| |||||||||
brecht van nyenrode op het tooneel der geschiedenis. Terwijl de stad Utrecht nog door Jan van Renesse en andere Vlaamschgezinde edelen werd bezet gehouden, poogde onze gijsbrecht met zijne vrienden, door middel van zijn sterk kasteel Nyenrode, het gebied van den gevangen bisschop tegen hen te beschermen: immers Willem, oudste zoon des graven van HollandGa naar voetnoot1), verbond zich op den 20 Julij 1304, om gijsbrecht van nyenrode met goede trouwe te zullen ontzetten of te doen ontzetten, in geval deze, als dienaar des bisschops, op zijn huis werd belegerd. Ook zou de genoemde vorst aan gijsbrecht en zijne vrienden uit de goederen van het Sticht of uit die der vijanden alle schaden vergoeden, welke zij in de dienst van zijn oom, den Utrechtschen kerkvoogd, of in de zijne mogten lijden, en geen zoen met den vijand aangaan, zonder hen daarin te betrekkenGa naar voetnoot2). Bij uitzondering der sloten van Montfoort, Vianen, Zuilen en Beusichem, was, volgens de getuigenis van gelijktijdige schrijversGa naar voetnoot3), het geheele nedersticht van Utrecht, gedurende de maand April van het jaar 1304, in de magt der Vlamingen geraakt. Hieruit mogen wij dus afleiden, dat ook gijsbrecht van nyenrode aanvankelijk genoodzaakt was, om zijn huis aan den vijand over te geven. Maar, naauwelijks had Witte van Haemstede, tegen het einde der genoemde maand, binnen de vesten van Haarlem op nieuw den Hollandschen leeuw ontrold en den sluimerenden moed zijner landgenooten opgewekt, of de Vlaming was in eene enkele week uit Holland en het Nedersticht verdreven. Ook gijsbrecht van nyenrode | |||||||||
[pagina 7]
| |||||||||
onttrok zich toen weder aan de vreemde heerschappij en schaarde zich onder de beschermers van het vaderland en den wettigen landvorst. De trouwe dienst, toenmaals door hem en zijne vrienden aan den gevangen bisschop bewezen, verdient te meer onze aandacht, omdat hij die geheel uit eigene beweging betoonde: want tot dusverre bezat hij zijn kasteel in vrijen eigendom en was deswege, noch aan den kerkvoogd van Utrecht, noch aan den graaf van Holland, eenige manschap verschuldigd. Deze bijzonderheid verklaart ons intusschen de gewigtige en moeijelijke belofte van ontzet, welke de graaf van Oostervant, tijdens de gevangenschap des bisschops en in zulk een hagchelijk tijdsgewricht, aan onzen Stichtschen edelman deed. Eerst zeven jaren later droeg gijsbrecht den eigendom van zijn huis NyenrodeGa naar voetnoot1), met vier morgen lands, strekkende van den BroekdijkGa naar voetnoot2) tot aan de Vecht, aan Willem III. van Holland op, die hem daarmede te gelijkertijd tot een regt erfleen verleidde, op voorwaarde, dat dit kasteel van nu aan in tijden van oorlog voor den graaf en zijne dienaren steeds geopend zou wordenGa naar voetnoot3). | |||||||||
[pagina 8]
| |||||||||
De staatkunde van graaf Willem III. was gekenmerkt door een voortdurend streven, om de magt en het aanzien van Holland, ook ten koste van het Sticht, te verhoogen. Overigens had deze vorst, gedurende den Vlaamschen krijg, bij ondervinding het huis Nyenrode als eene sterkte leeren kennen, welke niet alleen door haar geringen afstand van de grenzen van Holland en de zetelstad van het Sticht, maar ook door eene gunstige ligging aan de belangrijke vaart langs de Vecht, steeds van het hoogste gewigt was te achten. Wat wonder, dat graaf Willem de persoonlijke kennis, waarin hij vroeger met gijsbrecht van nyenrode was gekomen, en welligt ook het bewind of de afwezigheidGa naar voetnoot1) van zijn oom, den Utrechtschen bisschop, zich wist ten nutte te maken, om aan Holland een vermogenden leenman te verbinden en om aan zich en zijne opvolgers tegelijk een punt in het Sticht te verzekeren, dat hun in tijden van oorlog aanzienlijke voordeelen kon verschaffen. Toen gijsbrecht dan ook op den 15 Aug. 1311 het huis Nyenrode aan den graaf van Holland opdroeg, aarzelde deze niet, om van zijne zijde plegtig te beloven, dat hij den nieuwen leenman in zijne dienst geheel schadeloos houden, en bij krijg of belegering zou helpen, ontzetten en voor verlies behoeden. Na den dood van gijsbrecht van nyenrode, die in het jaar 1311 nog eenmaal, en wel als schildknaap, voorkomtGa naar voetnoot2), werd zijn broeder, of liever, zijn zoon splinter op den 11 Mei 1346 door gravin Margaretha van Beijeren met het huis Nyenrode beleend, in gelijke manieren als deze daarmede reeds vroeger, | |||||||||
[pagina 9]
| |||||||||
na het overlijden van gijsbrecht, door graaf Willem IV. was verleidGa naar voetnoot1). Het is bekend, dat de genoemde vorst in het jaar 1337 zijn bewind aanvaardde en in 1345 het bloeijende leven verloor. gijsbrecht van nyenrode moet dus tusschen de jaren 1337 en 1345 zijn overleden. Na het jaar 1311 wordt hij evenwel niet meer genoemd, terwijl daarentegen zijn leenvolger, die nu eens gerard splinterGa naar voetnoot2), dan weder enkel splinter of gerard van nyenrode heet, tijdens het leven van gijsbrecht meermalen voorkomt. Hieruit is te vermoeden, dat deze gerard splinter reeds voor den dood van gijsbrecht de leengoederen van Nyenrode bij overdragt of anderzins heeft bezeten. Zoo wordt hij in de jaren 1315 en 1319 vermeld als schildknaap en vriend of bloedverwant van Gijsbrecht van Ruwiel, te zamen met de ridders Hubrecht van Vianen en Jacob van Lichtenberg en met de schildknapen Zweder van Montfoort, Zweder van Vianen, Rover van Montfoort, Hendrik van Loendersloot, Gijsbrecht van den Poel, Jacob van der A en Rover van RuwielGa naar voetnoot3). Op den 16 Oct. 1317 bleef hij borg voor Wouter van Minden bij den graaf van Holland, en op den 8 Jan. 1321 voor den graaf van Holland bij Zweder van Montfoort. Hij trof op den 13 Maart 1326, benevens andere edelen geland aan de Vecht, eene overeenkomst met den graaf van Holland omtrent het slaan van eenen dam over de genoemde rivier. Vervolgens komt hij, op den 10 Nov. 1327, | |||||||||
[pagina 10]
| |||||||||
voor als borg van den bisschop van Utrecht bij den graaf van Holland, en in 1338 wordt hij weder als schildknaap genoemd. In het jaar 1339 hield hij eenen tiend, gelegen te Eemnes binnendijks, in leen van de abdisse van EltenGa naar voetnoot1), terwijl hij omstreeks dien zelfden tijd met de goederen van Nyenrode door graaf Willem IV., en in 1346, bij herhaling, door gravin Margaretha van Beijeren werd verleid. Deze gerard splinter overleed waarschijnlijk omtrent het jaar 1357Ga naar voetnoot2), nalatende eenen zoon, gijsbrecht van nyenrode geheeten, dien hij, naar het schijnt, had verwekt bij maria persijn, genaamd van velsen, eene dochter van Johan Persijn, heer van Velsen, Waterland, de Lier en Souteveen, en van Jutte van Brederode. Doch de bewijzen, waarop dit vermoeden berust, behooren tot de geschiedenis zijns zoons, tot welker behandeling wij thans overgaan. Deze gijsbrecht van nyenrode nu was buiten twijfel het beroemdste lid van zijn geslacht en werd om die reden welligt door zijne nakomelingen als bij voorkeur voor hun stamvader gehoudenGa naar voetnoot3). In het jaar 1355 treedt hij in de geschiedenis op, als een strijdhaftig ridder van Holland, maar tevens als een geducht tegenstander van den Utrechtschen kerkvoogd. Toen hertog Willem van Beijeren op den 11 Nov. van het genoemde jaar den oorlog aan het Sticht had verklaard, ontzeiden, te gelijk met dezen vorst, verscheidene Stichtsche edelen, en onder hen ook gijsbrecht van nyenrode, hunne vriendschap aan den bisschopGa naar voetnoot4). Gedurende den veldtogt van dien winter ontmoeten wij onzen ridder aan de zijde van Jan van Egmond in een gevecht tegen de stedelingen van Bunschoten, | |||||||||
[pagina 11]
| |||||||||
waarbij deze laatsten zeventig strijders verlorenGa naar voetnoot1). In het begin des volgenden jaars viel bisschop Jan van Arkel onverwachts in Amstelland en verwoestte de steden van Weesp en Muiden. Zoo spoedig mogelijk werd toen door gijsbrecht van nyenrode, op last van den Hertog, een strijdhaftig heir binnen Naarden verzameld. De morgenstond van den 14 Maart 1356 was aangebroken, toen gijsbrecht aan het hoofd der Hollandsche krijgsbenden zijne vesting verliet en den togt wendde naar het dorp Soest, dat, uit weerwraak der door de Stichtschen kort te voren gepleegde verwoestingen, in de asch wordt gelegd. Bij het gezigt dier vlammen, trekt Otto van Laar, des bisschops maarschalk van Femland, aan de spitse der burgers van Amersfoort, den vijand, met ontwondene banieren, tegen. Hevig is de eerste ontmoeting: nyenrode wordt daarbij zwaar gewond en door de zijnen uit het gevecht gedragen; nu vallen de grafelijke benden met vernieuwde woede op de Stichtschen aan en behalen op het einde eene zege, welke aan den dapperen van Laar en aan zes en dertig kloeke burgers van Amersfoort het leven kostte. Doch beducht voor het naderend leger des bisschops, spoedden de Hollanders zich daarop langs ongebaande wegen naar hunne legerplaats terug en voerden den half dooden veldheer, op lansen gedragen, Naarden weder binnenGa naar voetnoot2). De eerste mannelijke leeftijd, waarin nyenrode toen nog verkeerde, en eene natuurlijke kracht schijnen hem spoedig van zijne wonden hersteld te hebben, daar hij in het volgende jaar 1357 weder als handelende voorkomtGa naar voetnoot3) en door hertog Willem voor zijne bewezene diensten met het baljuwschap van Kennemerland en Friesland werd beloondGa naar voetnoot4). In | |||||||||
[pagina 12]
| |||||||||
het jaar 1358, zoo al niet vroegerGa naar voetnoot1), beërfde hij de leengoederen van Nyenrode, en ook omstreeks dien zelfden tijd verzoende hij zich volkomen met bisschop Jan van Arkel. Immers op den 10 Janij 1358 verzekerde hij door een plegtigen eed aan dezen kerkvoogd, dat hij voortaan diens belangen, waar hij het met eere vermogt, zou bevorderen, daarbij nog de belofte voegende van zich nimmer binnen zijne lage geregten eenige hooge heerlijkheid, ten koste des bisschops, aan te zullen matigenGa naar voetnoot2). In het begin van dat zelfde jaar 1358 was hertog Willem van Beijeren door krankzinnigheid onbekwaam tot de regering geworden en door zijn broeder Albrecht in het bewind zijner graafschappen opgevolgd. Het was vooral de Hoeksche partij, aan welke de verkoren Ruwaard zijne verheffing had te danken, en een gevolg daarvan was, dat de Hoeksche edelen aanvankelijk in zijne bijzondere gunstbewijzen deelden. In de plaats van gijsbrecht van nyenrodeGa naar voetnoot3), dien wij kort te voren als een ijverig Kabeljaauwschgezinden edelman leerden kennen, werd nu Reinold van Brederode door hertog Albrecht tot baljuw van Kennemerland en Friesland aangesteld. Deze willekeurige daad kon niet anders dan de verbittering van nyenrode en zijne vrienden verwekken. Brederode ging, om zijne nieuwe betrekking te aanvaarden: maar ziet, in de duinen nabij Kastrikum gekomen, valt hij plotseling in eene hinderlaag der Kabeljaauwschen, die zich daar achter de struiken hadden verborgen; drie zijner volgelingen worden hem afge- | |||||||||
[pagina 13]
| |||||||||
slagen en gedood, en hij zelf ontkomt ter naauwernood, door de snelheid van zijn paard, aan het dreigend gevaar, vlugtende in de kerk van Kastrikum. Door de ingezetenen van het dorp teruggedreven, bergde zich een deel der aanvallers op het nabijgelegen slot Heemskerk, dat vervolgens door Dirk van Tolanen, op last van den Hertog, werd belegerd; doch gijsbrecht van nyenrode en eenige andere edelen namen met hunne gezellen de wijk naar Delft, welke stad toen mede in onmin met den Ruwaard verkeerde. Aan het hoofd der poorters en vreemde krijgsbenden togen zij uit en verwoestten de sloten van Polanen en Binkhorst; ja, hunne stoutmoedigheid ging zoo ver, dat zij zelfs binnen 's Gravenhage des hertogs kerkers openbraken en daaruit de gevangen Delvenaars verlostenGa naar voetnoot1). Hertog Albrecht sloeg het beleg voor Delft. Onder aanvoering van nyenrode en zijne vrienden, gaven de belegerden aanvankelijk den belegeraars niets toe in hardnekkigheid en dappere feiten. Dan, na eene verdediging van tien weken begon de moed hun te ontzinken. Te vergeefs poogde nyenrode de vergaderde gemeente nog te bewegen, om in het open veld eene laatste kans der wapenen te beproeven: bij verdrag van den 20 Mei 1359 gaf de stad zich over, nyenrode en de andere edelen, die tegenwoordig waren geweest bij den overval in de duinen van Kastrikum, waren buiten den zoen geslotenGa naar voetnoot2). Een hunner, met name Hendrik van der Woerd, werd op den kerktoren betrapt en aanstonds onthoofd; doch nyenrode en zijne overige vrienden hadden zich nog bij tijds heimelijk uit de stad weten te redden en gelukkig het slot te Heusden bereikt. Hier werden zij op nieuw een jaar lang op last van den Ruwaard belegerd, totdat zij eindelijk, op voorspraak van Otto heer van Arkel, door hertog Albrecht in genade werden aangenomen, op voorwaarden, dat zij hem behoorlijk om vergiffenis verzoeken en binnen den tijd van twee | |||||||||
[pagina 14]
| |||||||||
jaren, tot boete hunner weerspannigheid, eene bedevaart naar Jeruzalem zouden doenGa naar voetnoot1). Op den 1 Februarij 1362 was gijsbrecht van nyenrode, naar het schijnt, teruggekeerd van den pelgrimstogt, welken hij naar het heilige graf en naar de rustplaats van St. Catharina op den Sinaï had ondernomen, dewijl hij toen en bij herhaling op den 19 Jun. 1363 weder voorkomt, als getuige van bisschop Jan van ArkelGa naar voetnoot2). Ook was hij nu volkomen verzoend met hertog Albrecht van Beijeren, die hem in het jaar 1367 met al zulke landen verleidde, als Otto van den Poel vroeger binnen het ambacht van Minden in het geregt des heren van Langerak van de grafelijkheid had gehoudenGa naar voetnoot3). Wij zullen later zien, dat deze goederen vermoedelijk aan gijsbrecht van nyenrode waren aangekomen door huwelijk met eene dochter van den genoemden Otto van den Poel; doch volgen wij hem vooraf ten einde toe op zijn ridderlijken loopbaan. In 1374 was de krijg tusschen Holland en Utrecht op nieuw ontstoken, terwijl hertog Albrecht op den 2 Mei van dat jaar met eene sterke krijgsmagt het beleg sloeg voor Gildenburg, een slot, dat kort te voren door de gilden van Utrecht tot bescherming eener nieuw gegravene vaart naar de Lek te Vreeswijk was gesticht. Onder de keur van ridderen en schildknapen, welke zich op den 9 Mei het eerst nabij de sterkte waagden en haar uit kleine donderbussen met lood bestookten, treffen wij ook nu weder gijsbrecht van nyenrode aan. De hoofdlieden, die op het slot het bevel voerden, lieten de brug nedervallen, een deel der bezetting liep af en wierp zich op de stoutmoedige belegeraars: nyenrode werd gewond en met enkele anderen gevangen genomen, terwijl een aantal | |||||||||
[pagina 15]
| |||||||||
donderbussen in handen der burgzaten geraakte. Van zijne wonden hersteld, werd de gevangen ridder door de belegerden tot bemiddelaar tusschen hen en den Hertog gekozen en bewerkte een verdrag, waarbij de bezetting op den 1 Junij 1374 zich overgafGa naar voetnoot1). - In de jaren 1375, 1379 en 1380 komt gijsbrecht van nyenrode achtereenvolgens voor als raad van hertog Albrecht van BeijerenGa naar voetnoot2). In 1385 nam hij in pacht, van het kapittel van St. Pieter te Utrecht, het geregt, de tienden en tinsen van Breukelerveen en Tienhoven onder Maarsenveen. Bij die gelegenheid waren zijne borgen: Splinter van Loendersloot, ridder, Jacob van Zuylen, Alfer van der Leegerhorst, Huge van Loendersloot, Hendrik van Vliet, Dirk van Rijn, Gerrit van Rijnevelt, Ernst van Hinderstein en Jacob van Rietvelt, schildknapenGa naar voetnoot3). Vijf jaren later ontmoeten wij nyenrode weder als getuige van den bisschop van UtrechtGa naar voetnoot4); op den 12 April 1393 komt hij als maarschalk van EemlandGa naar voetnoot5) en op den 20 Junij van dat zelfde jaar ook weder als raad van hertog Albrecht van Beijeren voorGa naar voetnoot6). Niet lang te voren beheerschte nog de schoone en bekoorlijke Aleid van Poelgeest het hart van dien vorst en deed door haar vermogenden invloed het vuur der tweedracht steeds meer en meer ontvlammen. Het was toen de Kabeljaauwsche partij, welke bij voorkeur werd begunstigd. Eenige van hare edelen, onder welke ook gijsbrecht van nyenrode, hadden reeds op den 17 Oct. 1391 een verbond gesloten, waarbij zij aan den hertog en diens huis, zoowel als aan elkander, trouw en hulpe zwoeren tegen een ieder, die hen zou zoeken te belasten. Albrecht | |||||||||
[pagina 16]
| |||||||||
bekrachtigde dit verbond en beloofde aan deze edelen wederkeerige beschermingGa naar voetnoot1). In den nacht tusschen den 21 en 22 Sept. 1392 werd de heerschzuchtige minnares op het Binnenhof te 's Gravenhage door de aanzienlijkste Hoeksche edelen vermoord. Het schijnt, dat de gunst, waarmede de gevierde schoone door den Hertog was overladen, ook onmin had doen ontstaan tusschen hem en zijn oudsten zoon, den graaf van Oostervant, die althans door de Kabeljaauwsche partij als medepligtig aan dien moord werd voorgesteld en alzoo genoodzaakt was om de wijk naar Altena te nemen. Hertog Albrecht sloeg eerlang het beleg voor dit slot. Ook bij deze belegering was gijsbrecht van nyenrode op nieuw met zijne manschappen zijnen leenheer ten dienste gekomenGa naar voetnoot2). Op den 9 Jan. 1394, kort vóór of na dit beleg, had hij zich ook verbonden om het huis Wulverhorst, hetwelk door hertog Albrecht in het jaar 1374 met kracht van wapenen was gewonnen, ten behoeve des hertogs te zullen houden en bewaren, opdat daaruit geene schaden aan de landen, vrienden of onderdanen van Holland zouden geschiedenGa naar voetnoot3). Niet lang daarna, tusschen den 3 Aug. en 3 Nov. 1396, was gijsbrecht van nyenrode den eindpaal zijns levens genaderd en | |||||||||
[pagina 17]
| |||||||||
bragt door den dood zijne aanzienlijke goederen, met den roem zijner wapenfeiten, aan zijne nakomelingen over. Na aldus den lezer met eenige bijzonderheden uit het leven van gijsbrecht van nyenrode bekend gemaakt te hebben, gaan wij over, om zijne naaste betrekkingen te vermelden. Zijn vader gerard splinter van nyenrode schijnt, gelijk wij reeds boven zagen, gehuwd te zijn geweest met eene dochter van den ridder Johan Persijn, heer van Waterland, Velsen, de Lier en Souteveen, en van Jutte van Brederode. Deze Johan Persijn nu was op den 20 December 1353 der wereld overledenGa naar voetnoot1), zonder erfzoon na te laten. Hij had echter op den 24 Julij 1331 van graaf Willem III., tot belooning der verdiensten van zijn vader Nicolaas PersijnGa naar voetnoot2), het gunstbewijs verworven, dat zijne leengoederen, bij gemis van een zoon, op zijne oudste dochter zouden overgaan, of wel op zijn oom Johan PersijnGa naar voetnoot3), indien hij kinderloos overleedGa naar voetnoot4). Zoo gingen dan de goederen van Waterland. Velsen, de Lier en Souteveen in het jaar 1353 over op Catharina Persijn genaamd van Velsen, de oudste der dochters van Johan Persijn en Jutte van BrederodeGa naar voetnoot5). Catharina volgde omstreeks het jaar 1372 hare ouders in den dood, zonder kinderen na te laten uit haar echt met den ridder Willem van Wesemale, | |||||||||
[pagina 18]
| |||||||||
maarschalk van BrabantGa naar voetnoot1). Als hare naaste bloedverwanten en erfgenamen kwamen toen Goede, vrouwe van Bergen in Kennemerland, en gijsbrecht van nyenrode op. Goede nu, weduwe van Floris van Haemstede, was de erfdochter van Jan van Bergen, in zijn leven baljuw van Zuid-HollandGa naar voetnoot2), en van eene jongere zuster van wijlen Catharina van WesemaleGa naar voetnoot3); en, dewijl gijsbrecht van nyenrode te gelijk met deze Goede als naaste erfgenaam der voormelde Catharina voor de goederen van Waterland, Velsen, de Lier en Souteveen opkwam, wordt het waarschijnlijk, dat ook zijne moederGa naar voetnoot4) eene dochter van Johan Persijn en Jutte van Brederode is geweest. De heeren Persijn, wier geslacht tot eene hooge oudheid opklimtGa naar voetnoot5), bezaten voormaals de heerlijkheden van Waterland en den ZeevangGa naar voetnoot6) als vrije eigene goederen, totdat een Johan PersijnGa naar voetnoot7) deze bezittingen in het jaar 1282 aan graaf Floris V. verkocht, in ruiling tegen de heerlijkheden van de Lier en Sou- | |||||||||
[pagina 19]
| |||||||||
teveen en op voorwaarde, dat zijn zoon Nicolaas Persijn met de helft van Waterland in onversterfelijk erfleen zou worden beleendGa naar voetnoot1). Gijsbrecht van nyenrode verzocht dan nu, als erfgenaam van Catharina van Wesemale, op den 4 Jan. 1373 van hertog Albrecht van Beijeren, ruwaard van Holland, om de beleening van deze helft der goederen van Waterland, onverminderd het regt, dat Goede van Haemstede, vrouwe van Bergen, daartoe bezat. Dit verzoek, toen gedaan in tegenwoordigheid der ridders Philips van Polanen en Dirk van Raaphorst, herhaalde hij op den 13 Dec. van dat zelfde jaar ten aanhooren van Otto, heer van Arkel, en Arend, heer van Egmond en IJsselstein. De Hertog bekende voorts van zijne zijde op den 27 Febr. 1374 en bij herhaling op den 7 Jan. 1381, dat gijsbkecht van nyenrode en de vrouwe van Bergen hem om de beleening van hun erfregt tot de heerlijkheid van Waterland naar behooren hadden verzocht, volgens getuigenis van Zweder, heer van Putten en Strijnen, Arend, heer van Egmond en IJsselstein, Otto, heer van Arkel, en Frank van Borselen, ridderGa naar voetnoot2). Ook nog op den 16 Junij 1386 verklaarde deze vorst, dat Dirk van Bakenesse en Dirk van den Werve de goederen, welke Nicolaas van Bakenesse en Dirk van der Schuere, hunne vaders, van de heerlijkheid van Waterland in leen hadden gehouden, door geen verzuim van verheffing zouden verbeuren, zoolang de Hertog ongescheiden bleef met den heer van Haemstede en met gijsbrecht van nyenrode omtrent de heerlijkheid van WaterlandGa naar voetnoot3). Eindelijk op den 21 Sept. 1394 gaf Albrecht aan gijsbrecht van nyenrode de lossingeGa naar voetnoot4) van het gruit- of hopgeld binnen Haarlem, totdat hij of zijne nakomelingen aan gijsbrecht regt zouden hebben | |||||||||
[pagina 20]
| |||||||||
gedaan omtrent de goederen van Waterland, welke aan dezen na doode van Catharina van Wesemale aangestorven mogten zijnGa naar voetnoot1). Hierbij bleef de zaak vermoedelijk berusten tot het jaar 1409, wanneer de heerlijkheid van Waterland met Holland werd vereenigdGa naar voetnoot2), bij welke gelegenheid er welligt eene nadere overeenkomst met de heeren van Haemstede en Nyenrode zal zijn getroffen. Althans Floris, heer van Haemstede, Bergen, Montigny en Galmaarden, deed op don 17 Julij 1410 afstand van zijn regt op Waterland ten behoeve van graaf Willem VI. van HollandGa naar voetnoot3); en hertog Philips van Bourgondie verbood op den 12 Januarij 1427 aan zijne beambten van Friesland, Kennemerland, Waterland en den Zeevang alle regtsvordering en regtspleging over de leengoederen van den huize Nyenrode en beval hierin den leenheer te laten handelen, als daartoe alleen geregtigdGa naar voetnoot4). Het huis te Velsen met zijn tocbehooren was ook van ouds eene bezitting der leenvolgers uit het geslacht van Persijn. In het jaar 1277 behoorde het aan Johan Persijn, heer van Waterland en den ZeevangGa naar voetnoot5), en op den 25 Junij 1290 werd diens oudste zoon, Nicolaas Persijn, daarmede tot een regt onversterfelijk erfleen door graaf Floris V. verleid, en wel in tegenwoordigheid der ridders Gijsbrecht van Amstel en Jan van ArkelGa naar voetnoot6). Het ging vervolgens in 1304 op Johau PersijnGa naar voetnoot7), | |||||||||
[pagina 21]
| |||||||||
en in 1353 op Catharina, vrouwe van Wesemale en Waterland, over. Goede van Haemstede, vrouwe van Bergen, en gijsbrecht van nyenrode gaven, als erfgenamen der genoemde Catharina, op den 25 Febr. (?) 1375 verlof, om eene kapelrij, welke door Johan Persijn op het altaar van het heilige kruis in de kerk te Velsen was gesticht, over te brengen naar de kerk te Haarlem. Deze verplaatsing werd op den 23 Sept. 1376 door den toenmaligen bisschop van Utrecht goedgekeurd en bekrachtigd. Ook droegen zij te zamenGa naar voetnoot1) op den 24 Febr. 1377 zekeren Balduin Johansz. voor tot de bediening dezer vicarij, welke zich toen reeds in de kerk van Haarlem bevond, en op deze voordragt volgde eerlang de aanstelling van den genoemden persoon. Na het overlijden van Goede van Haemstede, bekende haar zoon Floris, heer van Haemstede, Bergen, Montigny en Galmaarden, op den 21 Junij 1391, aan zijn neef gijsbrecht van nyenrode verkocht te hebben het huis te Velsen, met het koren- en weiland, den boomgaard en verder aankleven, behoudens evenwel aan zich en zijne nakomelingen de manschap van dit huis en het regt van begeving der kerken en kapelrijen, welke daartoe behoordeGa naar voetnoot2). - Na dien tijd schijnt gijsbrecht van nyenrode het wapen zijner moeder bij dat van zijn vader aangenomen te hebben: althans op den 6 April 1392 zegelde hij met een balk van keel op een veld van goud, gekwarteleerd met het wapen van Persijn, zonder daarbij den baarstel van azuur met vijf of drie takken te voegen, welke door zijne voorvaders boven | |||||||||
[pagina 22]
| |||||||||
het wapen van Ruwiel was gevoerdGa naar voetnoot1). En sedert is dit wapen erfelijk geworden in het geslacht van Nyenrode. Wijders, tot de bezittingen der heeren van Waterland en Velsen behoorden ook de heerlijkheden van de Lier en Souteveen, welke voormaals tot de grafelijke domeinen hadden behoord, doch in het jaar 1282 door Floris V. aan Johan Persijn waren verleid, in ruiling met den vrijen eigendom der heerlijkheden van Waterland en den ZeevangGa naar voetnoot2). otto van nyenrode, de leenvolger van gijsbrecht, droeg op den 14 Aug. 1412 ten behoeve zijner schoondochter al het regt en toezeggen op, dat hij had tot de goederen van de Lier en Souteveen, behoudens het regt om deze bezittingen met eene som van 3000 guldens te mogen lossenGa naar voetnoot3). In latere leenbrieven worden de heeren van Nyenrode verleid met de helft der ambachten van de Lier en SouteveenGa naar voetnoot4). Dus waren deze goederen, even als het huis te Velsen en andere bezittingen in Waterland, den Zeevang en elders, door het huwelijk van gerard splinter van nyenrode met maria persijn genaamd van velsen uit liet geslacht van Persijn in dat van Nyenrode overgegaan. gijsbrecht van nyenrode werd, zooals wij boven zagen, in het jaar 1367 door hertog Albrecht van Beijeren met al zulke landen beleend, als Otto van den Poel van de grafelijkheid van Holland had gehouden. Ook bezat hij de hofstede ten Poel met zeven morgen lands, gelegen aan den Broekdijk te Breukelen en leenroerig aan het sticht van Utrecht, welk huis hij, nevens andere goederen, in het jaar 1392 aan zijn jongsten zoon, ‘alse voor sijn moeders erve’Ga naar voetnoot5), ten huwelijk medegaf. Uit het | |||||||||
[pagina 23]
| |||||||||
een en ander is liet derhalve te vermoeden, dat gijsbrecht van nyenrode zich in het huwelijk verbond met eene dochter van den voormelden Otto van den Poel. Hij verwekte bij zijne echtgenoote drie zonen, splinter, ottoGa naar voetnoot1) en Johan, benevens twee dochters, Elsebe, gemalin van Jacob van Zuylen en Nievelt, en Fye, gade van Beer Mombaar of MomberGa naar voetnoot2). Eindelijk, gijsbecht van nyenrode betoonde zich wel ridderlijk in den strijd, maar ook, naar het schijnt, in de liefde. Buiten zijne echte nakomelingen liet hij verscheidene bastaarden na, van welke ons bij name bekend zijn: Gijsbrecht b. van Nyenrode genaamd Dorlant, die door zijn vader gegoed werd te Niemandsvriend in den Alblasserwaard en omstreeks Paasschen van het jaar 1419 in dienst van Jan van Egmond, raad van hertog Jan van Beijeren, eenige burgers van Utrecht op de Lek overviel, beroofde en deels gevangen namGa naar voetnoot3); Nicolaas van Turnout b. van Nyenrode; Splinter b. van Nyenrode, die geland was aan de Vecht en in 1417 onder de banieren van gravin Jacoba van Beijeren te Gornichem sneuveldeGa naar voetnoot4); Hendrik b. van Nyenrode en vermoedelijk ook Jan b. van Nyenrode, die in 1421 door hertog Jan van Beijeren tot schout te Amsterdam werd aangesteldGa naar voetnoot5) Bij deze bas- | |||||||||
[pagina 24]
| |||||||||
taarden voegen zich ook nog natuurlijke dochters: alzoo was Gijsbrecht Dorlant de oom van een Splinter van ZijlGa naar voetnoot1). splinter van nyenrode, oudste zoon van gijsbrecht van nyenrode, stierf onverwachts, tijdens het leven zijns vaders, nadat hij reeds de ridderlijke waardigheid had verkregen, doch vóór nog zijn huwelijk was voltrokken met eene dochter van Hendrik van Vianen, welke aan hem als bruid was verzekerdGa naar voetnoot2). Hij bragt door zijn vroegtijdigen dood de regten der eerstgeboorte op zijn tweeden broeder otto van nyenrode over, wiens geschiedenis wij hierna zullen behandelen, na vooraf de levensbijzonderheden en nakomelingen van Johan van Nyenrode, gijsbrechts jongsten zoon, vermeld te hebben. Deze Johan van Nyenrode werd omstreeks het jaar 1392 in den echt vergaderd met Margaretha, dochter van den ridder Wouter van Minden en van Geertruid van Ruwiel. Als maagsmannen en dedingslieden van dit huwelijk worden genoemd: Willem van Minden, Tijman van Damasche, Alpher van der A, Willem van Vliet, Gerrit van Vliet Wernersz. en Wouter Reinersz. gijsbrecht van nyenrode gaf aan zijn zoon ten huwelijk, ‘alse voir sijn moeders erve’, de navolgende heerlijke en eigene goederen: eerst de hofstede ten Poel met 7 morgen lands, gelegen aan den Broekdijk in het kerspel van Breukelen en leenroerig aan het sticht van Utrecht; voorts het huis te Velsen met zijn toebehooren, waaronder ook waren begrepen een tiend nabij het huis gelegen, twee tienden te Putten en eene jaarlijksche rente van 10 oude schilden, gaande uit goederen in Waterland, alles leenroerig aan de grafelijkheid van Holland; 40 morgen lands in het geregt van Kamerijk, eene en eene | |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
halve hoeve in Bertengen (Portengen) en 4 morgen op het Slijk in het kerspel van Maarsen, het een en ander mede leenroerig aan de grafelijkheid van HollandGa naar voetnoot1); het geregt en de tienden te Oije nabij Montfoort, met 9 m.l. in het kerspel van de Lier aan den Poeldijk gelegen, beide leenroerig aan den proost van Oudmunster te Utrecht; 7 m.l. in Benschop, leenroerig aan den heer van IJsselstein, 12 m.l., gelegen aan de noordzijde der kerk te Breukelen, en 11 m.l., in Breukelerwaard, het een en ander leenroerig aan de hofstede van Ruwiel; eindelijk, als allodiale goederen, 12 m.l. achter Nyenrode in het Broek (Otterspoorbroek), 10 m.l. te Breukelen, 19 m.l., gelegen als voren en geheeten Oude Nyenrode, 9 m.l., naast het erf van Beer MomberGa naar voetnoot2) op het Hoogeland, eene halve hoeve te Breukelen, door gijsbrecht van nyenrode gekocht van Jan van RietveltGa naar voetnoot3), 21 m.l., gelegen te Wiltenburg (bij Vechten), en nog eene hoeve lands met eene hofstede, gelegen bij de kerk van Breukelen en genaamd Beerenkamer. Hiertegen nu gaf Wouter van Minden aan zijne dochter 1300 oude Frankrijksche schilden ten huwelijk mede, waarvoor hij eenige veenakkers onder Loosdrecht en in Gooiland aanweesGa naar voetnoot4). Johan van Nyenrode behoorde dus ook onder de vermogende | |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
leenmannen van Holland, en het kan ons alzoo geene bevreemding verwekken, dat hij op den 3 Mei 1398 met 10 gewapende manschappen door hertog Albrecht van Beijeren werd opgeroepen ten strijde tegen de FriezenGa naar voetnoot1). Hij komt den 1 Febr. 1399 als ridder voorGa naar voetnoot2) en stierf, toen zijn eenig zoon nog een jong kind was. Zijne gemalin begaf zich, na zijn dood, in het klooster te Wijk. Toen zij daar de plegtige geloften stond te doen, liet zij haar kind in die rolle (?) zetten. ‘Mijn zoon’, riep zij uit, ‘om al der wereld goed zou ik u niet willen verlaten, maar om mijns Scheppers wil, om God Almagtig, laat ik u varen’; en hem aanziende en herhaaldelijk kussende, zeide zij hem tot in de eeuwigheid vaarwelGa naar voetnoot3). Deze weinige woorden schilderen ons op eene aandoenlijke wijze de teedere moederliefde overwonnen in den strijd met het vrome bijgeloof van die tijden. Het kind, hier met smarte verlaten, was Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen, die zich in den echt verbond met eene dochter van Frederik Utenham en met haar woonachtig was binnen Utrecht tusschen de Wittevrouwenbrug en den Plompentoren, in eene huizinge, welke later aan het klooster of den abt van Oostbroek toebehoorde. Hij stierf te Utrecht omstreeks het jaar 1474 en werd, even als zijne gemalin, bijgezet in het klooster te IJsselstein. Zijne eenige dochter Adriana van Nyenrode had in hare jeugd een gebrek in haar oor, dat men zeide St. Quirijns zeerGa naar voetnoot4) te wezen. Om die reden beloofden de ouders haar geestelijk te zullen maken en bragten haar dan ook werkelijk in het kloos- | |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
ter van St. Cecilie binnen Utrecht. Toen zij echter daarin ongeveer een jaar had vertoefd en gezond was geworden, verliet zij het klooster weder en werd omstreeks het jaar 1460 ondertrouwd in de Buurkerk te Utrecht met Albrecht, heer van Schagen, die, later krankzinnig geworden, in Holland onder verzekerde bewaring werd gesteld. Adriana overleed in Sept. 1483 binnen Utrecht, in den ouderdom van 38 jaren, en werd daar ook begraven. Twee of drie dagen te voren had Maximiliaan van Oostenrijk deze stad ingenomen. De overwinnaar gaf toen de eenige dochter van wijlen Albrecht van Schagen en Adriana van Nyenrode aan zijn neef Wouter van Egmond ten huwelijk. Josina van Schagen, zoo heette deze wees, hertrouwde in 1491 met Joost van Borselen en overleed zonder kinderen na te laten, zoodat de huizen van Poel en Velsen en de overige goederen, welke zij van hare moeder had beërfd, na haar dood weder kwamen aan hare naaste bloedverwanten uit den geslachte van NyenrodeGa naar voetnoot1). otto van nyenrode, tot wien wij thans moeten wederkeeren, was dan door den dood van zijn oudsten broeder splinter de leenvolger geworden van den ridderlijken gijsbrecht van nyenrode. Dies werd hij op den 3 Nov. 1396 door hertog Albrecht van Beijeren, graaf van Holland, verleid met het huis Nyenrode en alle heerlijkheden, tienden, renten en andere goederen, welke hem van zijn vader aangestorven mogten zijn. Hendrik, heer van Vianen, het Gooi en Ameide, beleende hem voorts op den 28 Sept. 1397, met het geregt, de tins en tienden van Otterspoorbroek, strekkende van den Rijn, aan de Danne, tot aan de kerkwetering toe; ook met de tienden van Westenge, te weten, den Haartiend, den Evenaartiend, den kleinen tiend en den DolretiendGa naar voetnoot2), benevens het geregt, waarin die tienden gelegen | |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
waren; met de tins van Hannensluze tot Nichtevecht toe en het Dolregoed, strekkende van de Vecht tot aan den Broekdijk, en eindelijk met het geregt van Breukelen buitendijks, benevens de hofsteden, aldaar gelegen. In deze beleening intusschen is de eerste oorsprong te vinden van de ambachtsheerlijkheid van Breukelen-Nyenrode, welke door de latere heeren van Nyenrode in leen werd gehouden van de heeren van Vianen. Op den 9 Febr. 1406 verleidde otto zijnen broeder Johan van Nyenrode met alzulke goederen, als door dezen van de grafelijkheid van Holland in leen werden gehouden, te weten, het huis te Velsen met zijn toebehooren, twee hoeven of 40 morgen lands te Kamerijk, eene en een halve hoeve te Portengen en 4 morgen lands op het Slijk in het kerspel van MaarsenGa naar voetnoot1). Hij droeg vervolgens, op den 14 Aug. 1412, ten behoeve zijner schoondochter al het regt en toezeggen op, dat hij had tot de heerlijkheden van de Lier en Souteveen, behoudens het regt om deze goederen met eene som van 3000 guldens te mogen lossenGa naar voetnoot2). Ook verhief hij in het jaar 1419 een dienstmansleen van de abdisse van Elten, zijnde het maarschalkambt van Gooiland, met de daartoe behoorende tiendenGa naar voetnoot3). Deze en gewis nog andere aanzienlijke bezittingen maakten otto van nyenrode tot een der meest vermogende leenmannen van Holland. Toen dan ook hertog Albrecht in het jaar 1398 tot een nieuwen krijgstogt tegen de Friezen had besloten, werd aan otto van nyenrode geboden, om zich met 25 gewapende manschappenGa naar voetnoot4) te St, Jansmisse naastkomende op de | |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
vergaderplaats des legers te Enkhuizen te bevinden, ten einde van daar met den graaf van Oostervant naar Friesland over te stekenGa naar voetnoot1). Of otto toen reeds tot den ridderstand was verheven, is onzeker: doch als ridder komt hij voor op den 22 Sept. 1401, bij gelegenheid dat Splinter van Vliet twee hoeven lands te Jaarsveld ten zijnen behoeve opdroegGa naar voetnoot2). Gedurende den krijg, welke door Holland en Utrecht, na den dood van hertog Albrecht, tegen de heeren van Arkel werd hervat, ontmoeten wij in het jaar 1405 onzen ridder met zijne manschappen onder de banieren der Stichtschen, bij de belegering van het slot EversteinGa naar voetnoot3). Ook op den 12 Oct. 1407 werd hij door graaf Willem VI. met 4 gewapende knechten opgeroepen binnen WoudrichemGa naar voetnoot4), tot verdediging der Hollandsche grenzen, welke toen door de Gelderschen, als bondgenooten der heeren van Arkel, werden bedreigd. Nog was hij later tegenwoordig onder de schitterende schaar van Hollandsche, Zeeuwsche, Henegouwsche en andere edelen, vereenigd bij gelegenheid van het vredesverdrag, dat op den 13 Febr. 1419 tusschen gravin Jacoba en haar oom hertog Jan van Beijeren te Woudrichem werd geslotenGa naar voetnoot5). Hij overleed vermoedelijk omstreeks het jaar 1434. otto van nyenrode was in het huwelijk getreden met heilwich van vianen, eene jongere dochter van Hendrik, | |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
heer van Vianen, liet Gooi en Ameide, welke eerst als bruid aan wijlen zijn oudsten broeder was verzekerd. Door dezen echt werden de bezittingen en liet regtsgebied der heeren van Nyenrode te Breukelen aanmerkelijk uitgebreid door de reeds vermelde goederen, welke de heer van Vianen aan zijne dochter ten huwelijk medegaf. Ook kwam otto door deze verbindtenis in naauwe betrekking tot Walraven van Brederode, die met de erfdochter van Vianen was getrouwd, en tot andere aanzienlijke edelen van dien tijd. Zijne gemalin schonk hem vijf zonen, gijsbrecht, johan, Hendrik, Gijsbrecht en SplinterGa naar voetnoot1), benevens eene dochter Lutgarda, die gezegd wordt gehuwd te zijn geweest met Boudewijn van Zwieten, heer van Kalslagen en LoenderslootGa naar voetnoot2). gijsbrecht, de oudste der zonen, stierf jong, zonder geboorte na te laten, zoodat zijn tweede broeder johan de leengoederen van Nyenrode beërfde. Hendrik overleed mede in nog ongehuwden staat; doch de beide jongste zonen, Gijsbrecht en Splinter, lieten nakomelingen na, welke wij hier zullen vermelden, alvorens de lotgevallen en betrekkingen van johan van nyenrode, otto's leenvolger, te behandelen. Gijsbrecht van Nyenrode, vierde zoon van otto van nyenrode en heilwich van vianen, werd in het jaar 1423, te gelijk niet Gijsbrecht van Vianen van Rijzenburg, na den dood van bisschop Frederik van Blankenheim, door de vijf kapittelen van Utrecht tot ruwaard of wereldlijk bewindvoerder van het Sticht aan beide zijden des IJssels verkozenGa naar voetnoot3). Hij be- | |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
zegelde vervolgens in het jaar 1427, als schildknaap, met Willem van Montfoort, heer van Latum, Johan van Renesse en Rijnauwen, ridders, en Johan van Vianen van Duisterenberg, van wege de ridderschap van Utrecht, den brief, waarbij het bisdom door de drie Staten van Utrecht aan Rudolf van Diepholt werd opgedragenGa naar voetnoot1). Daarna op den 19 Sept. 1434 werd hij, bij opdragt van Gerrit bastaard van Kuilenburg, door hertog Philips van Bourgondie met het huis te Amerongen en toebehooren verleid, in gelijke manieren als Elias van Amerongen deze goederen in leen had gehoudenGa naar voetnoot2). De bastaard behield wel aanvankelijk aan zich het regt om deze goederen te mogen lossen; doch zijne echtgenoote Berta, dochter van Elias van Amerongen, gaf vier jaren later dit adellijk kasteel aan Gijsbrecht van Nyenrode in honderdjarige erfpacht. Zij en haar zoon Elias bekende voorts in 1439 dit huis aan Gijsbrecht verkocht te hebben en droegen het ook werkelijk in het volgende jaar aan den Hertog op, ten einde deze daarmede onzen Gijsbrecht ton leenregte zou verleidenGa naar voetnoot3). Niettemin ontstond er later een verschil over deze goederen, welke van ouds leenroerig waren aan den hoogen burg te Wijk bij Duurstede. Dies stond Gijsbrecht van Nyenrode op den 2 April 1459 het huis te Amerongen weder af aan Everwijn van Kuilenburg, terwijl de bastaard van Kuilenburg daarmede op nieuw den 9 April 1462 werd verleidGa naar voetnoot4). Gijsbrecht van Nyenrode was niet lang te voren op den 1 Sept. 1460 overledenGa naar voetnoot5), nalatende een eenig kind, met name Johanna, welke hij in zijn echt met eene dochter uit het geslacht van Zinderen had verwekt. Deze Johanna van Nyenrode huwde met den ridder Johan van | |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
HemertGa naar voetnoot1), in wiens geslacht het huis te Amerongen in het jaar 1480 door aankoop is gekomenGa naar voetnoot2). Splinter van Nyenrode, jongste zoon van otto van nyenrode en heilwich van vianen, was baljuw van Maiden, Naarden, Weesp en Gooiland, en als zoodanig afhankelijk van hertog Jan van Beijeren, aan wien deze goederen vroeger in erfdeel waren toebedeeld. Hij sloot in de voornoemde betrekking op den 11 Nov. 1421 eene overeenkomst met zijn neef Alpher van der Horst, om elkander en hunne wederzijdsche onderzaten niet te benadeel en in den oorlog, welke toen tusschen hertog Jan van Beijeren en het sticht van Utrecht was ontstaanGa naar voetnoot3). Na den dood van Jan van Beijeren, die in 1425 overleedGa naar voetnoot4), bleef hij der Kabeljaauwsche partij getrouw en diende hertog Philips van Bourgondie, welke, door Jan van Beijeren tot erfgenaam aangesteld, alles aanwendde om zijne nicht Jacoba, gravinne van Holland, van haar wettig gebied te ontzetten. In het jaar 1426 werd hem door dezen vorst gelast, om, met behulp der goede lieden van Naarden, Weesp en Muiden, het huis Uitermeer met zijne grachten en bolwerken te slechtenGa naar voetnoot5). Ook opende hij omstreeks dien zelfden tijd het slot te Muiden voor den hertog van Bourgondie, die deze sterkte liet bezetten door den bekenden maarschalk van Frankrijk, Jean de Villiers de l'Ile- Adam, en daarbij op den 12 Oct. van het genoemde jaar 1426 | |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
zich verbond, om den genoemden burg, na het einde van den krijg met zijne nichte van Brabant, aan Splinter van Nyenrode weder over te leveren, of al zulke schulden te voldoen, als deze en diens oudste broeder op dit huis hadden te vorderenGa naar voetnoot1). Het was ook omstreeks dien tijd, dat Splinter van Nyenrode aan de burgers en onderzaten van Utrecht een geleide voor personen en goederen te land en te water door zijn gebied van Gooiland verleende, eene veiligheid, waarvoor hem echter 34 Bourgondische schilden betaald moesten worden en welke zonder kracht zou zijn, indien de Hertog haar mogt wedersprekenGa naar voetnoot2). Vervolgens begunstigde onze baljuw, naar men zegt, de partij van Jacoba van Beijeren en werd om die reden uit zijne betrekking ontzet. Hij verliet daarop Holland en vertrok metterwoon naar het sticht van UtrechtGa naar voetnoot3). Hier deed hij zich later kennen als een voornamen tegenstander van bisschop Rudolf van Diepholt. Immers, nadat deze kerkvoogd door toedoen van verscheidene hoog geplaatste personen zijnen zetel voor een tijd verlaten en daarna weder bij verrassing had ingekregen, werden de stad en het sticht van Utrecht op dén 3 Febr. 1449 ook aan Splinter van Nyenrode, met zijne kinderen en dienaars, ontzegd; terwijl voorts, bij nader besluit van den stedelijken raad van Utrecht, op straffe van 5 jaren ballingschap aan een ieder werd verboden, om hem te herbergen of te hovenGa naar voetnoot4). Splinter kocht later de riddermatige hofstede Bolestein te Maarsen, waarmede hij op den 29 Sept. 1458 werd beleendGa naar voetnoot5). Daar eindigde hij zijne dagen in overvloed; althans een boven- en onderkok, een bottelier, kamerling, jager en schipper stonden er hem ten dienste. Het | |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
was eene natuurlijke dochter van hertog Jan van BeijerenGa naar voetnoot1), verwekt bij eene jonkvrouwe van Merwede en genaamd Johanna, welke hij zich tot levensgezellin verkoos; zij bragt hem 200 Frankrijksche kroonen ten huwelijk, jaarlijks te heffen uit 200 morgen lands, genaamd het Oudebroek, het Nieuwebroek en het Hoornebroek, welke gelegen waren buiten het toen nog wassende Reigersbosch te OuderkerkGa naar voetnoot2). Hij verwekte bij haar twee zonen, Johan en Gijsbrecht, benevens eene dochter, die Otte werd geheeten en omstreeks het jaar 1457 huwde met Arend van Zwieten, heer van Binkhorst, Zoetermeer, Kalslagen, Zwijndrecht, Loendersloot, Zoelen en LeijenburgGa naar voetnoot3). Ook liet hij eenen bastaard na, genaamd Gijsbrecht van NyenrodeGa naar voetnoot4). Onze Splinter overleed op den 4 Julij 1471 en werd bijgezet in het koor der kerk te Maarsen. I. Johan van Nyenrode, oudste zoon van Splinter van Nyenrode en Johanna van Beijeren, werd op den 13 Junij 1472 met het huis Bolestein beleendGa naar voetnoot5). Hij wordt gezegd gehuwd te zijn geweest met Margaretha van Ruiven en verwekte:
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
II. Gijsbrecht van Nyenrode, jongste zoon van Splinter van Nyenrode en Johanna van Beijeren, is bekend als een voornaam tegenstander van bisschop David van Bourgondie en was om die reden in 1481 genoodzaakt, de wijk uit Utrecht te nemenGa naar voetnoot2). Op den 26 Febr. 1493 bezegelde hij, met Jan van Renesse van Rijnauwen, ridder, en Hendrik van Gent Willemsz., van wege de ridderschap van Utrecht, een vredesverdrag, dat toenmaals tusschen den bisschop en de staten van Utrecht, ter eener, en Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, ter andere zijde werd geslotenGa naar voetnoot3). Deze Gijsbrecht van Nyenrode overleed op den 18 Junij 1511, na gehuwd te zijn geweest met Geertruid, eene dochter van Ernst van Amerongen, bij wie hij eenen zoon verwekte, benevens drie dochters, te weten, Bcatrix, die op den 4 Mei 1555 door keizer Karel V. van priorinne tot abdisse van St. Servaas binnen Utrecht werd aangesteld en op den 3 Dec. 1564 overleed; Elisabeth, naar men zegt, nonne in het klooster der Wittevrouwen te Utrecht, en Johanna, getrouwd eerst met Simon van Teilingen en daarna met dien Goderd de Coninck, welke in het jaar 1528, ten gevolge van staatkundige beroeringen, op de Neude te Utrecht werd onthoofdGa naar voetnoot4). Ernst van Nyenrode, de zoon van Gijsbrecht van Nyenrode en Geertruid van Amerongen, werd in 1549 door aankoop heer van ZuylesteinGa naar voetnoot5). In het jaar 1527 verkreeg hij, te gelijk met zijn neef Frans van Nyenrode, het geboren burgerregt binnen Utrecht en komt vervolgens in de regering dezer stad tot het jaar 1554 voorGa naar voetnoot6). Hij was eerste | |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
burgemeester tijdens den plegtigen intogt van Philips, prins van Spanje, binnen de stad Utrecht in het jaar 1549Ga naar voetnoot1), bij welke gelegenheid hij vermoedelijk de ridderlijke waardigheid verkreegGa naar voetnoot2). Ernst van Nyenrode overleed omstreeks het jaar 1557, uit zijn huwelijk met Margaretha van Renesse van Wulven nalatende eene eenige dochter, Geertruid van Nyenrode, vrouwe van Zuylestein en gemalin van Goderd van Reede, heer van Saasveld, Amerongen en NederhorstGa naar voetnoot3). - Doch laat ons thans wederkeeren tot den oudsten zoon van otto van nyenrode en heilwich van vianen, dien wij zoo straks hebben achtergelaten. Deze Johan van nyenrode dan was na den dood van zijn broeder gijsbrecht de leenvolger zijns vaders geworden en komt op den 27 April 1411 voor het eerst, en wel als schildknaap, voorGa naar voetnoot4). In naam des graven van Holland droeg hij vervolgens op den 16 Sept. 1415, voor het geregt van Breukelen, den vrijen eigendom van het huis Gunterstein over ten behoeve van Elsebe van Loendersloot, vrouwe van IJzendoren, erfdochter van Splinter van Loendersloot en Elsebe van ZuylenGa naar voetnoot5). Ook als schildknaap beloofde hij plegtig, op den 15 Aug. 1416, te gelijk met vele andere edelen, om Jacoba van Beijeren na den dood van haar vader als landsvrouwe te zullen huldigenGa naar voetnoot6). De magistraat der stad Utrecht schreef op den 2 Jan. 1425 aan Wouter van Minden, ridder, en aan johan van nyenrode, schildknaap, in het belang der geëerfden van Geelkensdorp, met verzoek, om deze | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
buren vrij te laten van alle regtsvorderingen betrekkelijk tot het maken van slagen of werken in den watergang van der A. Hieruit kan men intusschen zien, dat de ingezetenen dezer buurschap regtens niet behoorden onder den watergang van der A, maar, even als de buren van der Haer, van oude gewoonten en herkomen gelegen waren geweest onder den Rijn en het water loosden in de Vecht bij OudaanGa naar voetnoot1). - In het jaar 1427 verrees de oorlog tusschen Rudolf van Diepholt en Zweder van Kuilenburg, die elkander een tijdlang den zetel van Utrecht met geweld van wapenen betwistten. De stad en het sticht van Utrecht hielden daarbij de zijde van den Postulaat; terwijl de hertogen van Gelre en Bourgondie de bondgenooten waren van den onwettig verkoren Bisschop. Rudolf van Diepholt en de stad Utrecht bewezen toenmaals aan johan van nyenrode, op voorspraak van zijn oudoom, Johan van Vianen, en van zijn broeder Gijsbrecht van Nyenrode, den gewezen ruwaard van het Sticht, de bijzondere gunst van met zijn gezin en hofstede te Nyenrode en met al zijne overige goederen, in het Sticht gelegen, buiten den krijg te mogen blijven. Van zijne zijde beloofde onze johan, aan den Postulaat en diens bondgenooten geen nadeel toe te brengen, noch zijn huis voor hunne vijanden te openenGa naar voetnoot2), Ook hertog Philips van Bourgondie verleende op den 19 Aug. van dat zelfde jaar 1427, voor een bepaalden tijd, aan de gemeene buren en onderzaten van Breukelerveen en Tienhoven, gezeten in jans geregt van nyenrode, eene zekere bescherming tegen gevangenschap, roof, brand en andere rampen des oorlogs, op voorwaarden evenwel, dat zij zich inmiddels buiten het gebied des Hertogs zouden houden. Hadden zij echter, wegens het ontvoeren van vee of ander onregt, over een zijner onderdanen te klagen, dan werd hun verlof gegeven, om twee personen ter behartiging hunner belangen uit te | |||||||||
[pagina 39]
| |||||||||
zenden, die daartoe een veilig geleide zouden bekomen; voorts moesten de gemelde buren zich wachten voor het doen van verbodingen of het geven van vuurseinen, strekkende tot afbreuk van den Hertog en zijne vrienden; maar werd de klok algemeen door den gezworen pander in den gestichte van Utrecht geslagen, dan stond het hun vrij dien klokslag te volgen, doch zonder alsdan eenige veiligheid te genieten, zoolang zij zich namelijk buiten de palen van hun kerspel bevondenGa naar voetnoot1). Deze onzijdigheid van johan van nyenkode in een tijd van algemeene partijschap en beroering, had buiten twijfel haren grond in de hulde en manschap, welke hij wegens het huis Nyenrode en andere goederen was verschuldigd aan Holland, waarvan het bewind toenmaals door hertog Philips van Bourgondie aan Jacoba van Beijeren, de wettige landsvrouwe en bondgenoote van het Sticht, met geweld werd betwist. - Overigens, uit de zoo even vermelde bescheiden schijnt het te blijken, dat de hofstede van Nyenrode reeds vóór het jaar 1427 door otto van nyenkode aan zijn zoon johan was overgedragenGa naar voetnoot2). Deze daadzaak wordt dan ook nader bevestigd door eene oorkonde van den 2 Nov. 1430, waarbij gravin Jacoba den lijftogt bekrachtigde, welke door johan van nyenrode ten behoeve zijns vaders was vermaakt aan alle heerlijkheden, tienden, renten, het huis Nyenrode en de overige goederen, welke hij van de grafelijkheid van Holland in leen was houdendeGa naar voetnoot3). Otto van nyenrode had vooraf, gelijk ook uit deze oorkonde blijkt, de voormelde bezittingen aan de genoemde vorstin ten behoeve zijns zoons opgedragen, en wel waarschijnlijk bij herhaling en naar aanleiding van het verdrag, op den 3 Julij 1428 tusschen Philips van Bourgondie en Jacoba van Beijeren gesloten, volgens hetwelk de lee- | |||||||||
[pagina 40]
| |||||||||
nen der grafelijkheid van Holland van Jacoba moesten worden verheven, terwijl de leenmannen daarbij verpligt waren ook trouw aan den Hertog te zwerenGa naar voetnoot1). - Johan van nyenrode wordt vervolgens in het jaar 1432 op nieuw als schildknaap vermeldGa naar voetnoot2). Als heer van Nyenrode, verleidde hij in 1436, vermoedelijk na het overlijden zijns vaders, zijnen neef Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen met het huis te Velsen en toebehooren, met 2 hoeven lands te Kamerijk, eene en eene halve hoeve te Portengen en 4 morgen lands op het Slijk in het kerspel van Maarsen, alles leenroerig aan de grafelijkheid van HollandGa naar voetnoot3). Eindelijk, in het jaar 1449 werd ook johan van nyenrode als een voornaam tegenstander van bisschop Rudolf van Diepholt, tegelijk met zijn broeder Splinter, uit de stad en het sticht van Utrecht gebannenGa naar voetnoot4), en op den 1 Julij 1454 was hij niet meerGa naar voetnoot5). Reeds vóór den 14 Aug. 1412Ga naar voetnoot6) had johan van nyenrode zich in den echt verbonden met ida van bijlandGa naar voetnoot7), dochter van een Dirk van Bijland uit Gelderland. Hij verwekte bij haar drie zonen, gijsbrecht, Johan en Hendrik, benevens twee dochters, te weten, JohannaGa naar voetnoot8), gehuwd met Gerrit van RijnGa naar voetnoot9) Soudensz., en Heila, nonne in het klooster van St. Cecilie binnen Utrecht, die op den 19 Julij 1458 overleed en te Delft in den Gilden Tijde werd begravenGa naar voetnoot10. gijsbrecht van nyenrode, de leenvolger zijns vaders, zal hierna behandeld worden. Zijn tweede broeder Johan huwde eerst met Else van Darthuizen en trad in het jaar 1475 in oen tweeden echt met | |||||||||
[pagina 41]
| |||||||||
Johanna van Montfoort, waarbij bij de goederen van den Ouden Hoorn, gelegen in den lande van Voorne, als huwelijksgave ontving van zijne schoonzuster, de vrouwe van Nyenrode. Hij verwekte, en wel in zijn eerste huwelijk, een eenigen zoon, dien wij later als leenvolger van Nyenrode zullen ontmoeten; ook liet hij natuurlijke kinderen na, als Dirk van Nyenrode en Ida van Nyenrode genaamd BijlandGa naar voetnoot1). Deze Johan overleed op den 27 Dec. 1476Ga naar voetnoot2). - Hendrik van Nyenrode, jongste zoon van johan van nyenrode en ida van bijland, stierf in ongehuwden staat, nalatende eenen bastaard, genaamd Johan van Nyenrode, en eene natuurlijke dochter, Ida van Nyenrode genaamd BijlandGa naar voetnoot3). Hendrik stierf den 8 Nov. 1466Ga naar voetnoot4), waarna zijn oudste broeder en diens gemalin op den 10 Junij 1467 voor de rust zijner ziel eene vicarij stichtten en begiftigden in eene daartoe gebouwde kapel aan de zuidzijde van het koor der oude kerk te BreukelenGa naar voetnoot5). Gijsbrecht van nyenrode, oudste zoon van johan van nyenrode en ida van bijland, werd op den 23 Junij 1455, na het overlijden zijns vaders, door Reinold van Brederode, heer van Vianen, verleid met het geregt, de tins en tienden van Otterspoorbroek en met 10 morgen lands, aldaar gelegen en grenzende ten oosten aan het geregt van den bisschop van Utrecht en ten westen aan dat van Melis van Minden; met de tienden van Westenge, den Haartiend, den Evenaartiend, den kleinen tiend en den Dolretiend en het geregt, waarin die tienden gelegen waren; met de tins van Hannensluze tot aan Nichtevecht toe; ook met het Dolregoed en het geregt van Breukelen buitendijks, benevens de hofsteden aldaar gelegen. Deze verleiding werd door David van Bourgondie, bisschop van Utrecht, als overleenheer, op den 20 Jan. 1461 nader | |||||||||
[pagina 42]
| |||||||||
bekrachtigd. Hertog Philips van Bourgondie verleidde voorts onzen gijsbrecht van nyenrode op den 1 Aug. 1455 met het huis Nyenrode, de helft der ambachten van de Lier en Souteveen, de helft van al zulke goederen, als Otto van den Poel voormaals binnen den ban van Minden, in het geregt des heeren van Langerak, in leen had gehouden, eene hoeve lands te Breukelerwaard, onder het geregt van St. Marie te Utrecht, een huis binnen Naarden en al zulk land, als hem met regt was toegekomen van de tienden van Gooiland; eindelijk, met de goederen, welke Gijsbrecht van Nyenrode Jansz. (van Velsen) van hem in leen hield, te weten, het huis te Velsen met zijn toebehooren, gelijk Floris van Haemstede, heer van Montigny, het voormaals gehouden had, 4 morgen lands in het kerspel van Maarsen, 2 hoeven te Kamerijk, in het geregt des heeren van Abcoude, eene hoeve te Portengen, in het geregt van Jacob van der A, en nog eene halve hoeve te Portengen. Vervolgens werden op den 22 Dec. 1458 drie hoeven lands, gelegen in de Achtersloot nabij IJsselstein, in het geregt van den Dom te Utrecht, benevens de tienden van Zweesterenge, tusschen Sertroosen en den Daal, door bisschop David van Bourgondie op hem verleid. - Gijsbrecht van nyenrode kocht ook nog in het jaar 1474 van Otto van Rijn Hermansz., voor eene som van 700 gouden Arnhemsche guldens en 20 Rijnsche guldens, 20 hofsteden gelegen in het dorp Breukelen, de tienden van 22 hoeven in den Broek (Otterspoorbroek), het geregt, tienden, tinsen en den uiterdijk bij der A, het geregt, tienden en tinsen van 4 hoeven in Bertengen (Portengen) en de tienden op WestengeGa naar voetnoot1). Deze laatstgemelde goederen wer- | |||||||||
[pagina 43]
| |||||||||
den op den 25 Mei 1474 door Jolente van Lalaing, vrouwe van Vianen, als voogdesse van haar zoon Walraven van Brederode, op gijsbrecht naar behooren verleid en vormden nu, vereenigd met de goederen, welke reeds vroeger in het jaar 1397 door Hendrik van Vianen op otto van nyenrode waren overgebragt, de later zoogenaamde ambachtsheerlijkheid van Breukelen-Nyenrode, leenroerig aan den hove van VianenGa naar voetnoot1). Door overdragt van Herman van Wijck, Johansz., verkreeg gijsbrecht daarenboven in 1476 het patronaat-regt van 5 prebenden, vroeger door eene Machteld, gemalin van den ridder Hibernus van Reede, in de collegiale kerk van St. Catharina te Heusden gestichtGa naar voetnoot2). Gijsbrecht van nyenrode huwde met alienora van borselen, weduwe van Jan van Buren. Zij beërfde door den dood van haar broeder Frank van Borselen, laatsten gemaal van Jacoba van Beijeren en graaf van Oostervant, de heerlijkheden van Zuylen, St. Maartensdijk, Hoogstraten, Borselen, Cortgene, VoorneGa naar voetnoot3). | |||||||||
[pagina 44]
| |||||||||
Het goed PendrechtGa naar voetnoot1), de hooge heerlijkheid van der LuchtGa naar voetnoot2) en eene ambachtsheerlijkheid, nabij Langevelt gelegenGa naar voetnoot3), kwamen ook bij die gelegenheid in het bezit van alieonora van borselen, die deze goederen vervolgens opdroeg aan hertog Karel van Bourgondie ten behoeve van haar echtgenoot en zijne nakomelingen, als bezitters van het huis NyenrodeGa naar voetnoot4). Deze gijsbrecht van nyenrode was dus voorzeker het meest vermogende lid van zijn geslacht; doch zijn leven schijnt niet rijk te zijn geweest aan merkwaardige bijzonderheden. In het jaar 1460 werd hij door Philips van Bourgondie tot baljuw van | |||||||||
[pagina 45]
| |||||||||
Loosdrecht, Minden en Tekkop aangesteld, welke betrekking hij vier jaren later, bij vergunning des Hertogs, overdroeg op zijn bastaard en eenig nakomeling, genaamd Hendrik van NyenrodeGa naar voetnoot1). Ook wordt hij genoemd onder de edelen en ridderschap, welke hertog Karel van Bourgondie in het jaar 1468 binnen 's Gravenhage als graaf van Holland ontvingenGa naar voetnoot2). Hij komt voorts op den 3 Febr. 1476 als ridder voorGa naar voetnoot3) en eindigde op den 13 Dec. van dat zelfde jaar het tijdelijke levenGa naar voetnoot4). Gijsbrecht van nyenrode en alienora van borselen bezaten eene huizinge binnen de stad Utrecht, staande in den Regenboog, achter de kerk van St. Pieter, en naar hen de herberge van Nyenrode genoemd, welke later tot een klooster werd ingerigt. Het is bekend, dat de zusteren van Jeruzalem aanvankelijk haar gesticht buiten de Weerdpoort der stad Utrecht hadden gevestigd. Dan, gedurende den verwoestenden krijg, welken Maximiliaan van Oostenrijk in 1481 en de beide volgende jaren tegen de stad Utrecht voerde, werd dit klooster door de woeste krijgslieden bij herhaling geplunderd en verbrand, waarbij de arme nonnen haar gesticht en kerk niet alleen, maar ook al haar huisraad, boeken, kleinodiën en ornamenten verloren, ja, schier niets dan hare dagelijksche kleederen behielden. Bisschop David van Bourgondie, om wien toenmaals al die verwoesting geschiedde, riep later, op den 10 April 1493, ten behoeve dezer hemelsche bruiden de algemeene weldadigheid in, ten einde haar aldus in staat te stellen, om zich een nieuw klooster binnen de muren der stad Utrecht te stichten. Niet vruchteloos ging de brief van den kerkvoogdGa naar voetnoot5) de | |||||||||
[pagina 46]
| |||||||||
huizen der geloovigen rond, te meer daar onze herder, tot belooning van milde giften, het vooruitzigt had geopend op vergeving van zonden. Reeds op den 6 Aug. 1493 droeg Gerrit van Rijn Soudensz., uit naam van Frederik van Egmond, heer van IJsselstein, Buren en Cranendonk, ten behoeve van de priorin en het gemeene convent van Jeruzalem buiten Utrecht, de herberge van Nyenrode over, met nog een ander huisGa naar voetnoot1), staande op de westhoek van en in de Gaasbeeksteeg (Jeruzalemsteeg), naast de voormelde woning, en ook eenige hofsteden, gelegen in de genoemde steeg en vroeger gebruikt tot de herberge van Nyenrode. De heer van Buren bekende voorts voor al deze gebouwen door het klooster wel voldaan te zijn en bedankte de nonnekens voor ‘die goede betalinghs’Ga naar voetnoot2). Het duurde evenwel nog tot aan het jaar 1513, eer deze wel en zeker metterwoon in haar nieuw gesticht waren gevestigdGa naar voetnoot3). Wij keeren nu nog eenmaal weder tot den natuurlijken zoon en eenigen nakomeling van gijsbrecht, heer van Nyenrode, Zuylen, St. Maartensdijk en vele andere aanzienlijke bezittingen. Deze Hendrik bastaard van Nyenrode werd dan in het jaar 1464 door den invloed zijns vaders tot baljuw van Loosdrecht, Minden en Tekkop aangesteld. Hij komt vervolgens op den 13 Maart 1488 als getuige van bisschop David van Bourgondie voorGa naar voetnoot4) en werd omstreeks het jaar 1500 door aankoop eigenaar van het huis Gunterstein te BreukelenGa naar voetnoot5), Dit kasteel werd vervolgens in 1508 door de Bourgondische krijgslieden ingenomen, waardoor onze bastaard veel kreeg te lijden van den moedwil hunner vijanden en in kwade faam bij den hertog van | |||||||||
[pagina 47]
| |||||||||
Gelre geraakte. Op voorspraak evenwel van den bisschop en de staten van Utrecht, werd Gunterstein tegen het einde des jaars weder ontruimdGa naar voetnoot1) en bleef in het rustig bezit van zijn heer, totdat dit huis in 1511 door de burgers van Utrecht en de Gelderschen werd ingenomen en ten gronde toe geslechtGa naar voetnoot2). Hendrik van Nyenrode overleefde deze gebeurtenis nog eenigen tijd en overleed omstreeks 1519 in den hoogen ouderdom van 84 jaren. Zijn zoon Gijsbrecht van Nyenrode, verwekt bij eene dochter uit het geslacht van Ruysch, bouwde het kasteel Gunterstein weder op en was ook heer van het huis Hillegom bij HaarlemGa naar voetnoot3). Hij komt tusschen de jaren 1528 en 1547 als maarschalk van Eemland voor, eene betrekking, waartoe hij niet wel schijnt geregtigd te zijn geweestGa naar voetnoot4). Uit zijn echt met Cornelia van Waveren liet hij kinderen na, van welke wij hier als zonen vermelden: 1. Hendrik van Nyenrode, die in 1553, na doode zijns vaders, het huis Gunterstein beërfde en in 1557 ongehuwd overleed. 2. Jacob van Nyenrode werd door het overlijden zijns broeders heer van Gunterstein en trad in den echt met Catharina Swart. Het huis Gunterstein ging na zijn dood op zijne moeder over en kwam vervolgens in het bezit van hare dochter Margaretha van Nyenrode, echtgenoote van Jan Monniks, wiens kleinzoon Karel van Bruxelles het in 1611 aan Johan van Oldenbarnevelt verkochtGa naar voetnoot5). 3. Cornelis van Nyenrode, kanonik van den Dom te UtrechtGa naar voetnoot6) en heer van het huis HillegomGa naar voetnoot7) bij Haarlem. Hij was in 1566 een | |||||||||
[pagina 48]
| |||||||||
voornaam aanlegger van den beeldenstorm binnen UtrechtGa naar voetnoot1); ook behoorde hij, naar men zegt, tot de verbondene edelen, die in dat zelfde jaar 1566 het bekende verzoekschrift aan de landvoogdesse onderteekenden en indiendenGa naar voetnoot2). Dies werd hij op den 17 Aug. 1568 door hertog Alva en den bloedraad uit den lande gebannenGa naar voetnoot3), vertoefde voorts te Wezel, Keulen en Aken en liet uit zijn echt met Catharina van Noverum twee kinderen na, van welke de zoon in jeugdigen leeftijd stierf en de dochter het huis Hillegom beërfdeGa naar voetnoot4). Ook verwekte hij nog eenen bastaard, genaamd Cornelis van NyenrodeGa naar voetnoot5). Nadat gijsbrecht van nyenrode, heer van Zuylen en St. Maartensdijk, op den 13 Dec. 1476 was overleden, zonder wettige geboorte na te laten, moesten zijne leengoederen overgaan op zijn broeder Johan van Nyenrode, die kort na gijsbrecht op den 27 Dec. 1476 overleedGa naar voetnoot6), uit zijn huwelijk met Else van Darthuizen nalatende een eenigen zoon, ook johan van nyenrode geheeten. | |||||||||
[pagina 49]
| |||||||||
Deze johan van nyenrode nu werd, als regte leenvolger der hofstede en heerlijkheid van Nyenrode, op den 20 Oct. 1480 door Walraven van Brederode met al zulke goederen verleid, als zijn oom gijsbrecht van nyenrode, heer van Zuylen en St. Maartensdijk, van den hove van Vianen in leen had gehoudenGa naar voetnoot1). De daarop gevolgde vijandschap tusschen de stad Utrecht en bisschop David van Bourgondie, waarbij Maximiliaan van Oostenrijk de belangen van den Kerkvoogd met geweld van wapenen bevorderde, was evenwel oorzaak, dat het huis Nyenrode voor als nog niet verder werd verleid. Deze sterkte toch, zoo zeer geschikt om de vaart langs de Vecht te belemmeren en alzoo der stad van Utrecht den toevoer af te snijden, was toen ook weder door de Hollandsche krijgsknechten bezet geworden. Maar eerlang togen de burgers van Utrecht uit en sloegen het beleg voor Nyenrode, hetwelk zoo hevig door hen werd beschoten, dat de belegerden, op den 7 Sept. 1481, genoodzaakt waren, om zich over te geven. De bezetting bedong slechts het leven en werd daarop gevankelijk naar Utrecht gevoerd, terwijl het kasteel, na geplunderd te zijn, aan de vlammen werd prijs gegeven. Een tijdgenoot verhaalt ons deze gebeurtenis in de navolgende bewoordingen: ‘Die van Utrecht namen hoer bussen ende hoer scermen mede ende toghen voor Nyenrode ende lagen daer voor ende scoten daer doer ende weder doer, also dat die gheen, die daer op laghen, spraeck hielden met die gheen, die daer voor laghen; ende sij gavent op, behoudelick hoers lijfs; ende hoer goet, dat most daer blijven, ende sij werden al gevanghen; ende die ruyters mit die borgers van Utrecht spolieerdent ende staeckent aen ende berndent. Ende dit gescieden op onser Vrouwen avont NativitatisGa naar voetnoot2). De goederen, welke toenmaals op het huis Nyenrode gevon- | |||||||||
[pagina 50]
| |||||||||
den en van daar waren weggevoerd, werden vervolgens op last van den stedelijken raad van Utrecht verzameld, beschreven en verder ten voordeele der stad verkocht; terwijl een gedeelte daarvan kwam als buit aan de gemeene gilden, opdat zij zich in het vervolg tot het doen van reizen steeds gewillig zouden betoonenGa naar voetnoot1). Uit de voormelde belegering, plundering en verwoesting van het kasteel Nyenrode, mogen wij dus afleiden, dat johan van nyenrode in den driejarigen oorlog tusschen Maximiliaan van Oostenrijk en de stad Utrecht, als een getrouw leenman van Holland, der partij van den Utrechtschen kerkvoogd was toegedaan. Hij werd dan ook op den 25 Julij 1482 door den heer van Montigny, als stadhouder generaal van Holland, naar behooren verleid met het huis Nyenrode, de helft der ambachten van de Lier en Souteveen, een huis binnen Naarden en al zulk land, als van de tienden van Gooiland was gekomen, ook met het goed Pendrecht, de hooge heerlijkheid van der Lucht, bij Noortigerhout, en de ambachtsheerlijkheid bij LangeveltGa naar voetnoot2). Na het einde van dezen grooten oorlog, gelijk men oudtijds sprak, schijnt het huis Nyenrode door zijn bezitter weder hersteld te zijn: want, toen johan van nyenrode op den 14 Julij 1495 den tol aan de natuur had betaald, ging dit kasteel in goeden staat op josina van nyenrode, zijne leenvolgster, over. Deze erfdochter, geboren uit den echt van johan van nyenrode met elisabeth van zuylen van der haer, had eene eenige zuster, met name Johanna, die tweemaal gehuwd is geweest, eerst met Frederik van Drakenburg, heer van Drakenstein, en daarna met dien Jacob van MindenGa naar voetnoot3), heer van Loendersloot, Oudenkoop en ter Aa, die in de geschiedenis bekend is als hof- | |||||||||
[pagina 51]
| |||||||||
meester en vertrouwde raad van bisschop Hendrik van Beijeren en later ook als ambtman van Grave en Kuik. Josina van nyenrode, Oudste dochter van johan van nyenrode en elisabeth van zuylen van der haer, werd Op den 29 Sept. 1496 door Philips, aartshertog van Oostenrijk, verleid met het huis Nyenrode en de helft der ambachten van de Lier en Souteveen; met de hooge heerlijkheid van der Lucht, bij Noortigerhout, gelijk gijsbrecht van nyenrode, heer van Zuylen en St. Maartensdijk, dit leen had gehouden; met de ambachtsheerlijkheid bij Langevelt en ook met het huis te Velsen, gelijk haar vader dat vroeger in leen hield. Dirk bastaard van Nyenrode deed, als oom en voogd van josina, daarvoor hulde aan den leenheer. Frederik van Baden, bisschop van Utrecht, verleidde voorts de erfdochter van Nyenrode, op den 31 Jan. 1497, met drie hoeven lands in de Achtersloot en met de tienden van Zweesterenge, waarvoor haar grootvader Dirk van Zuylen, ridder, hulde deed. Vervolgens werden op den 11 Maart 1499 de goederen van Nyenrode, leenroerig aan den hove van Vianen, door Walraven van Brederode op josina overgebragt, waarvoor haar oom Gijsbert van Zuylen Dirksz. hulde bewees. Elza, rijngravin en abdisse van Elten, verleidde ten haren behoeve in de maand November des jaars 1500 ook den voornoemden Gijsbert van Zuylen met het maarschalkambt van Gooiland, en de daartoe van ouds behoorende tienden, gelijk het een en ander door johan van nyenrode, josina's vader, en zijne voorzaten tot een dienstmansleen was gehouden. | |||||||||
[pagina 52]
| |||||||||
Eindelijk, op den 26 Junij 1529 werd josina ook nog door den Domproost van Utrecht, bij opdragt van Goderd van Herff, verleid met de lossinge van het huis Bloemerweerde, met 12 morgen lands, de tienden uit den Rijn, eene hofstede en verder toebehooren, gelegen onder Koten en haar aangestorven als regte leenvolgster van gijsbrecht van nyenrode, heer van Zuylen en St. MaartensdijkGa naar voetnoot1). Omstreeks den 15 Februarij van het jaar 1504 werd deze rijke, maar toen nog onmondige, erfdochter, te gelijk met hare zuster Johanna en buiten weten van hare naaste bloedverwanten en voogden, met geweld ontvoerd van het kasteel Nyenrode door willem turk, zoon van Goderd Turk en Margaretha van Egmond, dochter des heeren van IJsselstein. Wel bragt Steven van Zuylen van der Haer, heer van Zevender, dit geweld, aan de kinderen zijner zuster bedreven, ter kennis van den Bisschop; doch, in stede van bij dezen regt te bekomen, ontving hij nog brieven van den heer van IJsselstein en ook van den stoutmoedigen schaker, met bedreigingen tegen hem en al zijne vrienden en aanhangers. Hierop zond Steven van Zuylen aan de drie staten van Utrecht een verzoekschrift toe, van den navolgenden inhoud: ‘Geeft te kennen, Steven van Zulen vander Haer, knape, heere tot Zevender etc., hoe dat int iaer 1504, ontrent den 15 dach in Februario, eenighe sijn gecomen totten huyse van Nienrode mit geweldiger handt ende hebben aldaer met groot gewelt twee sijne suster kijnderen, noch binnen horen mondigen iaren wesende, also dat sij haer seluen tot geene saeken ouergeuen en mochten, (weggevoerd), ende hebben aldaer oeck grote fortse ende gewelt bedreuen ende enige dootgeslagen; welck gewelt, fortse ende ongenade, aen sijn bloet also geweldelicken bedreuen, die selue Steuen van Zulen, suppliant, heeft tot vele diuerse stonden oetmoedelicken te kennen gegeuen onsen genadigen heere, hem biddende, als dat dselue sijne | |||||||||
[pagina 53]
| |||||||||
genade tvoirs. gewelt corrigeren wilde, soo tvoors. in sijnder genade landen ende jurisdictie des gestichts van Vtrecht geschiet is; dwelck hem in geenrewijs heeft mogen geschieden, noch op huyden des daechs en mach, daer de suppliant hem seer aff beclaecht mit sijne vrunden. Dit niet genoch wesende, is daer en bouen gecomen den heere van IJsselstein ende heeft seeckere brieuen van dreygementen gescreuen aenden voors. suppliant, inhoudende, als dat hij daer op verdacht soude wesen niet alleen tegens Steuen, maer al sijne adherenten etc., ende noch meer brieffs, die vanden handdadinge oick gescreuen sijn; dwelck den suppliant seer vervremden, aengemerct, dat hij mitten voors. heere van IJsselstein niet vuystaende en weet te hebben, dan minne ende vrintschap. Ende soe dan den seluen suppliant vant voors. gewelt ende ongenade, aen sijn bloet bedreuen, geene iustitie ofte correctie heeft mogen geboren, noch hudens daechs en mach van onsen voirs. genadig en heere, wat vervolch hij daeromme gedaen heeft, soo begeert dvoors. suppliant aen v, mijn heeren, oetmoedelicken biddende, als dat v eerweerdicheyt mijn genadigen heere alsoe belieuen te onderwijsen, het voors. gewelt te corrigeren ende daer inne alsoe te doen, dat dselue suppliant mit sijne vrunden ende adherenten vrij van alle dreygementen mogen wesen, alsoe emmers dat van rechts ende eeren wegen behoirt. Jtem weet meede, dat, alsoe de ionxste dochter van Nienrode noch onmundich is, ongehijlict wesende, ende den magen ende vrunden oick onthouden wort, begeeren sij meden, (dat) die staten also vervoegen willen aen mijn genadigen heere, dat sij wederom comen mach in haere magen ende vrunden handen, alst mogelick, (is en) van Goods ende rechts wegen alsoo behoirtGa naar voetnoot1).’ De staten van Utrecht nu zonden dit verzoekschrift, met nog eenige afschriften van stukken tot deze zaak betrekkelijk, aan den Bisschop, die toenmaals zijnen zetel op het slot te Duurstede hield. Deze antwoordde op den 18 Junij 1505, | |||||||||
[pagina 54]
| |||||||||
dat Steven van Zuylen in zijn schrijven der waarheid zeer had te kort gedaan, door te stellen, dat hij hem verscheidene malen over het geweld, aan zijne bloedverwanten bedreven, had geklaagd, hem biddende dit onregt te straffen. Steven was, wel is waar, op zekeren tijd met eenige andere personen bij hem gekomen, om hem de toedragt der zaak te doen verstaan; doch hierop had de Bisschop geantwoord, dat, zoo Steven volgens het landregt over iemand wilde klagen, zijne genade die klagten zou vervolgen; waarop Steven weder uitdrukkelijk had verklaard, dat hij niet klaagde, maar slechts de zaak aan den Bisschop te kennen gaf. Dewijl Steven van Zuylen dus over niemand had geklaagd en daar willem turk ook niet in het Sticht van Utrecht was gezeten, noch onder het regtsgebied des Bisschops behoorde, was de zaak tot dusverre gebleven, zooals zij was. Indien Steven evenwel nu nog naar den landregte over iemand wilde klagen, die onder het regtsgebied des Bisschops behoorde en diens onderzaat was, of die ten minste bekomen kon worden, zou de Bisschop de zaak vervolgen, gelijk het naar het landregt behoorde. Maar mogten de staten iets beters weten, dan zou zijne genade volgaarne hun gevoelen vernemen en zoo handelen, dat Steven van Zuylen zich billijkerwijze over hem niet hadde te beklagenGa naar voetnoot1). Met dit ontwijkende antwoord stelden de staten, of liever Steven van Zuylen, zich niet aanstonds te vreden. Zij wendden zich andermaal tot den Kerkvoogd, met overzending van twee verzoekschriften, waarvan het een aan de staten, in het laatst gehouden kapittel generaal, en het ander vroeger aan den Bisschop was overgegeven. In zijn antwoord van den 11 Julij bleef de Bisschop bij hetgeen hij vroeger had geschreven: Steven van Zuylen had in persoon over geen geweld geklaagd, maar hem door Ernst van IJzendoren van de toedragt der zaak onderrigt, met uitdrukkelijke verklaring, dat hij over geen onregt klaagde. In het verzoek- | |||||||||
[pagina 55]
| |||||||||
schrift, aan den Bisschop overgegeven, zegt Steven ook niet, dat hij zich bij zijne genade had beklaagd, zooals het naar het landregt behoorde. Evenmin was, gelijk Steven meent, het geval aan den Bisschop door diens raden verkeerdelijk overgebragt geworden: al wat in deze zaak was geschied, was in tegenwoordigheid en met voorkennis van den Kerkvoogd gedaan. Bijaldien dus Steven van Zuylen of iemand anders het gepleegde onregt nog naar het landregt wilde vervolgen, zou zijne genade hem daartoe de gelegenheid verschaffen. Mogten evenwel de staten hem betere middelen aan de hand geven, dan zou de Bisschop, gelijk hij reeds vroeger had betuigd, zich daarnaar volgaarne voegenGa naar voetnoot1). Hierbij schijnt de zaak gebleven te zijn, zonder dat Steven van Zuylen of zijne bloedverwanten verder regt van den Bisschop hebben kunnen bekomen. Josina van nyenrode was dan ook reeds in 1405 met haar schaker in den echt verbonden. Het verdient evenwel opmerking, dat eenige burgers en inwoners der stad Utrecht omstreeks het jaar 1507 voor het huis Nyenrode kwamen en er de onderzaten met brandschatting en plundering bezwaarden. Of dit voorval in verband hebbe gestaan met de stoute schaking der erfdochter van Nyenrode, of liever tot de eene of andere staatkundige gebeurtenis betrekkelijk zij geweest, is ons onbekend; maar zeker is het, dat willem turk over dit onregt wel geklaagd, doch op zijne beurt geen regt heeft kunnen bekomenGa naar voetnoot2). De oorlog tusschen keizer Maximiliaan van Oostenrijk en hertog Karel van Gelre, waarin het sticht van Utrecht meer en meer werd verwikkeld, was overigens zeer geschikt, om alle zaken van minder belang in vergetelheid te brengen. Toen de Gelderschen omstreeks den 10 Julij 1508 de steden Weesp en Muiden hadden ingenomen, werd door den vorst van Anhalt, toen legervast voor Puderoyen liggende, op bevel der aartshertogin van Oos- | |||||||||
[pagina 56]
| |||||||||
tenrijk, regentesse generaal, aan Frederik en Floris van Egmond verzocht, om op de grenzen van Holland te trekken en daar den vijand te wederstaan. Willem turk opende hun zijn huis Nyenrode, dat door ruiters en knechten werd bezet. Straks kwamen er klagten in omtrent den overlast, welken de Stichtsche onderdanen dagelijks van de bezetting op Nyenrode hadden te lijden. De bisschop en de staten van Utrecht schreven daarover een ernstigen brief aan den heer van Nyenrode. Willem bastaard van IJsselstein, die bij afwezigheid van willem turk het bevel over de krijgslieden op Nyenrode voerde, antwoordde in zijn schrijven van den 16 en 17 Oct. van het genoemde jaar 1508, dat de klagten over brandstichting en plundering van Stichtsche onderzaten door zijne onderhoorige manschappen hun ‘scherpelic ende onmanyerlick’ waren aangebragt. De knechten, op Nyenrode liggende, waren wel door den naderenden winter genoodzaakt geworden, om eenige bedden, en slaaplakenen, met toebehooren, van de naburige landzaten af te halen; maar deze goederen waren niet als geroofd, maar slechts als geleend, te beschouwen en zouden, na het einde der veede, in behoorlijken staat teruggegeven worden. De staten werden voorts door den slotvoogd herinnerd aan de onbillijke en onregtmatige handelwijze hunner eigene onderdanen, hoe, nog geen jaar geleden, eenige burgers en inwoners van Utrecht te Nyenrode waren gekomen en de onderzaten van dit huis hadden gebrandschat en geplunderd, waarover men toen ook wel geklaagd, maar geen antwoord noch regt had kunnen bekomenGa naar voetnoot1). - Op het einde der maand November rigtte de Bisschop zich andermaal tot willem turk over de geweldenarijen, den Stichtschen onderzaten door de bezetting van Nyenrode aangedaan, en tegelijk omtrent eene afpaling van den Vechtstroom. De bastaard van IJsselstein antwoordde op den 1 Dec. van het meer genoemde jaar 1508, dat het huisraad, hetwelk zoowel van Hollandsche, als Stichtsche onder- | |||||||||
[pagina 57]
| |||||||||
danen, genomen was, hun buiten schade teruggegeven zou worden, zoodra hij daartoe het bevel zijner hoofden ontving. Hij verzocht voorts den eerwaardigen vader geen geloof te hechten aan klagten, welke alleen uit vijandige gezindheid voortkwamen, en bood aan, zoo voor zich zelven als voor zijn neef willem turk, om zich in persoon voor den Bisschop tegen elke aanklagt te komen verantwoorden. Wat eindelijk de afsluiting van de Vecht betrof, zij was niet geschied, om aan de Stichtsche onderdanen last of nadeel te berokkenen, maar wel om den Gelderschen het doorvaren met mondbehoeften te beletten. Deze toch waren onlangs des nachts heimelijk met voorraad uit Utrecht voorbij Nyenrode heen gesloken en zochten andermaal op zekeren avond met vele schuiten, geladen met levensmiddelen, naar Weesp door te varen. Hun voornemen was echter aan den slotvoogd geboodschapt geworden, die toen als een getrouw dienaar der heeren, in wier soldij hij zich bevond, de Vecht had afgesloten. De boom was evenwel dag en nacht open, zoo zelfs, dat twee gewone schepen daar gemakkelijk naast elkander door konden varen. Mogt de bisschop niettemin bevelen, dat de boom wierd afgeworpen, dan verklaarde de bevelhebber zich daartoe aanstonds bereid. - Dus werd de Vecht weder geopend, terwijl het huis Nyenrode intusschen door de Hollandsche krijgslieden bleef bezetGa naar voetnoot1). Twee jaren later deed Floris van IJsselstein in den vroegen morgen van den 28 Dec. 1510 een onverwachten aanslag op verschillende punten van Utrecht. De stad nam toen de Geldersche krijgslieden in, welke haar door den hertog van Gelre ter dienste waren gezonden. Vereenigd met deze hulpbenden, togen de burgers van Utrecht uit en vermeesterden op den 26 Maart 1511 de sloten van Nyenrode en Gunterstein. Willem turk werd gevankelijk binnen Utrecht gevoerd, waar hij aan de genade van den heer van Montfoort en de staten van Utrecht werd overgeleverd, behoudens nogtans zijn leven, dat hem | |||||||||
[pagina 58]
| |||||||||
door de hoofdlieden was toegezegd; de huizen Nyenrode en Gunterstein werden ten gronde toe geslecht, terwijl met de steenen, daarvan komende, de vervallene muren van den Weerd, eene buitenstad van Utrecht, werden versterktGa naar voetnoot1). Na den zoen, door de stad en de staten van Utrecht met den heer van IJsselstein getroffen, werd op den 30 Aug. 1511 door voorspraak van den heer van Gaasbeek en van meester Adriaan, deken van Leuven, aan willem turk vergund, om uit zijne gevangenis te mogen afkomen, ten einde in een huis onder verzekerde bewaring gesteld te worden, totdat al de gevangenen, de een tegen den ander, zouden uitgewisseld worden. Hij moest evenwel daarbij aan de stad en de staten van Utrecht behoorlijke oorvede doenGa naar voetnoot2). Frederik van Egmond, graaf van Buren, Leerdam, heer van IJsselstein, en Floris van Egmond, heer van St. Maartensdijk, stadhouder generaal van Gelre, getuigden voorts op den 10 Oct. 1511, dat willem turk in het jaar 1508, door het openen van het huis Nyenrode, niet anders dan zijnen pligt als leenman van Holland had vervuld, en dat hij met raad noch daad medepligtig was geweest aan den aanslag, welke in het jaar 1510 door Floris van Egmond op de stad Utrecht was gedaanGa naar voetnoot3). Later ontmoeten wij willem turk in vriendschappelijke betrekkingen met Utrecht. Op den 10 Mei 1525 werd op zijne voorspraak door schepenen, raden en oudermans dezer stad de vrijheid wedergegeven aan een persoon, die zijn leven | |||||||||
[pagina 59]
| |||||||||
had verbeurd; en in het volgende jaar vereerde hem de magistraat van Utrecht, op begeerte der geschikten uit de gilden, met een zilveren kop, ter waarde van ruim 70 guldens, voor eene dienst, welke hij der stad had bewezenGa naar voetnoot1). Het huis Nyenrode was weder hersteld en opgebouwd geworden van de verwoesting, welke de Utrechtsche burgers met hunne Geldersche hulpbenden aldaar in het jaar 1511 hadden aangerigt. Willem turk opende vervolgens dit kasteel voor Hendrik van Beijeren, bisschop van Utrecht, in den oorlog, welken deze Kerkvoogd in 1527 tegen zijne weerspannige zetelstad voerde. De Bisschop beloofde, op den 2 Dec. van het genoemde jaar, dit huis, zoolang hij het bezet hield, op eigene kosten te onderhouden en in zulken staat weder over te leveren, dat willem turk, noch zijne erfgenamen daarbij eenige schade zouden lijden. En mogt het intusschen belegerd, beschoten, verbrand of ingenomen worden, dan zouden er, na het einde der veede, van wederzijde twee goede mannen worden gekozen, om te zamen de verschuldigde vergoeding te bepalenGa naar voetnoot2). Nadat Hendrik van Beijeren in den zomer van het jaar 1527 te vergeefs had beproefd, om de stad Utrecht weder bij verrassing in te krijgen, was de Bisschop eindelijk tot het besluit gekomen, om haar, door het afsnijden van allen toevoer van levensmiddelen langs de Vecht, tot de overgave te dwingen. Hij liet diensvolgens de kasteelen van Abeoude, Vreeland, Loendersloot en NyenrodeGa naar voetnoot3) bezetten en sloeg zich met zijn leger te Vreeland neder. De raad van Utrecht riep de hulp van den hertog van Gelre in, wiens benden weldra kwamen opdagen en de geestelijke gestichten rondom de stad bezetteden. Ook het klooster van Oudwijk moest toen tot verblijfplaats voor woeste ruiters verstrekken. De abdis, voor de eer en het leven der jonkvrouwen beducht, vlugtte | |||||||||
[pagina 60]
| |||||||||
met haar binnen Utrecht. Maar ook hier waren de zusteren niet veilig; want, naar aanleiding van een verbod van levensmiddelen binnen Utrecht te voeren, door den Bisschop aan de geestelijke gestichten buiten Utrecht gedaan, had de raad dier stad besloten, aan deze kloosters in geval van nood geene schuilplaats te verleenen. Onder geleide van een goeden hopman, gelukte het der abdisse, de stad weder met hare kudde te verlaten; zij huurde daarop een vaartuig en bragt de zusteren in veilige haven op het sterke huis Nyenrode. Hier bleven zij eenigen tijd onder bescherming der bisschoppelijke bezetting vertoeven, totdat eindelijk de rentmeester van Oudwijk op zekeren dag te Nyenrode aankwam, voorzien met het noodige paspoort, om de nonnekens van het tooneel des oorlogs over te kunnen brengen naar Leiden, waar het Bagijnhof haar eene veilige schuilplaats aanboodGa naar voetnoot1). De geschiedenis gewaagt voorts van de hulp, welke willem turk in dezen krijg aan bisschop Hendrik van Beijeren beweesGa naar voetnoot2), en schetst ons de bloedige wraak, welke de vergramde kerkvoogd na de verovering der stad Utrecht heeft uitgeoefend, waarbij Goderd de Coninck, gemaal eener Johanna van Nyenrode, zijne kortstondige waardigheid van burgemeester met het hoofd moest betalen. Uit het huwelijk van willem turk en josina van nyenrode werd een zoon geboren, die in prille jeugd overleed, benevens twee dochters, Elisabeth en Klara, van welke de jongste in den echt trad met Jan van Grimbergen genaamd Oldenboekom. Elisabeth Turk werd door keizer Karel V. op den 27 Aug. 1539, na doode harer moeder, verleid met het huis Nyenrode, de hooge heerlijkheid van der Lucht, de ambachtsheerlijkheid bij Langevelt en het huis te Velsen. Reinold van Brederode verleidde haar op den 10 Julij 1541 met de goederen, vroeger door hare moeder van den leenhove van | |||||||||
[pagina 61]
| |||||||||
Vianen gehouden. Zij huwde met Bernard van den Bongard en schonk hem eenen zoon, Floris van den Bongard, die later als heer van Nyenrode, der Lucht en Ruwiel voorkomt en in zijn echt met Agnes van Aeswijn eenen zoon verwekte, Bernard van den Bongard genaamd. Deze legde in 1634 en volgende jaren aan de vertinmering en verfraaijing van het huis Nyenrode aanzienlijke sommen ten koste, zoodat dit kasteel toenmaals voor het schoonste riddermatige huis in het Nedersticht werd gehoudenGa naar voetnoot1). Zijn huwelijk met Wilhelmina van Bronkhorst bleef onvruchtbaar, waardoor zijne zuster, Anna van den Bongard, na zijn dood de goederen van Nyenrode beërfde. Deze vermaakte ze bij uitersten wil aan hare nicht Maria van Wijhe, weduwe van Gerard van Reede, heer van Saasvelt, wiens zoon Gerard Adriaan van Reede, heer van Saasvelt, het kasteel Nyenrode bezat, toen de Franschen in het jaar 1672 den inval in ons vaderland deden. Het Staatsche leger was naar de grenzen van Holland teruggetrokken, terwijl de Franschen meester waren van het sticht van Utrecht en de Nieuwersluis, met de voornaamste kasteelen langs de Vecht, bezet hielden. Het huis Nyenrode, door zijne hechte muren zoo bijzonder geschikt tot een punt van verdediging, was dan ook met eene halve maan voor den ingang van het huis versterkt geworden en tot eene kleine vesting ingerigt, waar de Fransche bevelhebber over de bezette kasteelen langs de Vecht zijn hoofdkwartier had gekozen. De prins van Oranje nam daarna op den 12 Sept. 1673 Naarden in en versterkte zich vervolgens aan de Nieuwersluis. Hierdoor werd den Franschen de pas afgesneden, om verder naar Holland voort te dringen. Eenige Fransche troepen, van hunne posten verdreven, bragten een zoodanigen schrik onder de bezetting op Nyenrode, dat men tot den aftogt besloot. Doch vóór het kasteel te verlaten, had de vijand de nog overige boomen omgeworpen, het plantsoen verwoest, de | |||||||||
[pagina 62]
| |||||||||
sterke stelling vernield, het huis geplunderd en in brand gestoken, na vooraf in de sterke kelders eenige vaten met buskruid geplaatst te hebben. De ingezetenen van Breukelen zagen de vlammen stijgen en zich meer en meer over het kasteel verspreiden, doch de vrees voor eene uitbarsting hield hen terug, om dien vernielenden brand te blusschen. En ook weldra dreunde en daverde de omtrek van een donderenden knal, waarmede het grijze Nyenrode uit het gebied der geschiedenis verdweenGa naar voetnoot1). De bouwvallen van dit kasteelGa naar voetnoot2) en de ambachtsheerlijkheid van Breukelen-Nyenrode werden in het jaar 1675 aangekocht door Johan OrttGa naar voetnoot3), die het huis geheel nieuw en prachtiger dan te voren heeft opgebouwd en in wiens geslacht deze ridderhofstad nog heden behoort, na eenigen tijd door aankoop in bezit te zijn geweest van Jhr. W.J.A. van Romondt te Zeist. | |||||||||
[pagina 63]
| |||||||||
Bijlage I.
| |||||||||
[pagina 64]
| |||||||||
een lid nader in den bloede harer moeder bestonden. Zij wendde zich vervolgens tot de keizerlijke majesteit en verkreeg van deze een openen brief van restitutie der overgedragene goederen, terwijl eene exceptie declinatoir, welke daartegen door willem turk was voorgesteld geworden, op den 26 Febr. 1536 door het hof van Utrecht werd verworpenGa naar voetnoot1). Gedurende den loop van dit geding werden dan, in de jaren 1534 en 1535, de navolgende verklaringen omtrent het geslacht van Nyenrode, ten verzoeke van Frans en Ernst van Nyenrode, voor de geregten van Utrecht, Tul en 't Waal en Nijmegen afgelegd. De waarheid dezer getuigenissen kon door willem turk niet worden betwist en werd ook door de regters erkend, zoodat o.a. de hofstede ten Poel en het huis te Velsen, afkomstig uit het geslacht van Nyenrode, na den dood van Josina van Schagen, in het bezit van haar neef Frans van Nyenrode zijn gekomenGa naar voetnoot2). Het gezag dezer verklaringen wordt nog vermeerderd door de betrekkingen, waarin de personen, welke haar aflegden, tot het geslacht van Nyenrode hebben gestaan. Deze getuigen waren: Kunera, natuurlijke dochter van Wouter van Minden en burgeres der stad Utrecht, oud omtrent 70 jaren, die Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen en zijne gemalin niet alleen, maar ook hunne dochter en kleindochter, met hare echtgenooten, en dus drie op elkander volgende geslachten, van nabij had gekend. Beatrix van Nievelt, nonne der Brigitten binnen Utrecht, oud ongeveer 70 jaren, die door Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen uit de doopvont was geheven. Wouter Utenham, oud ongeveer 74 jaren, wiens vaders zuster gehuwd was geweest met Gijsbrecht van Nyenrode van Velsen en die zelf eene Heilwich van Nyenrode tot gemalin had bezeten. | |||||||||
[pagina 65]
| |||||||||
Jan Vermeer, oud omtrent 84 jaren, geboortig van het dorp Maarsen, waar hij Splinter van Nyenrode, den baljuw van Muiden, zeer wel had gekend, ja, met dezen en diens beide zonen, Jan en Gijsbrecht van Nyenrode, zoo vertrouwelijk was omgegaan, als ware hij een lid van hun geslacht of huisgezin geweest. Ida genaamd Bijland, natuurlijke dochter van Hendrik van Nyenrode en burgeres der stad Nijmegen, die in hare jonge dagen was opgevoed op het huis Nyenrode en later een geruimen tijd bij Gerrit van Rijn en Johanna van Nyenrode, haar oom en moeije, had ingewoond. Eindelijk, wat den zakelijken inhoud betreft, komen deze verschillende getuigenissen volkomen met elkander overeen; zij worden daarenboven door de oorspronkelijke bescheiden omtrent het geslacht van Nyenrode, welke ons bekend zijn, nog nader bevestigd. Als bewijsstukken voor den stamboom van Nyenrode zijn zij dus van het hoogste gewigt te achten; terwijl zij tevens als eene losse schets van den tijd, waartoe zij behooren, der mededeeling niet onwaardig schijnen. | |||||||||
Verklaringen, afgelegd voor het geregt der stad Utrecht door Kunera, natuurlijke dochter van Wouter van Minden, Beatrix, dochter van Hendrik van Nievelt Willemsz., en Wouter Utenham. 1534. Maart 2, 3 en 5.Wij schout, burgermeesteren en schepenen der stadt Uytrecht maken kond alle luyden, dat op datum na beschreven voor ons gekomen zijn Cunera, Wouters natuurlijke dochter van Mynden, oud omtrent tseventig jaaren, onze burgeresse ofte inwoonster, Beatrix, dochter van Hendrik van Nyevelt Willemsz., oud omtrent tseventig jaaren, geproffesside juffer int convent vande Brigitten binnen Uytrecht, en Wouter Uytenham, oud omtrendt vier en tseventig jaaren, tuygen en verclaren bij beuren eeden, die zij elk lijffliken aanden heiligen met opgerechte vingeren volstaafs eedts voor ons deden en wij volko- | |||||||||
[pagina 66]
| |||||||||
melijken van haar ontfangen, zoo zij daar mytten regten toe gebragt waren van wegen Frans en Ernst van Nyenrode, en dat op zekeren interrogatorien, bij voors. Frans en Ernst van Nyenrode overgelevert en voorgehouden, en gevraagt wezende, als hierna beschreven staat. Inden eerste Cunera voors. gevraagt zijnde, of zij niet en wiste te spreeken van die linagie en afkomst van vrouw Josina, heeren Alberts dochter van Schagen, nog tegenwoordig in levende lijven wezende, antwoorde zij bij haare voors. eede, dat, alzoo sij deposante een natuurlijke dochter is van Wouter van Mynden, in zijn leven heere van Ruweel, saliger gedagte, in haar jonge jaaren getoegen en onderhouden is geweest op Croonenburg bij die huysvrouw van den ouden Melis van Mynden, oude vader (grootvader) van Melis en Jacob van Mynden nu tegenwoordigh, die een dochter was van heer Huybert (Herbert) van Isselstein vanden Bosch, die welke van alle goeden luyden ende ridderschappen in 't Sticht en daaromtrent woonachtig wist te spreeken, ende myts die met haaren voors. joffer dikwils van deeze en diergelijke materie woerden hadde, die daar dikwils en zeer gaarne af plach te spreeken. Ende omme te verclaren die afcomste vande voors. Josina, vrouwe van Schagen tegenwoordig, sijde, dat sij van haar voors. joffer van Mynden ende ook van anderen dikwils gehoort heeft, dat weleer in levende lijven geweest is eene heer gijsbert van nyenrode, ridder, daar afgekomen zijn drie soonen, alle drie ridders, daar af die oudste zoone verzekert was aan heer Hendriks dochter van Vianen, dan, alzoo hij haastig sterff, en troude off en besliep die niet; die andere soon was genaamt heer ott van nyenrode ende nam ten wijve denzelven heer Hendriks dochter van Vianen, die sijnen doden en oudsten broeder te voren verzekert was; die derde soon was genaamt heer Jan van Nyenrode van Velzen, die ten wijve nam heer Wouters dochter van Mynden, ridder, daar hij aan wan een eenige zoon, genaamt Gijsbert van Nyenrode van Velzen, ende sterff heer Jan van Nyenrode voors., als Gijsbert van Nyenrode van | |||||||||
[pagina 67]
| |||||||||
Velzen, sijnen zoon, nog een jong kind was, na wiens dood sijn huysvrouw, dochter van heer Wouter voors., ging int clooster tot Wijck; ende als men haar proffessien soude, zoo liet sij haaren soon Gijsbert van Nyenrode van Velsen in die rolle (role) setten, seggende: ‘soon om alle die werelts goed en zoude ik u niet willen laaten, mer om mijnen Scheppers wil, Gods Almagtig, zal ik u laten;’ en hem aansiende en dikwils kussende aan sijnen mond, sijde: ‘ik segge u eewig adieu.’ Sijde voorts, dat deeze Gijsbert van Nyenrode van Velsen voors. ten wijve hadde heere Fredriks dochter Uytenham, daar hij aan wan een eenige dochter, die te manne gegeven worde heere Aelbrecht van Scagen, ridder, daar zij aan wan een eenige dochter, Josina genaamt, die nu tegenswoordig vrouwe van Schagen is. Sijde pro causa scientiae, dat sij wel gekent heeft Gijsbert van Nyenrode van Velsen ende sijne huysvrouwe, die zij met haren eenige dochter en den heere Albert van Schagen, haren man, op Croonenburg gesien heeft, alwaar sij ter kennisse gekomen waar. Sijde mede, dat Gijsbert van Nyenrode van Velsen voor den groote oorloge (1481-1483) met zijne huysvrouw binnen Uytrecht te wonen plach tusschen de Wittevrouwebrugge en den Plompentoorn, in die huysinge, dat nu die herberge van Oostbroek is, alwaar heer Albert van Schagen en zijne huysvrouwe een wijltijts meede woonachtig waaren; ende woonde sij deposante ter zelver tijd op den Noord-Oosten hoek van de Wittevrouwebrugge, alwaar sij leerde kussen werken, en was omtrent elff of twaalf jaaren, en heeft Gijsbert van Nyenrode van Velsen met sijne huysvrouw, dochter en swager (schoonzoon) voors. dikwils voorbij haar deur sien gaan. Haar gevraagt, of sij niet en weet, wie van heer ott, den middelste zoon van heer gijsbert van nyenrode gekomen was, antwoorde, dat heer ott voors. ten wijve had heer Hendriks dochter van Vianen, daar hij aan wan jan en Splinter van Nyenrode en nogh andere soonen, en weet dit wel van hooren seggen. Haar gevraagt sijnde, wie van jan van nyenrode, heer otten soon voors., gekomen was, ant- | |||||||||
[pagina 68]
| |||||||||
woorde, dat jan van nyenrode voors. ten wijve hadde een dochter van Bijland, daar hij aan wan jonker gijsbert van nyenrode, Jan van Nyenrode en meer soonen. Joncker gijsbert hadde ten wijve een dochter van Borselen, daar hij geen kinderen aan en wan; Jan van Nyenrode hadde eerst ten wijve een dochter van Derthuysen, daar hij aan wan jan van nyenrode, vader van joncker Willem Turcks en Jacob van Myndens huysvrouwen, die hij hadde bij heer Dirckx dochter van Zuylen. Haar gevraagt zijnde, of zij niet en wiste, wie van Splinter van Nyenrode, heer otten jongste soon, gekomen is, antwoorde bij haar voors. eeden, dat Splinter van Nyenrode, heer otten jongste soon, ten wijve hadde hertoghs Jans natuurlijke dochter van Beijeren, daar hij aan wan Jan van Nyenrode, daar afgekomen is Frans van Nyenrode, en Gijsbert van Nyenrode, daar afgekomen is Ernst van Nyenrode. Sijde pro causa scientiae, dat Splinter van Nyenrode voors. lang baljuw tot Muyden was en cofte na thuyske te Bolestein tot Maarssen, daar hij sterff en in den chore begraven leit. En deeze tuygenisse is geschiet inden jaare na beschreven op den tweede dagh in Meerte. Beatrix, dochter van Hendrik van Nyvelt Willemsz., sijde bij haar voors. eede, bij oerloff van haar Mater, dat zij zeer wel gekent heeft eene Gijsbert van Nyenrode van Velsen genoemt, en hadde ten wijve heer Fredriks dochter Uytenham, daar hij bij wan een eenige dochter, die ten man hadde heer Albregt van Schagen, daar zij aan wan een eenige dochter, die eerst ten man hadde Wouter van Egmond en na heer Joost van Borselen. Sijde pro causa scientiae, dat Gijsbert van Nyenrode van Velsen haar deposanten uyt der vonten (doopvont) geheven heeft en dat hij met zijn huys vrouw plach te woonen binnen Uytrecht in sijn huysinge, staande tusschen de Wittevrouwebrugge en den Plompentoorn, dat nu is die huysinge vanden Abt van Oostbroek, aldaar hij sterft omtrent tsestig jaar geleden, als sij deposanten omtrent 10 jaren oudt was, en worde gevoerd tot Isselstein int convent ende aldaar | |||||||||
[pagina 69]
| |||||||||
begraven; ende sterff zijn huysvrouw mede binnen Uytrecht in die selfde hare huy singe, omtrent drie of vier jaaren na haar mans dood voors., ende worde int convent van Isselstein mede begraven. Sijde voorts, dat jonker gijsbert van nyenrode, die een dochter van Oosteryant (Borselen) te wijve hadde, daar hij geen kinderen bij en kreeg, en Jan van Nyenrode, sijn jonger broeder, die eerst te wijve hadde een dochter van Derthuysen, daar hij aan wan jan van nyenrode, vader van Willem Turks en Jacob van Myndens huysvrouwen, - bijde omtrent in een jaar storven, ende dat niet lange na die dood van Gijsbert van Nyenrode van Velsen. Sijde voorts, dat heer Alberts huysvrouw van Schagen, Gijsberts dochter van Nyenrode van Velsen, in haar jeugt gebrek hadde in haar oer, dat men sijde sinte Quirijns seer te zijn; en deur de oorsake van dien beloefden haar vader en moeder haar geestelijk te maken ende int convent van St. Cecilien binnen Uytrecht te brengen, alsoo sij deden; ende alsij omtrent een jaar int voors. convent geweest hadde ende sij gezont geworden was, zoo haalden haar vader en moeder haar daar weder uyt en gaven haar ten man heer Albert van Schagen, en worden ondertrouwt in die Buurkerke. Sijde, dat deeze heer Albert van Schagen naderhand al krankzinnig worde ende in Holland vastgezet worde; ende sterff zijn huysvrouw voors. ook binnen die selve huyzinge aen die pestilentie, die zij aan haar vinger hadde, op den zelven dag dat meester Uyt die Weert (Vten Weer), vicarius des Bisschops van Uytrecht, sterff, als sij omtrent oud was agt en dertig jaaren, twelck was omtrent twee of drie dagen nadat Maximilianus die stadt van Uytrecht inne hadde genomen, ende wort binnen Uytrecht begraven, zonder zeker te weeten waar, ende liet die vrouwe van Schagen voorn, haar, getuygen, die blader zien, die zij aan haar vinger hadde. Sijt, dat ter selver tijd, na (het) innemen der stad van Uytrecht (7 Sept. 1483), die heer van Egmond heer Alberts dochter, die vrouwe van Schagen nu tegenswoordig, te manne gaf zijnen neve Wouter van Egmond, die na sijn dood te manne nam heer Joost van | |||||||||
[pagina 70]
| |||||||||
Borselen. Sijt voorts, dan van hooren zeggen, dat Splinter van Nyenrode, die jongste soen was van heer ott van nyenrode en was broeder vanden ouden jan van nyenrode, vader van joncker gijsbert voors., hadde ten wijve hertogs Jans natuurlijke dochter van Beijeren, daar hij aan wan Jan van Nyenrode, daar afgekomen is Frans van Nyenrode, en Gijsbert van Nyenrode, daar afgekomen is Ernst van Nyenrode, ende sterft tot Maarssen ende aldaar begraven. Ende deeze tuygenisse is geschiet in den jaare nabeschreven op den derden dagh in Meerte. Ende Wouter Uytenham hem gevraagt, of hij niet en wiste vande linagie en affkomst van vrouwe Josina, heere Alberts dochter van Schagen, nog tegenswoordig in levende lijven weesende, antwoorde hij bij sijne voors. eede, dat hij wel gehoort heeft, dat in levende lijven geweest is eene heer gijsbert van nyenrode, ridder, welke drie soenen hadde, alle wesende ridders, daarvan de oudste, genoemt splinter van nyenrode, versekert was eene heere Hendrixs heere van Vianens dochter, dan, zoo hij haastig storff, en trouwde of besliep hij se niet; die andere soen was genoemt heer ott van nyenrode en nam ten wijve des selfde heer Hendrix dochter van Vianen, die sijn doode broeder te vooren versekert was; die derde soen was genoemt Jan van Nyenrode van Velsen, die te wijve nam een dochter van Mynden, als hij gehoort heeft, ende als 't ook blijkt uyt een glas, staande tot Neerden bij 't heylige Sacramentshuys, welk glas Gijsbert van Nyenrode, soon van Jan van Nyenrode van Velsen, gegeven heeft. Sijt voorder bij sijn weeten deze voors. getuygen, dat hij wel weet, als dat Gijsbert van Nyenrode van Velsen voors. ten wijve gehad heeft heere Fredrikx dochter Uytenham, deeze getuygen vaders suster, ende hebben te samen gewonnen eene eenige dochter, geheten Adriana, welke ten man gegeven wert eene geheten Albert van Schagen, ridder, welke te samen gewonnen hebben eene eenige dochter, geheten Josina, nu tegenwoordig vrouwe van Schagen. Sijt voorts, dat hij wel gehoort heeft, dat van | |||||||||
[pagina 71]
| |||||||||
heer ott van nyenrode voors. en die dochter van Vianen, zijn huisvrouw, gekomen sijn vijf soenen, waarvan die oudste gestorven is zonder geboorte agter te laten, en insgelijk nog eenen broeder, genoemt Hendrik, die ook sterff sonder geboorte; en de oudste, die doe in levende lijven bleef, genoemt jan van nyenrode, nam ten wijve een dochter van Bijlandt, daar hij aan wan drie soenen, genoemt gijsbert, Jan en Hendrik, waarvan dat hem wel kennelijk is, dat gijsbert ten wijve hadde Alyenora, heere Francken suster van Borselen of Oostervant, daar hij geen kinderen bij en wan, en Hendrik, die jongste, storff ook sonder kinders agter te laten, Nogh weet hij getuygen wel voorts, dat hierna verclaart staat, te weten, dat Jan Jansz. van Nyenrode voors. na dode gijsberts, sijns broeders, is geworden heer van Nyenrode en hadde ten wijve een dochter van Derthuysen, daar hij aan wan een soen, geheten jan van nyenrode, welke jan heeft te wijve gehad heer Dirks dochter van Zuylen, daar hij aan wan twee dochteren, die oudste wezende Willem Tureks huysvrouw en die jongste Jacob van Myndens huysvrouw. Gijsbert van Nyenrode van Amerongen, heer ott voors. soen, heeft agter gelaten een eenige dochter, die ten man nam heer Jan van Hemerde, ridder, die agter gelaten heeft Joost van Hemerden, welcke Joost achter gelaten heeft een eenige dochter, nu Lubbert Turcks huysvrouw. Splinter van Nyenrode, die jongste soen van heer ott voors., had ten wijve hertog Jans natuurlijke dochter van Beijeren, daar hij aan wan Jan van Nyenrode, Gijsbert van Nyenrode en een dochter, geheten Otte, heere Dirks moeder van Sweeten. Van Jan van Nyenrode voors. is gekomen Frans van Nyenrode, nu nog in levende lijven wezende, ende Heilwich, die deeze getuygen huysvrouw was, ende van Gijsbert van Nyenrode is afgekomen Ernst van Nyenrode. - Ende want dit, gelijk voors. staat, voor ons geschiet, getuygt ende geaffirmeert is, zoo certificeeren wij dat eenen ijgelijken, des behoevende, voor die regte waarheidt, en hebben des t' oorkonden deser stads signet, twelk wij dagelijks gebruy- | |||||||||
[pagina 72]
| |||||||||
ken, aan desen brief doen hangen. Gegeven int jaar onzes Heeren duysent vijfhondert vier en dertig, op den vijfden dagh in Meerten. Ondergeschreven: Valentinus. Onderstont: gecolationeert jegens sijn originale, ondertekent als vooren, en was uythangende met een rood segelken en bevonden accorderend bij mij (was getekend) JacobsGa naar voetnoot1). | |||||||||
Verklaring, afgelegd voor het geregt van Tul en 't Waal door Jan Vermeer, wonende te Vianen. 1534. Maart 6.Wij Henric Henricsz. van Leerdam, schout, Baers Geritsz., Dirck Henricsz. ende Johan Geritsz., gesworen jnt Tul ende jnt t Wael, in Steuen van Zuylen ende van Blasenborch gerechte, doen condt allen luyden, dair onse tegenwoirdige brieue van certificatie getoent ende gepresenteert zel werden, dat op huyden dach datum sbriefs voir ons int gerechte voirs. gecomen is Jan Vermeer, woenende tot Vianen, oudt omtrent vier ende tachtich jaren, ende tuychde bij zijnen eede, soe hij mitten recht van wegen Erst van Nyenrode dair toe gebrocht ende beset is, hoe dat hij geboren is tot Marsen ende altijt in zijn juecht dair gewoent heeft, hoe dat hij mitsdien sekerlick wel gekent heeft eenen geheyten Splynter van Nyenrode, joncxste soen van here ott van nyenrode, ende was baeliu geweest van Muyden ende Goylant, ende dat die selue had twee soenen bij hertoch Jans natuerlicke dochter van Beijeren, geheyten Jan ende Gijsbert van Nyenrode, ende dat Jan van Nyenrode was vader van Frans van Nyenrode, nu ter tijt woenachtich binnen Vtricht, ende Gijsbert van Nyenrode voirs. was Erst van Nyenrode vader; ende tuychden voirt, dat hij dickwijls mitten seluen Splinter van Nyenrode voirs. ende jnsgelijck mit | |||||||||
[pagina 73]
| |||||||||
Jan ende Gijsbert voirs. aldair ten huyse van Splinter, doe hij tot Maersen wonachtich was, geconuersiert, omegaen ende dickwils dair gegeten ende gedroncken heeft, alleens of hij vrunde ende mage ofte huysgesinne geweest had; ende dat den voirs. Splinter tot Maersen op zijn huys gestoruen ende aidair jnder kercken tot Maersen begrauen leyt. Ende seyt noch per causam scientiae, dat hem wel huecht, dat den voirs. Splinter had altijt tot zijn vroedigen dienre eenen genoempt Roeltgen ende was zijn camerling, noch eenen ende was geheyten Jan die Weijer ende was zijn jeger, noch eenen Jan ende was zijn ouerkock, ende Jacob ende was sijn onderkock, ende sijn bottelyer was geheyten Splinter Warrichgen, ende mede had die seine Splinter een schipper, genoempt Willem Luytgensz. ende woende te Maersen jnt dorp. Voirt soe seyde dese tuyge, dat hem wel kenlicken is, dat Splinter voirs. noch een ouder brueder hadde, die bij tijden ende leuen van hem deposant noch in leuendige lijue geweest is, geheyten jan van nyenrode, ende die selue jan had drie soenen, als te weten, gijsbert van nyenrode, Jan van Nyenrode ende Henrick van Nyenrode. Gijsbert van nyenrode had tot een huysfrou heren Francken suster van Borsel, here van Oisterwant, dair hij groet goet mede had, als te weten, sunte Meertynsdijck, Hoochstraten ende Zuylen, dair hij gheen kijnderen bij en creech, welcke joncker gijsbert sterf sonder echte geboirte; ende erfden dairom al zijn goet, als thuys ten Nyenrode mit meer ander goet, op Jan van Nyenrode, zijnen broeder voirn., soe die selne joncker gijsbert maer een b. soen after en liet, genoempt Henrick die b., die welken jn sijn leuen woenden op Gruntensteyn (Gunterstein) te Brueckelen bij de brug, welcke Jan van Nyenrode was oick baeliu van Muyden ende van GoylantGa naar voetnoot1) in zijn leuen, ende die selue Jan had een enige soen, die hij bij een dochter van Derthuysen geprocreert hadde, ende was geheyten oick jan van nyenrode, die te wijue nam heren Dircks | |||||||||
[pagina 74]
| |||||||||
dochter van Zuylen, litter, genoempt joffr. Lijsbeth, na zijn onthoudt, daer hij aen wan twee dochteren, als te weten, joncker Willem Turcks wijf ende Jacob van Mynens huysfr, gesusteren; ende den derden soen vanden ouden jan voirs. was genoempt Henrick ende sterf sonder echte geboirte, ende den seluen Henrick heeft dese deposant wel gekent dat hij woende te Vianen bijden ouden here van Brederode. Alle dinck sonder argelist. In kennisse der wairheit hier of, soe hebben wij Henrick Henricsz. van Leerdam, schout, Baers Geritsz. ende Jan Geritsz., geswoeren jnden gerechte voirs., elx onse segele aen desen brief gedaen vandes gerechtz wegen, ouer ons seluen, ende wij Baers Geritsz. ende Jan Geritsz. voirs. mede ouer Dirck Henricsz., mede gesworen voirg., om sijnre bede wille, dat ick Dirck Henricsz., mede geswoeren voirs., oirconde ende tuyge onder Baers ende Jans voirs. segelen, ende hebben hoer gebeden desen brief mede ouer mij te besegelen mit hoere segelen, want ick dair mede ouer ende aen geweest bin, dair dit aldus gescieden, gelijck voirs. staet. Gegeuen jnt jare ons Heren duysent vijfhondert vier ende dertich den sesten dach in Meert. Gecollationeert tegens dat principael, besegelt mit drie groene segelkes, ende is bevonden daer mede taccorderen bij mij Ja. de BroeckhouenGa naar voetnoot1). | |||||||||
Verklaring, afgelegd voor het geregt der stad Nijmegen door Ida genaamd Bijland, natuurlijke dochter van Hendrik van Nyenrode Johansz. 1535. Maart 11.Wij burgermeesteren, schepenen en raad der stad Nimegen doen kond ende kennelijk allen den geenen, die desen onse opene brieven zullen zien of hooren leesen, openbaerlijken voor die regte waarheit certificeerende, dat voor ons komen is joffer Ida Bijlands, bastard dochter saliger Hendrik van Nyenrode, onser | |||||||||
[pagina 75]
| |||||||||
stads voors. mede ingeseten en inwoondersche, ende heeft voor ons, door dwanck des regten ende tot versuyke meester Frans de Hase, getuygt, gezegt ende met opgeregte vingeren gestaaffs eedts lieflijk ten heyligen geswooren, hoe dat oer wettig en kundig is, dat zij van jongs opgevoet ende getoegen is opten huyse van Nyenrode tot Breukelen, inden lande van Uytrecht gelegen, en dat zij ook langen tijd gewoond heeft binnen Uytrecht met en bij een geheeten Gerrit van Rijn Souwensz. en joffer Janne van Nyenrode, zijn huysvrouw, oer moeije, als oers saligen vaders voors. suster, en dat sij doe ter tijd menigmaal heeft horen zeggen, van Gerrit van Rijn en joffer Janne van Nyenrode, echte luyden voors., en meer anderen, dat er wel eer een geneumpt heer gijsbert van nyenrode, ridder, in levendige lijven geweest weere, en dat dieselfde heer gijsbert van nyenrode onder andere kinderen twee soenen gehad heeft, als Jan van Nyenrode en heer ott van nyenrode, heer tot Nyenrode, gebreuderen, en dat die selven heer ott te wijve gehad heeft heer Hendriks dochter heer tot Vianen; en zegt nog, dat zij wel eenen gekent heeft, geheten Gijsbert van Nyenrode van Velsen, en was doe ter tijd woonachtig binnen Utrecht bij den Plompentoorn, ende sij weet sekerlijk en wel, doe Gijsbert van Nyenrode van Velsen voors. aflijvig geworden was, dat doe joffer Janne van Nyenrode, oer moeije voors., myt des selven Gijsberts huysvrouw en dochter den rouwe daar over droeg int andere par (?); en dat die zei ven Gijsbert ten wijve hadde een dochter Uytenham, van welken Gijsbert van Nyenrode van Velsen voors. en die dochter Uytenham voors. gekomen is een eenige dogter, genoemt joffer Adriana van Nyenrode; en joffer Ida voors. heeft ook die zelfde joffer ook wel gekent, en die zelve joffer Adriana was ook woonachtig in de voors. huyze, bij den Plompentoorn gelegen, daar oer saligen vader wel voors. in te woonen plag; ende joffer Adriana voors. kwam dikwils bij joffer Janne van Nyenrode voors., soe zij wel vrindschap myt malkanderen hadde; ende joffer Adriana voors. hadde een quade sprake, want zij een woort, daar die eerste | |||||||||
[pagina 76]
| |||||||||
letter een R of was, en konde sij niet uytspreeken, dan bij een letter L, want als sij uytspreken sonde Ruysch, zoo seyde zij Luysch, ende van diergelijke meer; en dat joffer Adriana voors. tot een man nam heer Albert van Schagen, heer tot Schagen, daar een dogter af kwam, genaamt Josina van Schagen, die eerst te man had Wolter van Egmont en daarna Joost van Borselen, ende van die selve joffer Josina en is nog geen geboorte gekomen, ende sij is nog inden leven, als joffer Ida voors. anders niet en weet; en dat sij dier tijd voors. ook wel heeft hooren seggen van oer moeije voors. en meer andere vande vrienden, als sij bij malkanderen dikwijls eeten ende wel woorden hadde van oer oeren alderen en over alderen, die van Nyenrode, dat heer ott van nyenrode voors. gewonnen hadde bij heer Hendriks dochter van Vianen voors. vijf soenen, die genoemt waren gijsbert, jan, Hendrik, Gijsbert, Splinter; ende zij heeft die voors. Splinter wel gekent, want hij oer in oer jonge dagen dikwils gelt te geven plag; en dat sij ook wel heeft hooren seggen, dat gijsbert van nyenrode, die olste soen van heer ott van nyenrode voors., dodeliken aflivig geworden is sonder wettige geboorte affer te laten, en dat jan van nyenrode, die andere soen van heer ott voors., na doode gijsberts voors., sijns broeders, geworden is heer tot Nyenrode, en dat die selfde jan van nyenrode ten wijve genomen hadde een dochter van Bijland, genoemt joffer Ida van Bijland, en dat van oer beyde lijven gekomen zijn joncker gijsbert van nyenrode, Johan en Hendrik van Nyenrode, en Janne van Nyenrode, Gerrits huys vrouw van Rijn, oer moeije voors.; welke joncker gijsbert van nyenrode, olste soen johans van nyenrode, ten wijve hadde Eleonora van Borselen, vrouw van St. Maartensdijk, en die zelve joncker gijsbert is gestorven sonder wetagtige geboorte affer te laten; en na dode van joncker gijsbert van nyenrode voors. is Jan van Nyenrode sijn broeder voors. geworden heer tot Nyenrode, die welke te wijve hadden een dochter van Derthuysen, daar hij bij wan een eenige soen, oik genoemt | |||||||||
[pagina 77]
| |||||||||
jan van nyenrode, welke laatste jan van nyenrode voors. te wijve hadde heer Dirks dochter van Zuylen, daar hij bij wan die huysvrouw van Willem Turck en die huysvrouw van Jacob van Mynden, die nog beyden in leven zijn; en Hendrik van Nyenrode en joffer Janne van Nyenrode voors. zijn beyde aflijvig geworden zonder egte wettige geboorte van oer geschapen affer te laten; ende dat Gijsbert van Nyenrode, die vierde soen van heer ott voors., te wijve hadde een dochter van Zynderen, die welke bezat in zijn leven dat huys te Amerongen myt zijn toebehooren, inde landen van Uytrecht gelegen, ende hij wan bij die dochter van Zynderen voors. een eenige dochter, die te man hadde heer Jan van Hemert, ridder, die joffer Ida voors. wel gekent heeft, ende sij was woonachtig op Doirnenburgh, bij Gent in Over-Betue gelegen, en dat van Jan van Hemert ende Gijsberts dochter van Nyenrode voors. gekomen is een eenige soen, genaamt heer Joost van Hemert, welke heer Joost te wijve hadde een dochter van Vlodorp, daar afgekomen is die huysvrouw van Lubbert Turck; en joffer Ida voors. heeft ook wel gekent, als voors., de voors. Splinter van Nyenrode, den vijfden soen van heer ott van nyenrode voors., welke Splinter van Nyenrode voors. was een bailliuw van Muyden en had te wijve hertogs Johans natuurlijke dochter van Beijeren, en dat van oer beyde gekomen sijn Johan en Gijsbert van Nyenrode en joffer Otte, heer Arends huysvrouw van Zweeten, ridder, en dat van dezelve Johan van Nyenrode gekomen zijn Gijsbert, Splinter en Frans van Nyenrode, voert joffer Heilwich van Nyenrode en was Wouter Uytenhams wijf, en joffer Cunera van Nyenrode, echte wijf te wesen plag van Dirck van Rijn tot Jutfaas, inden landen van Uytregt gelegen; en van deze Gijsbert van Nyenrode sijn gekomen Ernst van Nyenrode en joffer Janne van Nyenrode, Goderd die Konings wedue, met twee gezusters, alle binnen Uytrecht woonende; ende van joffer Otte en heer Arend van Zweeten voors. is gekomen heer Dirk van Sweeten, en van heer Dirk van Zweeten voors. is gekomen Joost van Zweeten, die sij alle te samen | |||||||||
[pagina 78]
| |||||||||
wel gekent heeft en nog kent en myt eendeels van oer veel conversatie gehad heeft. - Ende want wij burgermeesteren, schepenen en raden der stad van Nimegen voors. dit aldus, woe voors. is, gehoort hebben ende der waarheit getuychenisse te dragen schuldig sijn, als wij daar toe verzogt worden, zoo hebben wij des toe oirkonden der waarheit onzer stad secreet segel hier beneden aan dese opene brieven doen en hieten hangen. Gegeven in 't jaer onzes Heeren duysent vijfhondert vijff en dertigh, op donresdag na den sonnedag toe half vasten als men singt Letare Hierusalem. Onder stond: gecollationeert jegens sijn origenale, uythangende met een groen segel besegelt en accordeert bij mij (geteekent) JacobsGa naar voetnoot1). |
|