Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 3
(1850-1851)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proeve eener geschiedenis van het geslacht en de goederen der heeren van Matenesse.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pleiten van grove onnaauwkeurigheden en toegevoegde versierselen, zoodat zij, zonder nadere bewijzen, met omzigtigheid moeten geraadpleegd worden. Tot deze nadere bewijzen behooren eigenlijk gezegde charters, leenbrieven, leenregisters, huwelijksvoorwaarden, testamenten, procesacten, registers van geestelijke gestichten, gewestelijke en plaatselijke rekeningen, anthentieke regeringslijsten, schepenboeken, schepenbrieven en andere gelijktijdige oorkonden; terwijl ook de wapenkunde en de registers van den burgerlijken stand, in een later tijdvak vooral, veel licht kunnen verspreiden. De kronijken en oude genealogien voeren, wel is waar, den stamboom van sommige geslachten op tot de tijden van Karel den Grooten, of tot de helden van Troje, ja zelfs tot de arke van vader Noach: maar er zijn slechts weinige familien, die hare regtlijnige afstamming tot op de 14de. eeuw wettig kunnen bewijzen, enkele geslachten zouden het welligt eene eeuw vroeger kunnen doen; boven dien tijd heeft men slechts onzamenhangende berigten, ofschoon ook de edelen dier dagen hunne afkomst gekend en in waarde gehouden hebben, en trotsch zijn geweest op hunne afstamming en verwantenGa naar voetnoot1). Onder de oudste en aanzienlijkste adellijke geslachten van Holland, meenen wij met eenigen grond de heeren van matenesse te mogen noemen. Zij waren, even als de heeren van spangen en van hillegersberg, afkomstig uit het geslacht van bokel of boekel, dat gezegd wordt voortgesproten te zijn uit den alouden stam der burggraven van Leiden. Diederik bokel, de eerste, die onder dien naam ons bekend is, leefde reeds in de tweede helft der 12de. eeuw: want op den 3. November 1200 komt hij voor, als getuige van graaf Diederik VII. van Holland, in het verdrag, dat toen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maals door dezen vorst met den hertog van Braband werd getroffen. Hij bezegelde de deswege uitgevaardigde oorkonde tegelijk met de aanzienlijkste edelen van zijnen tijd, als daar waren Rutger van Meerhem, Hugo van Voorn, Diederik van Altena, Gerard van der Horst, Willem van Teilingen, Simon, Johan en IJsbrand van Haarlem, Wouter van Egmond, Floris van Wolde, Philips van Wassenaar en Arnold, Hendrik en Johan van RijswijkGa naar voetnoot1). Hij wordt onder deze, wel is waar, de laatste in volgorde vermeld: maar op den 28. Aug. 1216 staat hij, als getuige van graaf Willem I., genoemd na Aleid, gravinne van Holland, Willem van Teilingen en de gebroeders Diederik en Philips van Wassenaar, doch voor Otger van Voorschoten, Albert Banjaart, Jacob van Heilo, Jacob burggraaf van Leiden, Arnold van Rijswijk, Johan Persijn en IJsbrand van HaarlemGa naar voetnoot2). - Een zoon van dezen diederik bokelGa naar voetnoot3) was vermoedelijk een ander diederik bokel, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op den 17. Maart 1251 van graaf Willem II., den Roomschkoning, het gunstbewijs verkreeg, dat de goederen, welke hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dezen vorst in leen hield, op zijne oudste dochter zouden overgaan, indien hij zonder zoon overleed. Hij wordt ridder genoemd op den 13 Dec. 1280, wanneer graaf Floris V. hem het voorregt schonk, dat zijne ambachtslieden vrij zouden zijn van alle grafelijke beden, door jaarlijks een schot van 5 pond. Holl. te betalen; hiertoe moest elk grondeigenaar, ofschoon ook te Schiedam, Delft of elders woonachtig, zijn geëvenredigd aandeel geven. Dezelfde graaf gaf bovendien aan Haren diederik bokel, op den 24 Sept. 1287, verlof, ‘dat hi elken man in sinen ambochte sinen dike te ghadere’ mogt doen nemen, ‘op ene stede, gesceiden bi sticken bi den hemeraders van sinen ambochte.’ - Deze diederik bokel was, naar het schijnt, de vader van diederik bokel of boekel uiternesse, die het eerst in 1314 voorkomt, en wel als schildknaap, twistende met Haren Ogier van Cralingen over de gestoelten hunner echtgenooten en haren voorrang ten offer in de kerk te Ouderschie, alsmede over eenen uiterdijk en ‘den bosch,’ over het ambacht de Slepe en de Laansloot, over eene heul en eene waterkcering, en eindelijk over het beheer der kerkmeesters te Ouderschie. Al deze verschillen werden, op den 19 Mei van het gemelde jaar 1314, onderworpen aan de uitspraak van Jan van Henegouwen, heer van Beaumont, die diederiks gemalin zettede ‘voir ende bouen inden stal, want die van roedenrijseGa naar voetnoot1), dair didderik bokel off comen es,’ altijd van ouds voor en boven hadden gestaan; dan ‘om vrientscip ende hoeffschede,’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zou de echtgenoote van Ogier van Cralingen den voorrang nemen ten offer, zoolang namelijk diederik bokel schildknaap bleef; maar werd hij ridder, dan zou zijne gemalin zoowel ‘voir offeren,’ als ‘den pais voornemen toten voerstane.’ - De uiterdijk en de Bosch werden wel aan diederik bokel toegewezen, doch Ogier van Cralingen behield tien voeten van den uiterdijk buitendijks, om ‘soeden off te slane ende sinen dijck mede te dijeken.’ - Voorts zou diederik bokel eenen paal nemen en dien steken in de Slepe en in de LaanslootGa naar voetnoot1), zoo ver namelijk als hij met vijf welgeboren mannen voor den baljuw van Delf- en Schieland ten heiligen kon houden, dat hem het ambacht de Slepe en de Sloot met regt toebehoorden. - De schouw ‘vander hole’, leidende ‘ten noerdende vander Slepe ende vier voete te didderics ambochte waert te Stemplesse’ werd toegekend aan Ogier van Cralingen, terwijl het verschil over de waterkeering beslist moest worden door den welgeboren heemraad, die daartoe, van wege Jan van Henegouwen, door den genoemden baljuw zou worden gedaagd. - Eindelijk, de toenmalige kerkmeesters van Ouderschie moesten op een bepaalden dag rekening doen voor den baljuw, de buren en voor dengene, dien de heer van Beaumont daarbij zou zenden; deze toegevoegde persoon zou alsdan drie godshuisberaders kiezen, die na verloop van een jaar weder rekening moesten doen en in hunne plaats drie nieuwe personen benoemen, en zoo voort van jaar tot jaar. Tot nakoming dezer uitspraak werden, ten slotte, de beide partijen door eene boete van 500 Holl. pond., ten behoeve van den graaf van Holland, gebonden. Deze oorkonde nu is in meer dan één opzigt belangrijk te achten. Zij stelt ons niet alleen den onderlingen naijver der toenmalige edelen en hunnen trots op aanzienlijker afkomst en maagschap voor oogen, maar omschrijft ook eenigermate de gelegenheid en den staat der goederen, welke diederik | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bokel uiternesse en zijne voorouders bezaten. Uit de brieven van graaf Floris V. zagen wij reeds, dat het ambacht van diederik bokel, den ridder, niet ver van Schiedam en Delft was gelegen, en bereids in 1287 zijne bijzondere heemraden had: doch de uitspraak van Jan van Beaumont duidt ons de ligging van dit ambacht naauwkeuriger aan, als palende aan het geregt en de bezittingen van Ogier van Cralingen, en gelegen onder de kerk van Ouderschie. Dit ambacht was dus niet anders dan de oude heerlijkheid van MatenesseGa naar voetnoot1), waar diederik bokel uiternesse, nevens andere goederen, eene adellijke hofstad bezat en bewoondeGa naar voetnoot2), die de hofstede van Matenesse of UiternesseGa naar voetnoot3) genaamd werd. Dit oude kasteel, later leenroerig aan de hofstede van Wena, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleef, schoon verwoest of vervallen, in het bezit van eenen tak uit het geslacht van Boekel, totdat het, bij den dood van Jacob Boekel van Wena, overging op Jan van Almonde en daarna op Jacob van Almonde, beide ook heeren van Wena. Diederik boekel uiternesse stichtte in het jaar 1325 of 1326, tot rust zijner ouders en tot heil zijner eigene ziel, eene kapelrij ter eere Onzer Vrouwe in de kerk te OuderschieGa naar voetnoot1); en het was welligt van daar, dat deze zich den naam van den goeden Diederik of den goeden heer van Matenesse verwierf. Drie zijner zonen zijn ons met zekerheid bekend, Diederik, Daniel en Philips, die allen den naam van Boekel verlieten en het eerst onder dien van Matenesse voorkomenGa naar voetnoot2). Diederik en daniel van matenesse zullen wij hierna achtereenvolgens behandelen; doch vooraf merken wij op, dat Philips van Matenesse, de jongste der broeders, op den 11 Aug. 1345 overleedGa naar voetnoot3) en eenen zoon naliet, Simon van Matenesse geheeten, die in 1376 als heemraad van Nieuw-Matenesse, in 1385 als getuige van wouter van den berghe, en in 1393 als schildknaap voorkomt. - Willem Simons zoon van Matenesse ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten wij het eerst, als monnik en priester te Egmond, in een onrustigen nacht van het jaar 1420, in welken de abdij door de gewapende huurlingen van den heer van Egmond werd overrompeld en geplunderd: bij het groote geraas onzacht uit zijnen eersten slaap gewekt, snelt Matenesse, met de overige monniken, toe naar het tooneel van geweld en moord, en bevindt zich weldra, gelijk nog een ander priester, Wouter Dirks zoon genaamdGa naar voetnoot1), door de pieken der vijanden verraderlijk en zwaar gewond. Vier jaren later werd hij van prior met eenparige stemmen tot dertigste abt van Egmond verkoren, doch kon zich in deze, toenmaals hoogst moeijelijke, betrekking, evenmin als zijn voorganger, staande houden tegen de aanmatigingen en het geweld van Jan van Egmond, die onder andere goederen ook het hooge en lage regtsgebied of de heerlijkheid van Egmond aan den abt betwistte. Terstond na zijne verkiezing zien wij dan ook onzen Willem van Matenesse heimelijk zijne abdij verlaten, de giftbrieven en kostbaarheden des gestichts met zich voerende en vergezeld door zijn getrouwen prior, Hendrik van Muiden, en enkele dienaren; maar door de krijgsknechten des heeren van Egmond bespied, worden zij op hunne vlugt gevat en naar het huis te Rozendaal in Gelderland vervoerd. Hier eischt men de oude privilegien der abdij van hen af, doch liever dan hare regten prijs te geven, verduren zij met moedige volharding eene schier ondragelijke gevangenschap: hunne voeten worden tusschen houten kluisters vastgezet, en door gebrek aan spijs en drank en vele ongemakken zoekt men hen tot de overgave te dwingen. Eerst na twaalf weken onder uitgezochte folteringen doorgeworsteld te hebben, gaven zij toe aan de eischen des heeren van Egmond. Daarna op vrije voeten gesteld, werd Matenesse wel als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
abt bevestigd en ingewijd, doch waagde het niet zijn verblijf in het klooster te vestigen vóór het jaar 1436, wanneer hertog Philips van Bourgondie het gesticht en den abt onder zijne bescherming en voogdijschap nam, en er vervolgens, bij uitspraak van goede mannen, een onvoordeelig verdrag tusschen de abdij en den heer van Egmond werd gesloten, welks bezegeling onzen abt in tranen van spijt deed uitbarsten. Ook sedert mogt hij zijne dagen in geen bestendige rust en vrede doorbrengen. Er bleven oneenigheden tusschen hem en den heer van Egmond bestaan, die ook latere vijandelijkheden ten gevolge hadden, zoodat Willem van Matenesse zelfs nog op gevorderden leeftijd met verdrijving en afzetting werd bedreigd. In spijt evenwel van de groote moeijelijkheden en de vele vernederingen, hem door den heer van Egmond berokkend, liet hij, bij zijnen dood, den roem na, van groote schulden der abdij voldaan, hare gebouwen aanmerkelijk verbeterd, en eene strenge tucht over de monniken uitgeoefend te hebben. Hij overleed op den 19 Mei 1458 en werd bijgezet in de kerk te Egmond in Onzer Vrouwe kapelle, waar sedert wekelijks, tot zaligheid zijner ziel en tot heil zijner ouders, eene misse ter eere der Heilige Maagd werd gevierd en gezongenGa naar voetnoot1). Zijn grafschrift luidde aldus: Mille quadringentis quinquaginta simul annis
Octoque carnati lapsis a tempore Divi
Abbas Wilhelmus de Mathenes voeitatus
Decessit decimo Junii quartoque Calendas.
Annis tricenis longeque magis fuit Abbas.
Solvit scuta Duels Wilhelmi milia sex bis,
Rea quoque dispersas collegit nactus ademptas,
Atque novas Abspoel aedes construxit et IIargom,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Muros subrexit, reparans Cameras, Agatalem
Argenti rutilo redimivit lumine capsam,
Missas instituit, carasque cruees, crucis hymnum,
Hune in sublimum Deus evehat atria passum.
Nog een ander grafschrift werd tot lof van willem Simonsz. van Matenesse, dertigsten abt van Egmond, opgesteld door zekeren meester Egbert, bijgenaamd den grooten redenaar: Mille quadringentis quinquaginta simul annis
Octoque carnati lapsis a tempore Divi
Decessit decimo Junii quartoque Calendas
Wilhelmus Dominus de Mathenes voeitatus,
Haecmundense monasterium qui rexerat Abbas
Annis tricenis uno quoque mensibus et bis
Binis ac uno septem quoque luce dierum.
Cum tribuente Deo lectus primum foret Abbas,
Multa monasterii rerum quoque damna suarum
Comperit, et numerum distractum clenodiorum,
Invenitque Ducis Wilhelmi millia bis sex
Deberi scuta, sed debita cuncta redemit,
Ac omissa bona juri cito subdidit ejus,
Proque monasterio tutando jure fideli
Primus (firmus) erat sistens animo, mala nulla tremiscens,
Reddituum numeros reparavit, quae sibi jure
Debentur destructa prius vel pro vade rerum
Usquam deposita studuit nanciscier ipse,
Abbatisque bona solemniter amplificavit.
In Abspoel noviter aedes construxit et Hargom,
Inque locis aliis multo numismate partis
Muros erexit, Cameras lapsas reparavit,
Argenti crucibus Sacristiam redimivit
Factus et argento ceu mons est pes crucis, imo
Altaris summam summi tabulam redimivit.
Instituitque bonis carnali patre receptis
Ebdomada quaque quod pangi missa Mariae
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Debeat, et totum psalletur missa per aevum.
Abbatis Camerain probus hie Abbas paterarum
Ornavit numeris, argento Mulciber illas
Conflarat, fulvo poliit quoque desuper auro.
Cogens clenodia, lectos, ac apta gregavit
Tegmina, quo quieunque viri sua tecta subintrant
Illis velari valeant Abbatis honori,
Aut mage divinum simul officium numerosum
Illis mandavit, quos insignivit honestas,
Fratres corripuit illos quoque rite cohereens
Sanctorum sanctum per iter bene vadere PatrumGa naar voetnoot1).
Diederik van matenesse reeds boven vermeld, komt het eerst in het jaar 1335 voor, wanneer hij de kapelrij, door zijnen vader diederik boekel uiternesse in de kerk te Ouderschie gesticht, in eigendom gaf aan Herman Boekel, Stapels zoon, en daartoe zelf ook eenige landerijen schonkGa naar voetnoot2). Hij was reeds tot ridder geslagen, toen graaf Willem IV. van Holland op den 21 Nov. 1339 zijn trouwen dienst beloonde, door hem den burg, gelegen buiten Schiedam en geheet en het huis te Riviere, met singel, boomgaard en verder toebehooren, in een regt erheen schonk, benevens eene lijfrente van 15 IIoll. pond., waartoe hem het vruchtgebruik van 11 morgen lands, gelegen bij den ouden dijkGa naar voetnoot3) en genaamd op den Hem, en van nog een ander morgen in Matenesse werd aangewezenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het huis te Riviere, dat hier door graaf Willem zijn burg genoemd, en aan diederik van matenesse in erfleen wordt geschonken, was dus vermoedelijk eene oude grafelijke bezitting, oorspronkelijk gebouwd aan den oever der Maas, nabij den mond der Nieuwe Schie. Dit kasteel diende welligt bij den aanvang tot een tolhuis; doch, door het aanhoudend aanslibben van grond uit de Maas, geraakte het allengs zoozeer van dezen stroom verwijderd, dat er omstreeks den jare 1216 op den aangespoelden grond en onder de beschutting van het oude slot aan de Riviere, d.i. aan de Maas, eene kerk werd gesticht, rondom welke de beginselen van NieuwerschieGa naar voetnoot1) of Schiedam verrezen. In eenen brief van den 18 Maart 1274, waarbij Aleid van HenegouwenGa naar voetnoot2) aan dit Nieuwerschie eigene wetten en keuren verleende, wordt deze plaats dan ook hare nieuwe stede by het huis te Riviere, en de inwoners de poorteren van Riviere genoemdGa naar voetnoot3). Deze benaming pleit gewis voor de oudheid en het aanzien van het huis te Riviere, doch sedert vindt men echter van dit kasteel geen gewag gemaakt vóór het jaar 1339, wanneer het door graaf Willem IV. aan zijnen gunsteling in erfleen werd geschonkenGa naar voetnoot4). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Diederik van matenesse kocht ook nog in het jaar 1342 van denzelfden graaf, voor de toenmaals aanzienlijke som van 1000 Holl. pond., het regte erfleen der ambachten en geregten van Ravesberge, Vronemade en Oud en Nieuw Gravenkoop met al de daartoe behoorende landzaten, erven, geregten, tienden, mannen en verder aanklevenGa naar voetnoot1), en in het volgende jaar 1343 deed hij te Hillegom (Hilleghim), in naam des graven en te zamen met de ridders Jan van Egmond, Dirk van Brederode en Simon van Teilingen, eene uitspraak in een geschil van Arend van IJsselstein. Hij zegelde toen met eene fasce, waarschijnlijk van azuur, en drie leeuwshoofden, vermoedelijk van keel, op een veld van goudGa naar voetnoot2), waaruit het dan blijkt, dat hij wel den naam van Matenesse had aangenomen, maar niettemin het vaderlijke wapen van Boekel bleef voeren. - Uit hetgeen boven verhaald is, meenen wij ten slotte met eenigen grond te mogen afleiden, dat diederik van matenesse in groote gunst stond bij graaf Willem IV. van Holland, en onder diens eerste edelen en hovelingen geteld werd. Hij overleed op den 10 Febr. 1345 en werd bijgezet in de St. Janskerk te HaarlemGa naar voetnoot3), zonder eenen leenvolger bij vrouwe ‘treine sijne wittachtighen wijue’ verwekt te hebben, zoodat zijne leengoederen, bij zijnen dood, weder aan den graaf vervielen. Daniel van matenesse was nog schildknaap, toen hij op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den 26 Mei 1345 door graaf Willem IV. met de leengoederen van wijlen zijnen bloeder diederik van matenesse verleid werd, te weten, met de ambachten van Ravesberg, Vronemade en Oud en Nieuw GravenkoopGa naar voetnoot1), met het huis te Riviere en ruim 11 morgen lands, geheeten de Hem, met 13 morgen 2 hond lands, genaamd de Hooge Hem (Hoogeban), welke diederik boekel, daniels vader, plagt te houden, en, eindelijk, met nog 15 morgen, gelegen in PapswoudeGa naar voetnoot2), en voormaals door zijne ouders in leen bezeten. Het een en ander werd aan daniel van matenesse in regt erfleen gegeven, behoudens de besterfte van den lijftogt van 50 Holl. pond., welke door diederik van matenesse, met 's graven hand, aan treine, zijne wettige echtgenoote, vermaakt was. Bij deze beleening werd voorts de gunstige bepaling gevoegd, dat al deze goederen op Philips van Matenesse, daniels broeder, zouden overgaan, indien daniel zonder wettigen zoon overleed. Kort daarop verloor graaf Willem IV. het jeugdige leven op den noodlottigen togt tegen de Friezen, waarna zijne graafschappen overgingen op keizerin Margaretha van Beijeren, die onzen daniel van matenesse, op den 4. Sept. 1346, verleidde niet alleen met het regt erfleen van het huis te Riviere, ‘niet te versteruen ende emmer die jongher man die voirhand te hebben voir dat ouder wijff,’ maar ook met het hooge en lage regtsgebied binnen de uiterste sloot van dezen burg, in gelijke manieren, als zij dit gebied had beërfdGa naar voetnoot3). Omstreeks den zelf- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den tijd schijnt daniel van matenesse ook door deze vorstin verheven te zijn tot de ridderlijke waardigheid, waarmede hij althans op den 18 Januarij 1347 bekleed was. Dan, deze voorregten, waardoor gravin Margaretha haren gunsteling aanvankelijk aan zich en aan hare partij had verbonden, kwamen hem eerlang duur te staan, toen de krijg tusschen hertog Willem van Beijeren en zijne Moeder was uitgebroken en de Hocksche en Kabeljaauwsche twisten hunnen aanvang hadden genomen. Want in den jare 1351, ‘soe hebben de Delvenaers’, zegt Mr. Simon van der Sluis, ‘het slot van Matenesse ofte Reviere geheel verbrant, alsoo den twist vande Houkse ende Cabbelyaeuse seer groot was. Ende de hartoge Willem toch met de Cabbelyaeuse selver wt, want de Houckse heeren, die waren alle op hare slooten ende huyse gevlucht, die sij tegen de Cabelyaeuse sterek hadden gemaackt. Ende heer daniel van matenesse, die was mede op dit slot gevlucht, daer hij van de Cabelyaeuse partije is belegen geweest ende het selve most opgeven. Ende dat sloth worden alheel doen verwoest, met noch wel 17 schoone sloten ende heerlijcke huysen in Hollant gelegen, die mede vernield sijn gewordenGa naar voetnoot1).’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ofschoon nu daniel van matenesse zich in den beginne aan de zijde van gravin Margaretha geschaard had, schijnt hij echter, na de vlugt dezer vorstin, van partij veranderd te zijnGa naar voetnoot1), en de gunst van hertog Willem gewonnen te hebben, die hem op den 2. Julij 1355 zijn getrouwen ridder noemde, en tot optimmering van het slot te Riviere verscheidene landerijen, aan de noord- en zuidzijde der Schie, deels in vrijen eigendom en deels in erfleen, schonkGa naar voetnoot2). In 1359 werd daniel van matenesse door aankoop ook eigenaar van den lijftogt van 50 Holl. pond., welke, bij het overlijden der weduwe van zijnen broeder diederik, aan den graaf was vervallenGa naar voetnoot3); even als hij in het volgende jaar 1360 voor 300 schilden nog de goederen kocht, welke door Jan Begghe, Heynnen zoon, en diens huisvrouw ten behoeve van den graaf verbeurd warenGa naar voetnoot4). Reeds op den 18. Januarij 1347 had daniel van matenesse, toen voor het eerst als ridder genoemd, tot verbetering zijner heerlijkheid, in erfhuur uitgegeven al zoodanig land als buitendijksGa naar voetnoot5) in het ambacht van Matenesse gelegen was en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die Inlage genaamd werd, zoo ver als zijn geregt zich uitstrekte, namelijk ‘totter Slepe dair die Bossche an gaet.’ Hij bedong daarbij eene jaarlijksche rente van 10 schellingen voor elk morgen lands, dat vervolgens, bij overgang, met zes penningen, ten behoeve van den ambachtsheer van Matenesse, zou gewonnen worden; terwijl al het land, dat uiterdijk bleef, ‘buten den dijek leggende ter hauen toe’, ten behoeve der gemeene geëfden zou zijn. Daarna, op den 12. Dee van het zelfde jaar 1347, verkreeg hij van de toenmalige welgeboren heemraden van Schieland het verlof, om de bedoelde landen te mogen bedijken, bij welke vergunning evenwel bepaald werd, dat daniel en zijne nakomelingen degenen, die dijk hadden in de voorzegde Inlage, bij deze bedijking schadeloos zouden houden, en dat zij, in geval men den dijk weder mogt willen opgeven en laten vervallen, gedurende vier jaren daarna verpligt zouden zijn, de schaden te vergoeden, die daaruit zouden voortspruitenGa naar voetnoot1). Het een en ander werd door hertog Willem op den 14 Dec. 1347 bekrachtigd. - Vervolgens kwam men ook nog overeen, dat de ambachtsheer van Matenesse vijf heemraden voor het nieuw bedijkte land uit de ingelanden, die aldaar twee morgen lands bezaten, zou verkiezen, en dat deze heemraden, op hunne beurt, het regt zouden hebben, eenen ambachtsbewaarder te kiezen, die evenwel door den ambachtsheer moest bevestigd wordenGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ongeveer dertig jaren later werd er door daniel van matenesse, als ambachtsheer, met Jan, heeren Dirks zoon van Matenesse, schout, en Simon Philips zoon van Matenesse nevens anderen, als heemraden van Nieuw-Matenesse, de navolgende verordening omtrent de daggelden van schout, heemraden en ambachtsbewaarder van het nieuw bedijkte land van Matenesse vastgesteld: ‘Ic danel van mattenesse, ridder, doe cond allen luden, dat ic, om orbaer ende proffijt des nuwes lands van Mattenesse, een ordenancye ende een regement ghemaeet hebbe voir mi ende voir mine nacomelinghen mit minen scout Jan heren Dirics sone van Mattenesse, hyemraders Symon Phillips sone van Mattenesse, Jan Ysebouds sone, Heynric Berwouds sone, Gherijd Euers sone ende Diric Bertolomeens sone binnen den ambocht voirser. Jnden eersten, soe wenneer die scout mitten hyemrade opten dijc gaet om die eerste koer (keur) opten dije te koeren (keuren), so zellen sy tot haren cost (daggeld) hebben viertich scelling. Hollnd. payments vanden lande voirs. Voird zo wenneer die scout mitten hyemrade opten dijc te doen heeft om orbaer tslands, het sy die eerste scou of die ander scou opten dijc of op dijcsloet, so sel die rechter hebben vier scelling., die ambochts beware (penningmeester) twye scelling. ende elc hyemraed twye scelling. Hollnd. payments, die nu sijn of namaels wesen zullen. Voird wair dat sake, dat die dijc verstake ende die rechter om vrese tslands opten dijc te doen hadde mitten hyemrade, so zouden sy elxs daghes hair dachghelt hebben, also als voirscreuen is, die rechter vier scellin., die ambochts beware twye scellin. ende elc hyemraed twie scelling. Holld. payments. Voird so wenneer die rechter mitten hyemrade die legghende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
scou scouwen sel, zo zellen sy toeuen opten eersten ghebroken dijc, hi waer gheloeft of ongheloeft, ende after rugghe te trecken jn een herberghe ende voir haren cost te hebben viertich scellin. Hollnd. payments: dat sel dieghene ghelden, des die dijc is, dair die scon op toeft. Ende voird van daghe te daghe opten dijc te scouwen, so wenneer dats die rechter mitten hyemrade ghenoecht, ter tijd toe dat die dijc alomme gheheelt ende ghemaeet is; ende dit sel wesen op zele dachghelt als men gheeft vander eerster scou of vander ander; ende dat dachghelt sel comen opten ghenen, des die dijk is, dair die scou op toeft. Voird wair dat sake, dat die dijc voir die legghende scou al omme wel ende heel ghemaeet waer, so zoude die rechter, die ambochts beware ende die hyemraed hebben voir haren cost viertich scelling. Hollnd. payments vanden ambochte voirghenoemd. Voird wair dat sake, datter enich kijfgat legghende bleue, dair die hyemraed vanden rechter op ghedaecht worde, dair souden sy op ghaen van daghe te daghe ende heeren dat bi haren ede op zelc dachghelt als sy hebben vander eerster scou ende vander ander; dat sel ghelden die ghene, die sy in die broke vinden. Voird so wenneer die rechter mitten hyemrade opten dijc sijn om orbaer tslands, ende dan dair yemand opten rechter of opten hyemrade enigherande onnutte woerde sprake, also menichwaruen alsen die rechter mitten hyemrade dair of belede, dat soude wesen ene boete, den ambochtsheer tyen scelling., den scout viif scelling ende elken hyemraed viif scelling.; ende dit sel wesen sele payment alse die heer vanden lande ontfact van sinen boeten. Ende voird alle zaken, die den dijk of der dijckaedse toe behoeren, die sel die rechter mitten hyemrade berechten bi haren ede, ende alle zaken zonder arghelist. Ende ic danel van mattenesse, ridder, om dat ic wille, dat dese ordynancye, dit regement ende dese zaken alle voirscr. wel ende trouwelicken ghehouden worden van mi ende van minen nacomelinghen, so heb ic dese hantueste open bezeghelt mit minen zeghele. Ende ic Jan heren Dirics soen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mattenesse, schout jnden voirseyden ambocht, Symon Phillips sone van Mattenesse, Jan Ysebouds sone, Heynric Berwouds sone, Gherijd Euers soen ende Diric Bertolomeens soen, hyemraders binnen den voirghenoemden ambocht, om die meere vestinghe alle die voirscr. zaken te volcomen van ons ende die na ons comen moghen, so hebben wi dese hantueste mit onsen lieuen ende gheminden ambochts heer, heren danel van mattenesse open mede bezeghelt mit onsen zeghelen jnt iaer ons Heren dusend driehonderd ses ende tseuentich, op sinte Pieters auond te inghaende zelle’Ga naar voetnoot1) Daniel van matenesse overleed kort daarna, op den 18 Nov. 1376Ga naar voetnoot2), en liet tot zijnen leenvolger na: Diederik van matenesseGa naar voetnoot3), die ook den twist beërfde, welke reeds een tijdlang tusschen daniel van mattenesse en de stede van Schiedam had bestaan over eenige woningen, staande buiten de stad, aan den weg naar Delft. Dit verschil werd eindelijk aan de uitspraak van hertog Aalbrecht van Beijeren onderworpen, die zich op den 11. Jan. 1379 verbond, om met zijnen raad te beslissen, tot wiens ambacht deze huizingen behoordenGa naar voetnoot4). Slechts korten tijd mogt deze diederik van matenesse zich in zijne bezittingen verheugen: want vóór nog het jaar 1385 zijnen loop had voleindigd, had hij reeds door den dood zijne aanzienlijke leengoederen geruimd voor: Wouter van den berghe, die op den 15 Dec. 1385 door hertog Aalbrecht werd beleend met het huis te Riviere en met 26 morgen lands, en zulks naar inhoud van handvesten, hem vroeger door gravin Margaretha en hertog Willem van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beijeren gegeven, en op voorwaarde van dezen burg voor den graaf te openen, zoo vaak hij daartoe vermaand zou wordenGa naar voetnoot1) Deze wouter van den berghe, meer bekendonderden naam van wouter van matenesseGa naar voetnoot2), was de oudste zoon van Kerstand van den Berghe, die, in zijnen tijd, een jonger broeder van diederik, daniel en Philips van Matenesse schijnt geweest te zijn, en zijnen toenaam voerde naar het huis en de goederen van Hillegersberg, waarvan hij bezitter wasGa naar voetnoot3). Dit aloude kasteel intusschen werd voormaals bezeten door Haren Vranken Stoep van Hildegardeberghe, wiens oudste dochter Aleid, gemalin van Gerard van RaaphorstGa naar voetnoot4), daarmede op den 2. Nov. 1269, voor haar en hare kinderen, ‘est sone oft dochter,’ door graaf Kloris V. op bepaalde voorwaarden beleend werd; en nadat deze goederen sedert door huwelijk of anderzins in het erfelijk bezit waren gekomen van den zoo even genoemden Kerstand van den Berghe, gingen zij vermoede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk nog vóór het jaar 1385 over op zijnen oudsten zoon wouter van den berghe. - Toen nu deze ook het huis te Riviere en de overige leengoederen van Matenesse had verkregen, nam hij den naam van matenesse aan, en schonk op den 15. April 1387 zijn huis ten Berghe met 55 morgen lands, strekkende van de Rotte tot aan den Broekschen vliet, in onversterfelijk erfleen aan zijnen broeder Kerstand van den BergheGa naar voetnoot1), met bepaling, dat de kinderen, door dezen te verwekken, een gelijk aandeel in deze goederen zouden verkrijgen, ‘behoudelic den outsten voer wt te nemen die husinghe mit den hyemwerve,’ terwijl ook een jonger zoon hierbij de voorhand zou hebben boven eene oudere dochterGa naar voetnoot2). ‘Het slot Hillegersberch,’ zegt Mr. Simon van der Sluis, ‘is wel het grootste ende outste sloth hier ontrent geweest. Het is gelegen een mijle van Rotterdam, noortoost van de stadt aff, en het is al gebouwt, eer datter sware dij eken om het lant sijn geweest; maar van wie dat dit is gebout, dat en canmen door de outheyt niet wel weten. Hetselve is nog (1472) seer groot met sware muyre ende schoone torens met een cappelle off kerck, gelegen op eenen hoogen berch off heuvel, ende leyt nu heel vervallen. De lantluyden, die plegen hier op deze hoochte haer selven te salveren, als het lant des wijnters daer ondervloeyden van het Maeswater. Hier heeft op dien tijd een proffetesse gewoont, daer seer veel wonders aff geseyt werde, ende was genaemt Hillegaert. Hier werdt veel van gelogen, dat niet wel te geloven en isGa naar voetnoot3). Dit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sloth is verwoest ende vernielt inden jare 1426 van capiteyn Nagel met sijne rovers; het was een capiteyn van vrou Jacoba; ende dit slot behoorden doen toe heer adriaen van matenesse, ende was getrouwt met vrou ael van spangen, ende comt nu toe inden jare 1472 heer wouter van matenesse, die getrouwd is met vrou lijsbet van cralingen, maar hij was eerst getrout met joffr. durff van rijn. - Dit vervallen slot thoont hem van verre noch grootelijk ende seer schoon verheven int aenzien, ende het is een seer sterck gebou, ende rontomme is seer schoon maer leech weylandt.’ ‘Het wapen van Hilegersberch, dat is door outheyt bijnae vande eyge heer wt de memorij gecomen door seecker misbruyck, dat sedert den jare 1426 is oorsaacke geweest. Want nae dat dit heerlijk slot was verdystrueert, soe heeft nae die tijt den schout van het selve dorp altijt met sijn eygen zegel gesegelt ende oock sijn eygen wapen doen stellen in de plaets van het rechte wapen. Dit misbruyck is tot desen huydigen dage toe van alle de schouten van het dorp gevolcht; maer het rechte wapen van dit slot is een roode lende met drie goude starren op een silveren gront, gelijk als het de heeren van Mathenesse altijt hebben van outs gevoert. Want het heele dorp met de gronden ende huysingen sijn tot desen dage toe een erffpacht, de heeren van Matenesse van outs toebehoorende.’ Uit hetgeen Simon van der Sluis ons hier mededeelt omtrent het eigenlijke wapen van het slot te Hillegersberg of het zoogenaamde Reuzenhuis, leeren wij den oorsprong kennen van het wapen, dat in later tijd door de heeren van Matenesse werd gevoerd, te weten de schuinsche bande van keel, beladen met drie sterren van goud, op een zilver veld. Kerstand van den Berghe, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonger zoon van diederik boekel uiternesse, had vermoedelijk dat wapen aangenomen, toen hij in bezit kwam van het huis en de heerlijkheid van Hillegersberg, waaraan het door een ander geslacht zal zijn gegevenGa naar voetnoot1); het ging vervolgens over op zijnen zoon wouter van den berghe, welke alzoo de eerste heer van matenesse was, die dit wapen voerde in plaats van de fasce en de drie leeuwshoofden, door het geslacht van Boekel en door de vroegere heeren van Matenesse gevoerd. Tot de aanzienlijke bezittingen van onzen wouter van matenesse behoorden ook de goederen van Spangen, van welke het slot met 27 morgen lands van hem in leen werd gehouden door Philips van Spangen, die in 1385 de mindere helft daarvan, met de hand van wouter van matenesse, zich toen nog noemende wouter van den berghe, in lijftogt vermaakte aan zijne echtgenoote Elizabet Gijsbrechts dochter van IJsselstein. In de oorkonde, deswege uitgevaardigd, komen Jan heeren Dirks zoon van Matenesse en Simon Philips zoon van Matenesse voor als getuigen van wouter van den berghe. Een jonger broeder van diederik boekel uiternesse beërfde vermoedelijk de vaderlijke goederen, welke tusschen Ouderschie en Schiedam waren gelegen en den naam van Spangen (Spaanschen polder) droegen. Deze zal zijn erfdeel welligt ontvangen hebben als een leen, te houden van zijn ouderen broeder, uit wien de heeren van Matenesse, zooals wij boven zagen, zijn voortgesproten. Hij stichtte omstreeks het jaar 1310 het slot te Spangen, dat, met vijf torens en eene kapel voorzien, zoo groot en schoon was, als er een in het gansche land werd gevonden. In den echt getreden met Sophia van Dorp, werd hij de stamvader van het adellijke geslacht van Spangen, dat na hem heeft gebloeid. ‘Het slot te Spangen is mede wat bedorven vande Cabbe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lyaeuse partije, daer graeff Willem van Hollant opperste van was, in den jare 1351. Dit en leedt doen geen groote schade, alsoo den heer Dirck van SpangenGa naar voetnoot1) doen in Brabant was ende doen de goederen van Spangen besadt. Dit slot is hier naer inden jare 1384 wederom gerepareert ende opgemaeckt van hr. Dircks soone, met namen, heer Philips van SpangenGa naar voetnoot2) ende hij was getrouwt met vrou Hendriche (Lijsbet) heer Gijsberts dochter van IJselsteyn. Dit seer schoone gebouw is geheel ten gronde vernielt van capiteyn Willem Nagel inden jare 1426, als hr. Engelbrecht van SpangeGa naar voetnoot3) dit slot toebehoorde. Ende hij hadde te Wijve vrou Steventje van Aleckemade. Dit slot is wederom van nieuws opgebouwt van hr. Philips van Spangen inden jare 1453, maar soo groot niet als het te voren was, maar veel eleynder. Desen hr. Philips was mede op de groote dachvaert tot Sluys gehouden bijden hartogh Philips van Borgonyen in den jare 1467. Ende nu comt dit slot toe hr. Cornelis van Spangen, een fraey jongen heer ende eenen soon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van hr. Philips voornt. Desen heer Cornelis is seer machtich van goet ende was in den jare 1460 gebooren ende is nu out 12 jaren in den jare 1472.’ ‘Het wapen van Spangen is een blaeuwe bare op een gouden gront, ende dit wapen wert nog huyden bij den hr. van Spangen alsoo gevoertGa naar voetnoot1).’ Eindelijk, onder de voorvaderlijke goederen, welke wouter van matenesse beërfde, noemen wij ook de heerlijkheden van Nieuw en Oud-Matenesse, benevens de hofstede van Matenesse, genaamd Diederik Boekels hofstede Uiternesse, met 17 morgen lands, welk adellijk kasteel hij vermoedelijk, even als zijne nakomelingen, in leen hield van eenen tak uit zijn geslacht, die den naam van Boekel bleef dragen. Sedert kort was wouter van matenesse tot ridder geslagen, toen hij zich op den 1. Aug. 1393, benevens Reinier Dever, ridder, Philips van Spangen, Dirk van Poelgeest, Alphert van der Horst, Kerstand van den Berghe, Willem van Veen, Jan heeren Dirks zoonGa naar voetnoot2), Simon Philips zoonGa naar voetnoot3), Jan heeren Daniels zoon, Pieter heeren Daniels zoonGa naar voetnoot4), en Jan Danielsz.Ga naar voetnoot5), | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schildknapen, op verbeurte van lijf en goed verbond, om het huis te Riviere gedurende een jaar, ten behoeve van hertog Aalbrecht, ‘ende tot nyemant anders’ te houden, en dit kasteel voor den graaf te openen, ‘sijnen wille daermede te doen ende hem daermede te behelpen’, zoo vaak hij daartoe vermaand zou wordenGa naar voetnoot1). Deze verbindtenis van wouter van matenesse en zijne vrienden en bloedverwanten was vrijwillig en kan haren grond gehad hebben in de oude tweespalt tusschen de Hoeksche en Kabeljaauwsche partijen, welke ook onder Aalbrecht van Beijeren, bij den invloed der beruchte Aleid van Poelgeest, meermalen werd aangewakkerd: maar zij stond waarschijnlijk in meer onmiddellijk verband met eene erfscheiding, welke door den genoemden hertog op den 10. Junij 1377 tusschen zijne zonen was gemaakt, waarbij aan Jan van Beijeren, onder andere goederen, de stad Oudewater was toegewezen, benevens het huis te Riviere, dat kort te voren geruimd was door ‘monsigneur daniel de matenesseGa naar voetnoot2).’ Dan, deze toedeeling was willekeurig en onregtmatig: want de stad Oudewater had reeds vroeger het voorregt verkregen van nimmer van de grafelijkheid van Holland gescheiden te zullen worden, en het huis te Riviere was in 1346 aan de heeren van Matenesse in onversterfelijk erfleen geschonken, en werd dan ook, naar inhoud van vroegere handvesten van gravin Margaretha van Beijeren en van haren zoon hertog Willem, door dien zelfden Aalbrecht, in 1385, aan wouter van matenesse, ‘ververret ende vervreemt.’ Wat wonder, dat Jan van Beijeren later, als verkoren bisschop van Luik en graaf van Loon, welligt minder ‘bescheidelicken’, dan de oorkonde luidt, deze tegenstrijdigheden aan zijnen vader onder het oog bragt, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem dan ook op den 24. Maart 1394, in plaats van de stad Oudewater en het huis te Riviere, de landen van Voornen ten erfdeel aanweesGa naar voetnoot1) Nadat wouter van matenesseGa naar voetnoot2)) in het rustig bezit van zijn slot was geraakt, ging hij, op den 4. April 1396, eene overeenkomst aan met de schepenen en raden van Schiedam, waarbij hij aan deze stad, naar aanleiding der handvesten, haar door hertog Aalbrecht verleend, afstand deed van het hooge en lage regtsgebied over 50 gaarden langs de Maas, aan beide zijden der stedelijke haven, voor zoover namelijk deze gaarden tot zijn ambacht behoorden, alsmede van zijne visscherij in de oude haven en in de veste tusschen het Rotterdamsche poorthuis en zijn huis te Riviere; terwijl de schepenen en raden, van hunne zijde, erkenden, dat de heer van Matenesse het regt had tot het houden eener sluis met eenen slunisvliet, strekkende in de haven der stad binnen de stedelijke vrijheid, en nog eenige andere regtenGa naar voetnoot3). Kort daarop bevond zich waarschijnlijk ook onze wouter van matenesse van zijne bezittingen verwijderd, in ridderlijke wapenrusting gedost, te midden van het talrijke leger van Hollanders, Zeeuwen, Henegouwers en Engelschen, hetwelk in dat zelfde jaar 1396 door hertog Aalbrecht te Enkhuizen werd verzameld, en den 22. Aug. van daar tegen de Eriezen van wal stakGa naar voetnoot4). Door deze magt had Aalbrecht spoedig zijne vijanden bedwongen; doch naauwelijks was hij terug gekeerd, of er barstte een opstand uit tegen de bezetting, welke te Stavoren was achtergelaten, zoodat hij in 1398 genoodzaakt was, een nieuw leger, ter handhaving zijner regten, naar Friesland te zenden. Op dezen tweeden togt tegen de Friezen was wouter van matenesse stellig tegenwoordig, en zettede daaren- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boven 5 manschappen bijGa naar voetnoot1). Hij onderscheidde zich gewis bij deze gelegenheid niet minder door krijgsbeleid dan door moed: want op den 25. Oct. 1402 vertrouwde hertog Aalbrecht aan hem en aan Gooswijn van Poel het bevel over het slot en de bezetting van Stavoren, welke stad men, na het uitdrijven der Hollandsche bezetting, met kracht van wapenen had moeten heroveren en sedert behouden. Tot deze bediening had hij zich evenwel slechts voor den tijd van een jaar en op bepaalde voorwaarden verbondenGa naar voetnoot3), en keerde eerlang op zijne goederen terug, van waar onze ridder weder op den 15. of 16. Julij 1405, even als ook nog later op den 12. Oct. 1407, met zijne manschappen door den graaf van Oostervant werd opgeroepen ten strijde tegen de heeren van ArkelGa naar voetnoot4). Op den 19 Aug. 1407 ontmoeten wij hem onder andere aanzienlijke edelen in 's graven voedering en kleederen te Ravestein (Hagestein?), en omstreeks het midden van December daarna, voer hij met Philips van Dorp, thesaurier, Arend van Duivenvoorde, Gerrit van Zijl en Mauwerijn van der Does, over Rotterdam naar Woudrichem, tot verdediging der frontierenGa naar voetnoot5). Wouter van matenesse verbond zich vervolgens, tegelijk met Johan van BrederodeGa naar voetnoot2), door den eed van ledigman (homagialis vasallus et homo ligeus) zijn leven lang aan Hendrik V., koning van Engeland, die hem op den 28. Mei 1413 daarvoor bij wijze van leen eene jaarlijksche wedde van 25 marken of 50 Engelsche nobelen schonk; hij diende vermoedelijk dezen vorst in zijnen oorlog met Frankrijk en was welligt tegenwoordig bij de bestorming van Harfleur en bij den zegenpraal van Azincourt. Later treffen wij hem weder in Holland aan onder de edelen, welke tegenwoordig waren bij het vrede- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verdrag, op den 13. Fedr. 1419 tusschen gravin Jacoba en haren oom Jan van Beijeren binnen Woudrichem geslotenGa naar voetnoot1). Wouter van matenesse had bij zijne eerste echtgenoote elizabet alpherts dochter van der horst twee Zonen en eene dochter verwekt, adriaan, zijnen leenvolger, HubrechtGa naar voetnoot2), in 1405 als schildknaap vermeld, en OdaGa naar voetnoot3) van Matenesse, die reeds tot volwassen leeftijd waren gekomen, toen hij in 1407 in een tweede huwelijk trad met machteld van den werve, dochter van wijlen Hubrecht van den Werve en Volewijf van den Berghe. Hij verbond zich bij huwelijksvoorwaarden, om zijne koren- en smaltienden te Wassenaar te verzekeren aan zijne kinderen uit dezen echt te verwekken, en de mindere helft daarvan aan zijne echtgenoote in lijftogt te vermaken. De ridder Arend van Duivenvoorde komt daarbij voor als borg van wouter van mateness, terwijl Kerstand van den Berghe, schildknaap, als voogd, en Jan van den WerveGa naar voetnoot5), als borg van Volewijf van den Berghe, deze huwelijksvoorwaarden bezegelden. Machteld van den werve beërfde later, bij het overlijden van haren eenigen broeder Jan van den Werve het huis te Werve in Rijnland, waarmede zij door graaf Willem VI. op den 2. April 1415 beleend werd. Dit kasteel ging vervolgens op den 15. Junij 1429 over op haren zoon Johan van Matenesse, dien zij, nevens eene dochter Maria, aan haren echtgenoot had gebaard. Deze Johan van MatenesseGa naar voetnoot6), heemraad van Delfland, verwekte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij zijne gemalin Margaretha de Partant alias de Castello uit Luikerland, eenen zoon, Philips van Matenesse, die het huis te Werve op den 21. Maart 1466 beërfde en, door zijne echtgenoote Maria van Wonde, ook de heerlijkheden van Woude en Warmond verkreeg. Na het overlijden van Philips van MatenesseGa naar voetnoot1), werd zijn zoon Jacob van Matenesse, schildknaap, en gemaal van Anna van AlmondeGa naar voetnoot2), op den 9. Maart 1503 met het huis te Werve beleend, van wien deze goederen op den 12. April 1516 overgingen op zijne zuster Maria van MatenesseGa naar voetnoot3), ook vrouwe van Woude en Warmond en gemalin van den ridder Jan van DuivenvoordeGa naar voetnoot4). Adriaan van matenesse, oudste zoon van wouter van matenesse en elizabet van der horst, heemraad van Schieland, ontving in het jaar 1405, bij het leven zijns vaders, als huwelijksgave het huis te Riviere met den boomgaard, de molenwerf, den molenkamp en de overige landerijen, welke tot het kasteel behoordenGa naar voetnoot5), benevens het ambacht van Matenesse met zijne ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vallen, visscherijen verder aankleven; ook de hofstede van Matenesse (Uiternesse) met 17 morgen lands en nog andere goederenGa naar voetnoot1) werden bij die gelegenheid op hem verleid, doch daaraan behield de vader zich den lijftogt levenslang voor. Met het een en ander werd adriaan dan ook op den 14. Junij 1406 door graaf Willem VI. beleendGa naar voetnoot2), In den Arkelschen oorlog werd ook onze Adriaan van Matenesse, op den 12. Oct. 1407 met twee manschappen binnen Woudrichem ontbodenGa naar voetnoot3), en in eene andere rolle wordt hij gesteld om den graaf met 1 glavie of 6 voetknechten te dienenGa naar voetnoot4). Ofschoon hij op den 15. Aug. 1416, als schildknaap, plegtig had beloofd, Jacoba van Beijeren na den dood van haren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vader, als gravin te zullen huldigenGa naar voetnoot1), zien wij hem evenwel sedert geschaard onder de vanen der Kabeljaauwsche partij. Immers hij opende, in het jaar 1425, zijn slot te Riviere voor hertog Philips van Bourgondie, ter bescherming van Schiedam, in den oorlog, welken deze vorst toenmaals tegen zijne nicht Jacoba van Beijeren voerde. Hij deed het ‘van duechden ende van oetmoedicheden ende niet van eniger schulde off rechts wegen’; weshalve de hertog dan ook van zijne zijde beloofde, dit kasteel, na het eindigen van den krijg, weder vrij en onbeschadigd aan adriaan te zullen overgeven, en geen zoen te sluiten met zijne nichte van Braband, zonder hem daarin te betrekkenGa naar voetnoot2). Jan van Niekerk voerde gedurende dien tijd het bevel over de bezetting op het huis te Riviere en binnen de stede van Schiedam, en ontving daarvoor een dagelijksch traktement van een Hollandsch schildGa naar voetnoot3); terwijl adriaan later, toen Jacoba afstand van hare landen gedaan had, door hertog Philips met het baljuwschap van Schiedam werd beloondGa naar voetnoot4). Doch van eene andere zijde leed hij schade aan zijn slot te Hillegersberg, dat hem, na het kinderloos overlijden van zijnen oom Kerstand van den Berghe, was aangestorven, en in 1426 door de Hoeksche partij, onder aanvoering van kapitein Nagel, verwoest werdGa naar voetnoot5). Adriaan van matenesse was in den jare 1405 in den echt getreden met aleid van spangen, dochter van den ridder Philips van Spangen en van Elizabet Gijsbrechts dochter van IJsselstein. Bij zijne huwelijksvoorwaarden verbonden zich Herberen van IJsselstein en Gielis van Cralingen, ridders, met Jan van IJsselstein en Jan van Hodenpijl, schildknapen, als borgen voor Philips van Spangen, en Arend van Duivenvoorde, ridder, Alphert van der Horst, Kerstand van den Ber- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ghe en Hubrecht van MatenesseGa naar voetnoot1), schildknapen, als borgen voor wouter van matenesse, adriaans vader; terwijl Pieter heeren Daniels zoon van Matenesse en Dirk, Jan, heeren Dirks zoons zoon van Matenesse, als bloedverwanten, mede den huwelijksbrief bezegelden. - Uit dezen echt kwamen drie zonen voort, wouter, GijsbrechtGa naar voetnoot2) en GerritGa naar voetnoot3), van welke de jongsten stierven zonder geboorte na te laten, benevens twee dochters, beide Elizabet genaamd. De eene dochter is bekend als abdisse van Rijnsburg en overleed in 1494 of 1499. Hare zestien kwartieren stonden in deze abdij voor het oratoor: de acht eerste daarvan waren Matenesse, van der Horst, Spangen, IJsselstein, Leijenberch, Raaphorst, Hodenpijl en Heemstede. De andere Elizabet huwde met Dirk van der Does en werd begraven in de kerk der meer genoemde abdij, alwaar nog in den jare 1570 aan de noordzijde der kerk onder het orgel een tafereel hing, voorstellende den heiligen Gregorius, met de afbeeldingen van aleid van spangen, Elizabet van Matenesse, Elizabet van Cats en Adriaan van der Does, knielende elk voor een ‘behanghen schabelle met hen wapenen dair voiren.’ Beneden deze schilderij lagen de gemelde personen begraven onder een grooten Llaauwen zerk, waarop het wapen van van der Does was uitgebeiteld, met het grafschrift: ‘Hier leyt begrauen Adriaen van der Does, rentmeester generaell van Reynsburch, sterff anno 1502 den XXVIIen. in Februario. Hier leydt begrauen joncfrou Geertruyt van Remmerswaell, huysfrouw van Adriaan van der Does.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de onderste lijst van het tafereel las men deze woorden: ‘Hier leyt begrauen jonckfrou alijd vander spangen, adriaens wijff van mathenesse was, starf jnt jair MCCCCXLVIII opten XIIIen. dach jn October.’ ‘Hier leydt begrauen jonckfrou Elizabeth van Mattenesse, Diricx van der Does wijff was, starff jnt jair MCCCCLXIX des vrijdaechs nae Pynster.’ ‘Hier leydt begrauen jonefrou Elisabeth van Cats, Adriaens vander Does wijff was, starff jnt jaer MCCCCLXXVII opten laesten dach van Aprill.’ ‘Hier leydt begrauen Adriaen vander Does, rentmeester van desen doester, ende starff jnt jaer XVc. ende II. opten XXVen. dach jn Februario.’ In het memorie- of doodboek der abdij, waarin men gewoon was de namen van de ‘naeste overledene vrunden, als vader, moeder, broeders, susters, oem, moijen ende anders’ op te teekenen, bevonden zich o.a. Elizabeth van Hodenpijll, Elizabeth van der Horst, Clementia van der Horst, abdisse, Alphart van der Horst, Elizabet van Mathenesse, abdisse, Elizabet van Matenesse, Alphart van der Horst, Johan van der Horst, Statini van Braeckels broeder, Gijsberta van der Horst, Maria van der Horst, Dirk van der Horst, monialis. - Elisabet van Matenesse, abdisse, was ‘moije van Adriaen van der Does, sijns moeders suster mede genaempt ElysabethGa naar voetnoot1).’ Wouter van matenesse, oudste zoon van adriaan van matenesse en aleid van spangen, werd in het jaar 1435 met de vaderlijke leengoederen verleid, ook met de groote en smalle tienden tusschen Scherpendrecht en Louwersloot, in het kerspel van Hillegersberg gelegen en leenroerig aan de abdij van St. Paulus te UtrechtGa naar voetnoot2); alsmede met de hofstede van Matenesse, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genaamd Dirk Boekels hofstede Uiternesse, welke toenmaals in eigendom behoorde aan Jacob Boekel van Wena, heemraad van Schieland. Onze wouter trad, in het jaar 1435, in den echt met durf van rijn, dochter van Evert van Rijn en Catarina Crabels. Hendrik van Rijn, Floris van Jutphaas, Zoude van Rijn, Folken van der Weerhorst, Egbert van Spangen, Jan van Matenesse en Gijsbert van der Huele, baljuw van Rijnland, bezegelden zijne huwelijksvoorwaarden. Hij verwekte bij zijne gemalin twee zonen, adriaan en Joost, welke laatste den geestelijken stand omhelsde, benevens eene dochter, met name Catarina, die ongehuwd schijnt overleden te zijn. Wouter van matenesse verbond zich later in tweede huwelijk met elizabet van cralingen dochter van Gielis van Cralingen. Twee dochters Agnes en Aleid waren de vruchten van dien echt: de eerste huwde met Jan van Schoten, en Aleid werd de gemalin van Joost Dever van MinnenGa naar voetnoot1). Adriaan van matenesse, oudste zoon van wouter van matenesse en durf van rijn, heemraad van Schieland, werd in het jaar 1488 beleend 1o. met het huis te Riviere, benevens het hoog en laag regtsgebied binnen de uiterste sloot van dit kasteel; 2o. met 47 morgen lands gelegen te Spangen, waarvan 27 morgen benevens het huis te Spangen door den heer van Spangen van hem in achterleen werd gehouden, terwijl de overige morgentalen, genaamd de Terney Campen, door adriaan zelven gebruikt werden; 3B0. met de helft van 9 morgen lands en eene huizinge, geheeten Dirks zate van HeylideGa naar voetnoot2), gelegen te Rotte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen den burgweg en den Broekschen vliet, met 12 morgen te Reewijk en nog 3 morgen, gelegen aan den zandberg te Hillegersberg. Hij verkreeg mede, in 1501, de erfpacht van de dijkboeten van Oud-Matenesse, toekomende aan schout, buurlieden en ambachtsbewaarders van Zevenhuizen, en dat wel tegen eene jaarlijksche uitkeering van 17 stuivers. Adriaan van matenesse huwde met maria van duivenvoorde, eenige dochter van Jan van Duivenvoorde en Clara van Haeften, vrouwe van Lisse, en verwekte bij haar verscheidene kinderen, van welke slechts drie den volwassen leeftijd bereikten, te weten, jan, zijn leenvolger, Clemence, gehuwd met Melis van Amstel van Minden, heer van Kronenburg, en Machteld, gemalin van Gijsbrecht van Tuyl van Bulkestein uit Gelderland. Jan van matenesse, zoon van adriaan van matenesse en maria van duivenvoorde, werd in 1507 (1508) beleend met het huis te Riviere, de goederen van Spangen, de helft van Dirks zate van Hijlide; terwijl de tienden tusschen scherpendrecht en Louwersloot en de landen te Reewijk en Hillegersberg, benevens de hofstede van Uiternesse, welke toenmaals het eigendom was geworden van Jan van Almonde, mede in het volgende jaar op hem werden verleid. Hij komt voor als hoogheemraad van Delfs- en ook van Schieland. Hij huwde in den jare 1507 met maria van assendelft, eenige dochter van den ridder Nicolaas van Assendelft en Aleid Freyse van Kuinre, en verwekte bij haar vier zonen en eene dochter, van welke adriaan, Nicolaas en Wouter den volwassen leeftijd bereikten. In 1522 overleden zijnde, werd hij bijgezet in de kerk te Ouderschic. Zijne weduwe hertrouwde later met Jan van Renesse van Wulven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en stierf in 1547. Zij werd begraven in de Minrebroederskerk te Utrecht, alwaar hare zonen kort te voren eene grafstede hadden verkregen met een nieuwen grafkelderGa naar voetnoot1), boven welken op den muur een schoon epitaphium of memorietafel met de wapenen van Matenesse prijkte. - Adriaan van matenesse, johans leenvolger, zullen wij hierna behandelen. Zijn tweede broeder Nicolaas van MatenesseGa naar voetnoot2) was heer van het huis te Lisse, en trad in 1544 in den echt met Geertruid, dochter van wijlen Hendrik Piek, heer van Tienhoven, en Hadewich van Goor. Hij werd in 1564 begraven te Lisse, nalatende een eenigen zoon, genaamd Johan van Matenesse, ambachtsheer van Lisse en Giesen en vrijheer van den Wenaard, die in het jaar 1624 ongehuwd overleed en in de St. Janskerk te Utrecht werd begraven. - Wouter van Matenesse, johans jongste zoon, was slotvoogd van Muiden en baljuw van Gooiland, en werd in 1551 in het klooster te Muiden bijgezet, kort na zijne gemalin Athia van Oenema of Unema uit Friesland (dochter van Janke Unema, heer van Wibisma, en Tet Wibolsma) met wie hij in 1544 in den echt was getreden. Hij liet eenen zoon na en eene dochter, genaamd Maria en gehuwd met Johan van Schagen; de zoon, Johan van Matenesse van Wibisma geheet en, behoorde tot de verbondene edelen van de jaren 1565-1567Ga naar voetnoot3), doch verschijnt ons later, tijdens het vermaarde beleg van Leiden in 1574, in een minder gunstig daglicht. Immers, na het doorsteken der dijken, deed Don Francisco Baldeo, veldoverste der Spanjaarden, zijnen krijgsraad te Soetermeer vergaderen, en ontbood daarbij o.a. ook Jonkheer Johan van Mate- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nesse van Wibisma, die zich uit eigene beweging in liet leger der Spanjaarden ten dienste des konings liet vinden. Ook Matenesse gaf den raad tot het versterken en bezetten der binnendijken en tot voortzetting der belegeringGa naar voetnoot1). Vervolgens schreef hij eenen brief aan de overheden der belegerde stad, waarin hij hen door ‘bedriechlijke aenlockingen’ tot de overgave zocht te bewegenGa naar voetnoot2). Ten gevolge dezer missieve, die men op den 5 Sept. tegelijk met eenen brief van Baldeo ontving, werd de raad der veertigen, benevens de kapiteinen en wachtmeesters, bijeen geroepen. Jacob van der Does voerde het eerst het woord en was van gevoelen, dat men behoorde te letten op de hoedanigheid der schrijvers, ‘dat Mathenesse, alhoewel een goet edelman sijnde, t' anderen tijde sijn eere ende eed veracht hadde tot Haerlem tegens die dochter van Vliet’; terwijl Jan van der Does zeide, dat, gelijk Matenesse zich vroeger had kunnen helpen met het concilium van Trente, ‘nopende zijn houwelijck ende trouwe’, het nu te duchten was, dat hij zich jegens hen zou mogen beweren met het concilium van Constans; welk gevoelen ook werd geuit door den jongen heer van Warmond en door den baljuw van RijnlandGa naar voetnoot3). Deze Johan van Matenesse huwde met Gerarda, dochter van Nieolaas van Bronkhorst en Jacoba van Poelgeest, en won een eenigen zoon, Nicolaas van Matenesse van Wibisma, heer van Hazerswoude en Slijdrecht, die in 1617 overleed en bij zijne gemalin Geertruid van Lokhorst verscheidene dochtersGa naar voetnoot4) verwekte, benevens eenen zoon, genaamd Cornelis van Matenesse, heer van Hazerswoude en Lokhorst. Peze huwde met Anna van den Bongaard, doch overleed zonder geboorte na te laten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adriaan van matenesse, oudste zoon van johan van matenesse en maria van assendelft, ridder, lid van de orde der edelen van Holland, hoogheemraad van Schieland, werd in het jaar 1522 (1523) met het huis te Riviere en de overige vaderlijke leengoederen verleid. Op den 4. Jan. 1524 deed hij, als vrijheer van Nieuw-Matenesse, afstand van alle aanwassen Maaswaarts strekkende, ten behoeve van den ambachtsbewaarder en de heemraden en ingelanden dezer heerlijkheid, tegen eene jaarlijksche uitkeering van 10 ponden. Adriaan van matenesse en Adriaan van Renesse, Domheer te Utrecht, te zamen vervangende Wouter van Matenesse, onderwierpen in 1533 (1534) de verschillen, welke zij hadden met den prelaat van Egmond en den priester Pieter Thomasz. van Wormer over het patronaat-regt eener kapelrij, gesticht op het altaar Onzer Vrouwe in de kerk te Ouderschie, aan de uitspraak van scheidslieden, na hierover verschillende en langdurige regtsgedingen gevoerd te hebben voor den officiaal des Domproost en voor den deken van St. Pieter, te Utrecht, voor den deken van Naaldwijk en voor den hove van HollandGa naar voetnoot1). Nog ging onze adriaanGa naar voetnoot2) in het jaar 1535 eene minnelijke overeenkomst aan met de regeerders der stad Schiedam, over de tapperij binnen hunne wederzijdsche privilegien van 300 roedenGa naar voetnoot3). De beide partijen verbonden zich daarbij, geene ‘nyewicheyden van eenige tapperije meer’ in hare geregten te gedoogen. Hij wordt voorts zeer geroemd door Hadrianus JuniusGa naar voetnoot4) over zijn manbaftig gedrag bij gelegenheid van eenen hoogen vloed, wanneer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij door voorbeeld en beloften veel toebragt tot behoud van den Rijndijk. Adriaan van matenesse verbond zich, in 1531, in het huwelijk met adriaan van duivenvoorde, dochter van Gijsbrecht van Duivenvoorde, heer van het huis den Bosch, en van Anna van Noordwijk, vrouwe van Opdam en Hensbroek. Hij verwekte bij haar verscheidene kinderen, van welke vier zonen en eene dochter tot volwassen leeftijd kwamen, te weten, jan, zijn leenvolger, GijsbrechtGa naar voetnoot1), die in 1598 ongehuwd binnen Leiden overleed, Joost, die in 1558 te Dole in Bourgondie door een noodlottig toeval het jeugdige leven verloorGa naar voetnoot2), Adriaan, die in 1574 ongehuwd te Delft stierf en te Ouderschie werd begraven, en eindelijk Maria, gehuwd met Arend van Bomenburg of Bemmelsberg, graaf tot Ubbergen buiten Nijmegen (?); zij overleed in 1566 en werd begraven in de St. Pieterskerk te Nijmegen. - Adriaan van matenesse werd in 1557 bijgezet in de kerk te Ouderschie bij zijne echtgenoote, die reeds in 1542 het tijdelijke leven had verlatenGa naar voetnoot3). Johan van matenesse, oudste zoon van den ridder adriaan van matenesse en adriana van duivenvoorde, lid der ridderschap van Holland, hoogheemraad van Schie- en Delfsland, verkreeg volgens leenregt het huis te Riviere met zijne aanhoorigheden, als het hoog, middelbaar en laag regtsgebied, de leenmannen, visscherij en vogelrij, de visscherij der halve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schie, de heimwerf, den boomgaard rondom het slot, en de singelen met het daarop staande houtgewas, gelegen buiten de uiterste sloot van den boomgaard en strekkende aan den dijk en verder naar het huis te Spangen toe. Ook beërfde hij de ambachtsheerlijkheid van Oud-Matenesse en de vrije heerlijkheid van Nieuw-Matenesse met al haar toebehooren; eene rente gaande uit een huis en erf, genaamd de Laansloot; omtrent 11 hond lands in Oud-Matenesse, genaamd Dirk Boekels hofstad UitenesGa naar voetnoot1); 3 morgen lands genaamd de Gheer, strekkende langs den weg naar Spangen, en zekere dijkboeten, gelegen tusschen de Laansloot en den nieuwen dijk; eindelijk de hofstad van den Berg met 55 morgen lands en alle vicarijen, tot den huize behoorende, benevens drie blokken tienden en de smaltienden in het ambacht van den Berg, met andere landerijen en rentenGa naar voetnoot2). Bij overdragt van Maria Dever van Minnen, weduwe van Joost bastaard van Brederode, verkreeg hij in 1561 ook nog het patronaat-regt eener vicarij in de kerk te Alkmaar. De schrijver der Historie van het verbond en de smeekschriften der Nederlandsche edelenGa naar voetnoot3) vermoedt, dat ook onze johan van matenesse tot de verbondene edelen van de jaren 1565 tot 1567 behoord hebbe, te meer daar het van elders blijkt, dat hij zich vol ijver voor de vrijheid betoondeGa naar voetnoot4). Dan, deze gissing is strijdig met de verklaring door hem afgelegd voor commissarissen van den hove van Holland, in gevolge eener aanschrijving, door de regentesse der Nederlanden op den 11 Junij 1566 (1567) aan den stadhouder en de raden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het gemelde hof gedaan, waarbij de voornoemde edelen geroepen waren, om den eed van trouw aan den koning van Spanje te hernieuwen. Deze verklaring luidde aldus: ‘Joncheer jan van matenesse, heer van Ryviere, voorgehoude zijnde van gelijcke voorsz. Interrogatoire, heeft den ouden eedt vernyeuwt ende bij denzelven verelaert mit Zijne Mat. te willen houden en aen te spannen, als hij seyt altoos gedaen te hebben, dezelve gehoorsaem en onderdanich te weesen en jegens eene yegelijke te dienen, volgende den voorsz. eedt, eysch, natuere ende verbintenisse van zijne leenen, zeggende geen verbonden, obligatie ofte confederatien ter contrarie jegens Zijne Mat, gedaan te hebben, en dat hij mitsdien geene renunchiatie en behouff te doen. (Geteekend) Johan van Mathenesse.’ Indien nu johan van matenesse het bewuste smeekschrift geteekend en tot de verbondene edelen behoord hadde, is het niet te vermoeden, dat hij minder rondborstig voor deze zijne handelingen zou uitgekomen zijn, dan andere edelen, die verklaarden gemeend te hebben daarmede niets tegen hunnen leeneed en den koning te misdoen, of wel, dat zij door het opgevolgd accoord met de regentesse der Nederlanden hun verbond en handteekening als vernietigd beschouwden, en geene andere verbindtenissen aangegaan hebbende, het onnoodig achtten eenige renunciatien te doenGa naar voetnoot1). - Maar zonder tot de verbondene edelen behoord te hebben, ijverde hij niettemin, langs andere wegen, tot afschaffing der gruwelijke inquisitie en tot verzachting der plakaten op het stuk der religie. Immers, toen het indienen der vertoogen van de verbondene edelen en de staten van enkele provincien in Holland bekend was geworden, en men ook dáár had besloten opschorting der inquisitie en plakaten en eene nieuwe orde op het stuk van den godsdienst te verzoeken, werd johan van matenesse met Otto van Egmond, heer van Kenenburg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en anderen, in Julij 1566, naar Brussel afgevaardigd, ten einde het vertoog der staten van Holland ten hove in te dienen. Ook was hij tegenwoordig op den dagvaard der afgevaardigden der staten generaal, gehouden te Brussel op den 21 April 1567Ga naar voetnoot1). Het huis te Spangen, dat tijdens de inneming van Rotterdam door Jonker Frans van Brederode, in 1488, veel schade had geleden, werd eindelijk in 1572, na vooraf door de watergeuzen onder bevel van den graaf van der Marck bezet te zijn geweest, door de stedelingen van Delft geheel verwoest, uit vreeze dat de Spanjaarden zich daarin zouden verschansenGa naar voetnoot2); gelijk twee jaren later ook het aloude slot te Riviere, bij het woeden des Spaanschen krijgs, van zijne voornaamste meubelen en een groot deel der brieven en bezegelde oorkonden beroofd, en verder geheel werd vernield en verbrandGa naar voetnoot3). Nog werd in dat zelfde jaar 1574, toen johan van matenesse uit Holland naar Utrecht voortvlugtig wasGa naar voetnoot4), de ambachtsheerlijkheid van Hillegersberg door de Rekenkamer aangeslagen, die vervolgens het gezag van den ambachtsheer aan de regering der stad Rotterdam en aan de hoogheemraden van Schieland opdroeg. Sommigen verklaren dit feit uit de toenmalige staatkundige onlusten, en anderen voeren tot reden daarvan aan oneenigheden, welke tusschen den ambachtsheer, de ingezetenen en het geregt van Hillegersberg waren ontstaanGa naar voetnoot5). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe dit zijGa naar voetnoot1), tijdens het aanwezen van Don Louis de Requesens in de Nederlanden, schijnt johan van matenesse niet onzigtbaar naar Spanje geheld te hebbenGa naar voetnoot2). Terwijl hij zich in het genoemde jaar 1574 te Utrecht bevond, werd hij met Mr. Jan van Treslong door Ferdinand van Lannoy en den heer van Champagny heimelijk naar Rotterdam gezonden, en trad aldaar met eenige gemagtigden der staten van Holland in onderhandeling over eene bevrediging, welke niet tot stand kwamGa naar voetnoot3). - Later was hij onder Willem I. een werkend lid der staatsregering en nam gewigtige bezendingen waar. Toen Amsterdam in 1578 tot de Staatsche partij was toegevallen en in groote opschudding verkeerde, werd hij met anderen door de staten van Holland naar deze stad gezonden, ten einde de noodige schikkingen te beramen en op alles goede orde te stellenGa naar voetnoot4). Na de afzwering van Philips van Spanje zien wij hem naar Gouda afgevaardigd, om de overheden dier stad tot het doen van den nieuwen eed te bewegenGa naar voetnoot5). Vervolgens bevond hij zich onder de handelende personen, toen de grafelijkheid aan prins Willem I. zou worden opgedragen; niet alleen bezegelde hij met Otto van Egmond en Jacob van Wijngaarden, namens de edelen van Holland, de acte dier opdragt, maar stelde ook met Oldenbarnevelt en anderen de voorwaarden der inhuldiging opGa naar voetnoot6). Ten zelfden tijde ging hij met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Adriaan van der Mijle in bezending naar Amsterdam, om aan de overheden dier stad te verwittigen, dat men ook zonder hunne toestemming met deze huldiging zoude voortgaan. Na vervolgens nog tot belangrijke bezendingen naar Zeeland en namens prins Maurits gebezigd te zijnGa naar voetnoot1), werd hij in 1588 tot raad van state, en in 1596 tot raad der staten van Holland benoemd. Hij overleed in 1602, in den ouderdom van 64 jarenGa naar voetnoot2). Joh an van matenesse was in den jare 1562 in den echt getredenGa naar voetnoot3) met florentina van kuilenburg, jongste dochter van wijlen Johan van Kuilenburg, ridder, heer van Rijnswoude, Opmeer enz., en Agatha van Alkemade, vrouwe van Opmeer, Alkemade, Lier, Souteveen, Zevenhuizen, Zegword, Zoeterwoude. Uit dit huwelijk sproten, buiten adriaan van matenesse, johans leeuvolger, de navolgende takken voort: I. Margaretha van Matenesse, in 1596 gehuwd met Herman Valkenaar, heer van Duikenburg en Portengen. II. Johan van Matenesse, in 1589 tot kanonik, en in 1609 tot deken van het Domkapittel, te Utrecht, en tot proost van Leiden aangesteld. Hij overleed op den 5 Oct. 1613 en werd begraven in de Domkerk te Utrecht, met de navolgende acht kwartierenGa naar voetnoot4):
III. Charles van Matenesse, baljuw, ruwaard en dijkgraaf der landen van Putten. Hij huwde in 1598 met Johanna Pieck, Johans dochter, en verwekte bij haar drie zonen en eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dochter, te weten, Johan van Matenesse, raad ordinaris in den hove van Holland en ongehuwd overleden, Nicolaas van Matenesse, jong gestorven, Amelis van Matenesse, heer van Lisse, Giesen en den Wenaard, in 1633 ongehuwd overleden en begraven in de St. Janskerk te Utrecht, en Fiorentina van Matenesse, na den dood van haren broeder vrouwe van Lisse, Giesen en den Wenaard en gemalin van Hendrik Valkenaar, heer van Duikenburg en Portengen, schout der stad Utrecht. IV. Willem van Matenesse, heer van Rascart, Andel, raad en rentmeester generaal der abdij van Rijnsburg en raad ter admiraliteit binnen Amsterdam. Hij huwde in 1601 met Maria Manninga, dochter van Luijert Manninga, heer van Dijksterhuis, en Emerentiana Sonoy, en verwekte bij haar verscheidene kinderenGa naar voetnoot1), die allen op jeugdigen leeftijd of ongehuwd overleden, bij uitzondering van Willem van Matenesse, heer - van Rascart, Andel, Lisse, hoogheemraad van Schieland, meesterknaap der houtvesterij van Holland en West-Friesland, raad ter admiraliteit binnen Rotterdam. In 1659 in den echt getreden met Margaretha Valkenaar, verwekte deze onder andere kinderen, die jong of ongehuwd overleden, florentina van matenesse, later vrouwe van Riviere, Opmeer, Souteveen en Sterkenburg en gemalin van den ridmeester johan van hardenbroek. Adriaan van matenesse, oudste zoon van johan van matenesse en florentina van kuilenburg, heer van Matenesse, Riviere en Opmeer, lid der ridderschap van Holland, hoogheemraad van Schieland, was een puikje van geleerdheidGa naar voetnoot2). In het jaar 1616 werd hij met Hugo de Groot en anderen afgevaardigd naar Amsterdam, om de regering dier stad te bewegen tot het treden in de maatregelen, genomen tot bevordering van den vrede in de kerk en tot wering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van oneenigheid en scheuringGa naar voetnoot1). Ten zelfden tijde zien wij hem met Cornelis Frans Wittensz. en Hendrik van Berkenrode in bezending gaan, om den Briel terug te ontvangen van de kroon van Engeland, waaraan deze stad met hare aanhoorigheden vroeger verpand was. - Hij gaf in zijn stormachtigen tijd meermalen blijken van moed en vaderlandsliefde. Toen het gevangen nemen van Oldenbarnevelt, de Groot en Hogerbeets in de vergadering der staten generaal werd bekend gemaakt, zaten de leden, vooral de afgevaardigden van Holland, als door den donder getroffen, eene wijle sprakeloos daar neder: ‘Gij hebt ons hoofd en tong en hand ontnomen,’ brak matenesse uit, ‘wat kunt gij anders van ons verwachten dan stilte en verbaasdheid?’Ga naar voetnoot2). Toen prins Maurits Hertaing en van Aerssen in de ridderschap wilde brengen, zecht matenesse dit met al zijnen invloed te verhinderen, en aarzelde niet, na de overstemming, daartegen ernstige betuigingen te uiten. Niet minder was hij beroemd door eene bescheidene gematigdheid, welke hij zelfs in den tijd der hevigste partijschap betoonde. Toen de afgevaardigden der staten generaal in de vergadering der synode van Dordrecht verslag deden van het gebeurde, bragt matenesse hunne partijdigheid aan het licht, en sprak later even zoo de kerkelijke leden tegenGa naar voetnoot3). Hij was ook curator der hoogeschool te Leiden, en zorgde mede voor den herbouw van het academie, toen dit gebouw in het jaar 1616 door een fellen brand geheel was vernield; doch, na het veroordeelen der Remonstrantsche leer, werd matenesse in 1619 uit deze betrekking ontslagen, daar hij, naar men meende, de zaak der Remonstranten te zeer was toegedaan geweestGa naar voetnoot4), en overleed kort daarop in 1621. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij verbond zich in 1594 in den echt met odilia van aeswijn, oudste dochter van Reinhard van Aeswijn, heer van Brakel en Sterkenburg, en Machteld van IJsendoren, verwekte bij haar een eenigen zoon, en hertrouwde na haren dood met Hendrika van der Does, vrouwe van het huis van der Does, die hem geene kinderen baardeGa naar voetnoot1). Johan van matenesse, eenig kind van Abriaan van matenesse en odilia van aeswijn, heer van Matenesse, Riviere, Opmeer en Souteveen, hoogheemraad van Schieland, lid der ridderschap van Holland, betrad het voetspoor van zijnen vader en verklaarde zich als den vriend en voorstander eener gematigde handelwijze in kerkelijke zaken. Toen de Groot in het jaar 1631 in het vaderland was terug gekomen, was Matenesse een dergenen, die zich het meest beijverden om hem te beveiligen, en, ware het mogelijk, aan zijne zaak eene gunstige wending te doen geven. Spoedig werd hij tot vele aanzienlijke betrekkingen benoemd. Als lid der staten generaal had hij deel in de gewigtigste handelingen en verwierf zich den roem van bijzondere naauwgezetheid, vroomheid en eerlijkheid; daarbij had hij den naam van niet in alles te zeer naar den Prins te luisteren. Hij ontving vervolgens een zeer vereerend bewijs van het vertrouwen der staten van Holland, door zijne benoeming tot gezant bij den vredehandel te Munster, in welke betrekking hij bijzonder voor den vrede ijverde. Later had hij ook nog een gewigtig aandeel in de gebeurtenissen van het jaar 1650, en wendde pogingen aan om prins Willem II. te bewegen, met zijne krijgsbenden van Amsterdam af te trekkenGa naar voetnoot2). Hij overleed niet lang daarna in het jaar 1653. Johan van matenesse had bij zijne gemalin Judit willelmina pieck, (dochter van Willem Pieck, ambtman van Beesd, en van N. van Wijhe), met wie hij in 1626 in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echt was getreden, verscheidene kinderen verwektGa naar voetnoot1), die allen in prille jeugd of ongehuwd overleden, bij uitzondering van: Adriaan van matenesse, hoogheemraad van Schieland, lid der ridderschap van Holland, die na den dood zijns vaders de heerlijkheden van Matenesse, Riviere en Opmeer beërfde. Deze overleed ongehuwd te 's Hage in het jaar 1655 en liet zijne leengoederen na aan zijn eenigen broeder: Gijsbreciit van matenesse, heer van Souteveen en het huis van der Does, later ook hoogheemraad van Schieland, baljuw en dijkgraaf van Rijnland en lid der ridderschap van Holland. Na een tijdlang ter bevordering zijner gezondheid in Frankrijk vertoefd te hebben, keerde hij naar het vaderland terug, en trad kort daarop in 1666 in den echt met Antonnetta van aeswijn, die hem bij zijne heerlijkheden van Oud- en Nieuw Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen en het huis van der Does, ook nog de goederen van Brakel, Kemmena, Wesenthorst en Sterkenburg aanbragt. Hij verwekte bij haar eenen zoon en eene dochter, die, even als de moeder, kort vór den vader overleden. Eene uitterende ziekte, welke reeds zoovele zijner naaste bloedverwanten achtereenvolgens had weggemaaid, sleepte ook hem in den bloeijenden leeftijd van ongeveer 25 jaren ten grave. Hij werd op den 19 Maart 1670 plegtig begraven in de St Pieterskerk binnen Leiden, naast zijne ouders, broeders en zusters. Zijn lijkstoet was als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dan, deze plegtige begravenis was tevens eenigermate de uitvaart van eenen naamGa naar voetnoot1), die achtereenvolgende eeuwen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer en aanzien had gestaan. Want gijsbrecht van matenesse had bij uiterste wilsbeschikking tot zijn universelen erfgenaam aangesteldGa naar voetnoot1) zijnen neef: Willem van matenesse, zoon van Willem van Matenesse, heer van Rascart, en Margaretha Valkenaar. Dit kind, de laatste mannelijke afstammeling van zijn geslacht, die den naam van Matenesse droeg, overleed in 1671, slechts vier jaren oud. Zijne heerlijkheden van Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen en Sterkenburg gingen toen over op zijne oudste zuster florentina van matenesse, gemalin van johan van hardenbroek. De bouwvallen van het huis te Riviere met eenige daarbij gelegene landen, benevens de heerlijkheden van Oud- en Nieuw-Matenesse, werden op den 22 Jan. 1688 openbaar te Delft verkocht en voor de som van ƒ 13,400 toegewezen aan de stad van SchiedamGa naar voetnoot2). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bewijsstukken.De archieven der heeren van Matenesse berustten voormaals op het huis te Riviere, van ouds den zetel der leenvolgers uit dat geslacht. Bij de verwoesting van het genoemde kasteel, in het jaar 1574, ging er een groot deel der oude brieven en bezegelde oorkonden door brand en plundering te loor. Hetgeen men toen nog behield, of daarna terug bekwam, werd, benevens de latere bescheiden, in 1671, het erfdeel van florentin a van matenesse, die het een en ander, door haar huwelijk met johan van hardenbroek, overbrugt in het bezit der heeren van Hardenbroek. Deze archieven bevatten een aantal meer of min belangrijke oorkonden betrekkelijk het geslacht van Matenesse niet alleen, maar ook tot andere aanzienlijke huizen, waaraan de heeren van Matenesse door huwelijk waren verbonden. Zij zijn thans de eigendom van den heer Baron van Hardenbroek van Hardenbroek, die ons met de meeste bereidwilligheid het gebruik daarvan heeft toegestaan. Als bijlage tot de geschiedenis van het geslacht en de goederen der heeren van Matenesse volgen hier de bewijsstukken, waarvan wij ons bij het opstellen van dat betoog hebben bediend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leen houdt, op diens oudste dochter zullen overgaan, in geval deze overleed zonder zoon na te laten. (Afschrift). Wilhelmus, dei gratia Romanorum rex, semper augustus, universis in Christo fidelibus praesentes litteras inspecturis gratiam suam et omne bonum. Ad notitiam universorum volumus pervenire, quod nos theoderico dicto buekelGa naar voetnoot1) feudum, quod a nobis tenet, filiae suae seniori, si ipsum sine filio mori contigerit, (concedere), auctoritate regia liberaliter duximus concedendum. In cuius rei testimonium praesens scriptum conscribi et sigillo nostrae serenitatis jussimus communiri. Datum apud Traiectum, anno Domini Mo. CCo. quinquagesimo primo, XVI kal. Aprilis. Ende was wuythangende bezegelt mit witte wasse, dan overmits den ouderdom ende quade bewaernisse zeer gebroken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1280. Dec. 13.Floris V., graaf van Holland, vergunt, dat de landgenooten van het ambacht van diederik genaamd boekel, ridder, vrij zullen zijn van alle grafelijke beden, door jaarlijks een schot van 5 pond. Holl. te betalen. (Afschrift). Nos Florentins, comes Hollandiae, notum facimus universis, quod nos, attendentes merita domini theoderici dicti bueckel, militis, eidem concessimus, quod omnes, nunc mannentes in suo officio, vel qui pro tempore ibidem mansuri veniunt, a nunc in perpetuum ab omni scoto precariarum nostrarum annuatim usque ad quinque libras Holln. eximantur. Verum si tot mansuri venerint in dicto officio, quod rationabile existat, quod dictum scotum augmentatur, illud augmentum cedet nobis. Praeterea ipsi concessimus, quod omnis, nunc manens in eo vel pro tempore mansurus, habens terram ibidem, et idem exeat ad manendum in Schiedamme, seu apud Delft vel alias, quod ipse solvet scotum de terra sua ibi jacente proportionabiliter, prout ipsum contingat solvere de quinqne libris Holland., et etiamnunc manens apud Schiedamme et habens terram in dicto officio, volumus, ut ipse solvat scotum de dicta terra sua proportionabiliter, prout supra est expressum. In cuius rei testimonium praesens scriptum sigillo nostro fecimus communiri. Datum in die beatae Luciae, anno Domini Mo. CCo. LXXXmo. Ende was wuythangende bezegelt met witten wasse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1287. Sept. 24.Floris V., graaf van Holland, verleent eenig dijkregt aan haren diederik bokel. (Origineel, voorzien met een geschonden zegel in groen was). Wi Florens, grave van Hollant, maken cont allen den ghenen, die dese letteren zien zoelen of horen, dat wi haren didderic bokel ghegheven hebben, dat hi elken man in sinen ambochte sinen dike te ghadere mach doen nemen op ene stede, die ghesceiden leghet bi sticken bi den hemeraders van sinen ambochte. Dese brief was ghegheven in ons Heren iare tvelfhondert ende zeven en tachtich, des wonsdaghes na sente Matheus daghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1314. Mei. 19.Uitspraak van Jan van Henegouwen, heer Van Beaumont, in eenen twist tusschen haren Ogier van Cralingen en diederik bokel, schildknaap, over den voorrang hunner echtgenooten in de kerk te Ouderschie en andere verschillen. (Vidimus van het Hof van Holland, 17 April 1534). Wij Jan van Henegouwen, here van Beaumont, maken condt allen luden, dat dit js onse seggen alse vanden tuis (twist), die heeft geweest tusschen haren Oegiere van Cralingen, vp deene zijde, ende didderik bokel, vp dander side, des si vp ons bleuen sien aen beyden zijden, alse van haerre wiue stoele jn de kerke ter Ouderschie, vanden Laensloete, vander Slepe, vanden vterdike ende vander waterkeringe. Jnden eersten soe js onse seggen, nae dat wij ter waride vonden hebben met vroeden ende wittachtigen luden ende by wysdom van onsen raide, want die van roederyse, als wij verstaen hebben, aldoes van ouds voir ende bonen hebben gestaen, dair didderick bokel off comen es, zoo segge wij ende setten didderics wyff voir ende bouen jnden stal. Ende om vrientscip ende om hoeffschede, zoo wille wij ende seggen, dat haren Oegiers wyff voeren sal offeren, alsoe lange alse didderic voirseit knape blijfe, ende didderics wiff sal den pais voer nemen. Ende zoe wanneer dat didderic ridder es, off sine nacomelingen, soe sal zijn wyff dan beyde voir offeren ende den pais voornemen toten voerstaene. Voerd soe js onse seggen, dat de vterdijc ende de Bosch bliuen sal ende weesen didderic boekels, mair haer Oegiers sal hebben tien roeden vanden vuyterdijck buten dijcks ten diepen waerts, soeden off te slaene ende sinen dijck mede te dijcken, alse hijs te doene heeft. Voert zoe js onse seggen, dat didderic bokel nemen sal eenen pail ende steeken jnde Slepe ende jnden Laensloet, alsoe verre als hij met vyff welgebooren mannen dar ten heyligen houden, dat hem dambocht de Slepe ende de Sloot te rechte toebehoort; ende alsoe verre sette wijt hem toe, jndien dat hij de paele steke binnen den merken, die hij voir ons gheeescht heeft; ende dit sal hij doen voirden bailliu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Delflandt ende van Scielandt tusschen hier ende sente Jans misse naestcomende vp eenen dach, die hem die bailliu van onsen weegen setten sal. Voert segge wij ende setten haren Oegier toe de scouwe vander hole, die ten noerdende leyt vander Slepe ende vier voete te didderics ambochte wairt te Stemplesse. Voirt zoe js onse seggen alse vander waterkeringe, dat de bailliu van Delflandt ende van Scielandt den welgebooren heemraet sal daigen van onsen weegen tusschen hier ende sente Jans misse op de waterkeringe voirseit, ende dair zij de waterkeringe leggen, dair sette wijse ende dair salse blijuen; ende zoe wie dat onrecht heeft van hem tueen, die sal der heemraet cost quyten ende ghelden. Voirt soe js onse seggen, dat de gheene, die nv kercmeesters zijn ter Ouderscie, sullen rekenen voirden bailliu ende voir de bure ende voir den geenen, die wire (wij er) toe senden sullen, tusschen hier ende sente Jans misse op enen dach, diere (die er) de bailiu toe set; ende dan sal de ghene, die wire toe setten ende senden sullen, drie goidshuys beraiders kiesen, ende die sullen tenden (op het eind van het) jaire rekenen, ende als si gerekent hebben, zoe sullen zij drie ander kiesen; ende wair yemant die si koeren ende diet niet wesen en woude, die sal geuen der kercken een pondt Hollandts; ende si sullen emmer voirt kiesen, tot dat zij de ghene vinden, diet weesen willen; ende dit sal weesen van jaire te jaire, ende elckes jaers emmer te rekenen. Ende hier mede segge wij ene ghanse soene ende goede vrienscepe tusschen de parthijen voirseyt; ende waire eenige dinge jn te verbeteren, die houde wij tonsen verclairsen. Ende soe wie dit onse segghen brake, dat men tonser proeue geuinden mochte, die hadde verbuert jegens onsen heere onsen broeder vyff hondert pondt Hollandtsche. Ghedaen ende geseit ende besegelt met onsen zegele des sonnendaiges nae ons Heeren vpuaert, jnde Haghe, jnt jair ons Heeren dusent driehondert ende viertiene. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omtrent eenige landerijen, nagelaten door Jan Meerlijn, weleer persoonre te Ouderschie. (Afschrift). In den naeme ons Heeren amen. Allen den gheenen, die deesen brieff sullen zien off hoeren leesen, wij Geraerdt, prochyepaep te Hillegartsberghe, ende didderick buekel wternesse maeken condt ende kenlick, dat wij des ouer een sijn ghedraeghen als van sulcken lande, als heer Jan Meerlijn liet in zijnen lesten lijue, persoonreGa naar voetnoot1) was wijleneer ter Ouderschye, daer God die ziele off hebbe, wies testamentoir wij waeren, ende gelegen is tuschen vrouv Ane Aernoudts lande ende Willem Clarissen soens lande, daer tnoordeynde off streckende is aen den Schyedijck ende tsuyteynde aen den Spaenschen wech in de prochie van Schie ende in heren Ogiers ambochte van Cralinghen, in deeser maniere: wie dat bruycker es des landts, dat hij wuytreycken sal viertich scellinghe jaerlix tot heeren Jans oultaer, dat hij selffe makede, in sulcker voerwaerden als den brieff houdt, die wij voor dees tijt daer aff gemaeckt hebben, ende tien scellinghe iaerlix den persoonre van Schie, ende heeren Geraerd van den BergeGa naar voetnoot2) een pont jaerlix tot sijnen lijue, ende nae sijnen doot den prochypaepe ten Berghe tien scellingen jaerlix, alle jaere te Bamisse te betaelen, eewelicke duerende, heeren Jans memorien mede te doen ten beyden kercken voerseyt. Voort wat renten ofte baeten meer comen mach van deesen voerseyden lande, off dat van renten gecomen is, dat gheuen wij te helpen der capelrije, die diederick buekel geseyt heeft te maeken te Schie in der kercke, ewelick se te sijnre gifte te dueren ende tot sijnen naesten leenvolger. Ende ick diedderick buekel wternesse, voor gelt, dat ick ingenomen hebbe van deesen voorseyden lande, ende om dat icker seluer toe geuen wille door Goods wille ende om mijnre sielen wille ende mijnre oude- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren, soe hebbe ick gegeuen ende geue dat landt, dat gheleegen is tusschen Aelmars landt was, aen die noortoostzijde, ende Jans landt vander Spange ende Jan Hoecx lande gemeene, aen die zuytwestzijde van den weeghe, die an den Schiedijck leydt, op streckende tot wateringhe toe in Matenesse. Om dat wij Geraerdt ende diedderick voerseyt willen, dat dit vast ende gestaede ewelicke blijue, soe hebben wij deesen letter bezegelt mit onsen zegelen int jaer ons Heeren duysent dryhondert ende vijff en twintich an ste Michiels daghe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1335. Jun. 12.Dirk van matenesse geeft aan Herman Boekel, Stapels zoon, eene kapelrij, door wijlen zijnen vader dirk boekel gesticht ter eere Onzer Vrouwe in de kerk te Ouderschie. (Afschrift). Ick dirck van matenesse maeke condt ende kenlick allen luyden, dat ick gegeuen hebbe Harman BueckelGa naar voetnoot1), Stapels zoene, een cappelrie, die gesticht is ter Ouderschye in der kereken in Onser Vrouwen eere, met seleken lande, als bewijset in den brieff, daer deesen brieff doer besegelt is, ende met anderhalft mergen landts, die gelegen sijn in Gielis ambocht van Cralinghen in Galchoeck tusschen heeren Ogiers lane, aen die een zijde, ende Jan Schoute zoens lande, aen die ander zijde, die dirck buekel mijn vader, daer God die ziel off hebben moete, daer toe gaff, ende met sesstalff mergen landts ende twee hondt, die ick dirck voors. daer selue toe ghegeuen hebbe, voor gelt, dat ick ingenomen hebbe, zedert dat mijn vader voers. starff, van der cappelrye landen, dat genoemet is in den brieff, daer deesen doer gesegelt is, daer de drye mergen off gelegen sijn op Boekels dijcke tuschen Geertruydt Willems, aen de westzijde, ende Jan Vischers kinder, aen die ander sijde, ende die dardalff mergen ende twee hond totte Schoonreloe tuschen heren IJsoudts camp, aen dien een sijde, ende Volckaer Claes Philips soens zoene land, aen die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ander zijde. Ende om dat ick dit voirs. wille, dat dit stade ende vast ewelicke blijue, soe hebbe ick deesen brieff bezegelt met mijnen zegele in den jare ons heeren duysent dryhondert ende vijffendertich, gegeuen op ste. Odulphus dach. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1339. Nov. 21.Willem IV., graaf van Holland, geeft aan diederik van matenesse, ridder, zijnen burg, staande buiten Schiedam en geheeten het huis te Riviere, in regt erfleen, benevens eene jaarlijksche rente van 15 pond. Holl., waartoe hem, gedurende zijn leven, 11 morgen lands, gelegen bij den Ouden dijk en genaamd op den Hem, met nog een ander morgen lands in Matenesse, ten gebruike worden aangewezen. (Afschrift. Verg. van Mieris, II. 625). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1343. Oct. 13.Uitspraak van Jan van Egmond, Dirk van Brederode, Simon van Teilingen, dirk van matenesse, ridders, en Ger. Alewijns zoon, in verschillen tusschen Arend van IJsselstein, ter eener, en Jacob Nannings zoons wijf en kinderen, ter andere zijde. Hillegom. (Origineel, met nog 3 aanhangende zegels). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1345. Mei 26.Willem IV., graaf van Holland, verleidt de ambachten van Ravensberg, Vromade, Oud- en Nieuw Gravenkoop, benevens het huis te Riviere en andere goederen, op daniel van matenesse, schildknaap. (Afschrift). Willem, graeff van Hollandt, Zelandt ende heer van Vrieslandt, doen condt ende kenlick allen luyden, die dese letteren sullen sien off horen leesen, dat wij verlijdt hebben ende verlijen voor ons ende onse naecomelingen daniel van matenesse, onsen knape, ende zijnen naecomelingen, om mennigen trouwen dienst, die hij ons gedaen heeft ende noch doen sal, die ambochten ende gerechten van Rauensberch, van Vromaede, van Oude Grauencop ende van Niew Grauecop, met allen de landtsaten, eruen, gerechten, thienden ende mannen ende met allen toebehoren etc., ende wij heren dirck van matenesse vercoften etc. Voort soe verlijen wij daniel voers. ende verleenen onsen borch, die staet buyten aen Schiedamme ende geheeten thuys ter Ryuiere, met den cingel ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met den bogaerden, alsoe alst begrepen is binnen den wuytersten sloote, alsoe groot ende alsoe cleyn alst heer dirck van matenesse besat in zijnen lesten lijue. Voort soe verlijen wij daniel voers. elff mergen landts ende vier hondt, die gheheten sijn den Hem; noch dartien mergen landts ende twee hondt, die dirck boeckel, daniels vader, plach van ons te houden ende geheten is die hoeghe Hem; noch vijftien mergen landts, die ghelegen sijn in Papswoude ende sijn ouders van ons plagen te houden; alles tot eenen rechten leen. Ende waert saeke, dat daniels gebraecke sonder wittachtighen zone achter hem te laeten, soe hebben wij daniel alsulcke graeie gedaen, dat alle deese voergenoemde goeden comen sullen op Philips van Matenes, daniels voers. broeder, jn alsulcker manieren als daniel voers. dese voergenoemde goeden van ons houdt ende voers. is. Ende van alle dese voergenoemde goede soe sullen wij behouden de besterffte van alsulcke lijftocht, als heer dirck van matenesse, daer God de ziele off hebben moet, vrouv treinen, sijn wittachtighen wijue, tot haeren lijftochte ghemaeckt hadde met onser handt, ende daer sij onse brieuen off heeft, daer die somme off loopt vijftich pond Hollants sjaers. Ende om dat wij willen, dat alle deese voergenoemde saken vast ende stade gehouden blijuen, see hebben wij deesen brieff besegelt met onsen zegele jn kennisse der waerheyd. Gegeuen in den Haghen, op des heylich Sacraments dach, int jaer ons Heeren MCCC viue ende viertich. Onder stondt per dominum comitem presentibus Tielman Moelnaer et Sy. de Teylingen. Jtem, domnuis Jo. de Pollanen dominus de Leeka. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1346. Sept. 4.Keizerin Margaretha, gravinne van Holland, beleent daniel van matenesse met het huis te Riviere en met het hoog en laag geregt binnen de uiterste sloot van dezen burg, in onversterfelijk erfleen, en met bepaling, dat het mannelijke oir de voorhand zal hebben voor eene vrouwelijke afstammelinge, wanneer zij even na zijn. (Afschrift. Verg. van Mieris, II. 726). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
erfhuur de landen, gelegen buitendijks in Matenesse en geheeten die Inlage. (Vidimus der stad Schiedam, 7 Sept. 1461). Je danel van mattenesse, ridder, make konde allen laden, dat jc wtgegeuen hebbe dat land jn Mattenesse gelegen buten dijck nv ter tijt ende die Jnlage hiet, also verre als dat voirscreuen amboch street totter Sleep dair die Bossche an gaet, tot eenre erfhuyerwair ewelic durende, elke morghen om tien scelling tsiairs, te betalen alle jair tot Voirscoten marct ende tot Valkenburger marct, jn alsulken gelde als die heer vanden lande van sinen renten ontfaet. Ende soe wye desen renten niet en gaue noch en betaelde tot dese voirsereuen daghen, dien soud ment of panden an sinen lande binnen den ambocht voirser., ende niet verder te halen an enich ander goet, hi en wilde bi sinen wille ander goet te pande setten. Voirt so sel elc man, die dair land coopt, behuwet, besterft of jn enigherande manieren verwandelt van den enen op den anderen, elke morgen woinen met ses penninghen, ende niet te verswimen (verzuimen). Ende so wat vterdijck blijft buten den dijck leggende ter hauen toe, die sel bliuen tot alle der gheenre behoif, die dair geerft sijn nv ter tijt, of hier namels wesen sullen, morgen morgen gelijck. Voirt so beloue jc danel voirser. dit voirseyde crue te waren vrij van allen commer, sonder alsulken pacht op te bliuen als voirser. staet, hem allen, die dair erf jn genomen hebben, ende haren nacomelingen voir mi ende minen nacomelingen. Ende wat scade, die hem dair of quame ouermits yement, die hem an desen erue stote of commer doen woude of mochte, dat sonde je hem of nemen ende scadeleys dair off houden, das te verstaen van saken roerende voir den datum van desen brieff; ende alle saken sonder argelist. Ende om dat je wille, dat dit vast ende gestade gehouden worde, soe hebbe je desen brief open bezegelt mit minen zegel jnt jair ons Heren dusent driehondert ende seuen ende viertich op sinte Pieters dach, die men hiet Cathedra. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen buitendijks in het ambacht van Matenesse. (Origineel, voorzien met een zegel in groen was). Willem, hertoghe van Beyeren, palins graue van den Rine, verbeydende der graflicheden van Heynn., van Hollant, van Zelant ende der heerlicheit van Vrieslant, maken cont allen luden, dat wi oirlof ghegheuen hebben ende oirlof gheuen heren daniel van matthenesse te bediken alzulc lant als gheleghen es jn den ambochte van Matthenesse buten dike, die gheheten is die Jnlaghe, tot sijnre oerbair, onghecalengiert van ons ende van onsen nacomelinghen heren daniel voirseit ende sinen nacomelinghe van al dien, des an ons comen mach, jn allen verbonde als die brief hout, die haer daniel voirseit heeft van den welgheboren heymraet van Scyelant. Ende belouen heren daniel voirseit daer jn te houden ende te waren voir ons ende voir onse nacomelinghe hem ende sinen nacomelinghen tieghens enen yegheliken mensche, die daer vp spreken mach. Jn oirconde desen brieue bezeghelt met onsen zeghele. Ghegheuen jn den Haghe des vriendaghes na sente Lucien dach jnt jaer ons Heren M CCC zenen ende viertich. Jussu domini ducis ad rel. dominorum G. de Emskerke et J. de Binchorst. J. Vlec. G. de Hemsteden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1350. Sept. 5.Vidimus onder tsegel des abts van Grimbergen, jnhoudende, dat de keyserinne Margareta danckt h. Willem van Duuenvoirde, h. Jan van Oesterwijc, h. Jan van Polanen heer van der Lecke, h. Dirck van Bredenrode, h. Aernt van Duuenvoirde, h. Jan van Binchorst, h. Philips van Polanen, h. Gerrit van Heemstede, h. daniel van mathenesse, h. Willem van Oesthorn, h. Gerrit van Poelgeest, h. Jan van Woude, h. Jan van Egmonde, h. Floris van Boeckhorst, h. Herberen van Binckhorst, h. Dirck van Raephorst, h. Jan van Boekhorst, h. Aernt van Hodenpijl, h. Dirck Vtenwaerde, h. Tournas van Rijnevelt, ridderen, Dirck van Wassenaer, borchgr. van Leyden, Dirck van Polanen, Jan van Nortike, Daniel Boderijse, Jan van Mijnden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jan van Zijl, Jan van der Made, Ogier van Cralingen, Dirck van Spangen, Mouwerijn van der Does en Willem van Zaenden, knapen, hen hoere (?) ende louet hemluyden vuyt te dragen ende bij te staen tegens dengenen, die haer ende hunluyden, sij sijn buyten ofte van binnen slants, verderuen ende verdrijuen willen. Datum 5 Sept. 1350, maer het vidimus is de ao. 1351, crastino b. Mariae. (Arn. van Buchel MS). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1355. Julij 2.Hertog Willem van Beijeren, graaf van Holland, geeft aan daniel van matenesse, zijnen getrouwen ridder, tot opbouwing van het huis te Riviere, den vrijen eigendom van 27 morgen lands, gelegen buiten Schiedam, aan de noordzijde der Schie, benevens het erfleen van 26 m. lands, gelegen buiten Schiedam, deels aan de noord- en deels aan de zuidzijde der Schie. (Afschrift. Verg. van Mieris II. 859). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1376. Aug. 1.Verordening vastgesteld door daniel van matenesse, als ambachtsheer, met Jan heeren Dirks zoon van Matenesse, schout, Simon Philips zoon van Matenesse, nevens anderen, als heemraden van Nieuw-Matenesse, omtrent de daggelden van den schout, de heemraden en den ambachtsbewaarder, bij het schouwen van het nieuw bedijkte land in Matenesse of Nieuw Matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1379. Jan. 11.Hertog Aalbrecht van Beijeren, ruwaard van Holland, oorkondt, dat de stad Schiedam en dirk van matenesse, vervangende wijlen daniel van matenesse, aan zijne uitspraak hebben onderworpen hunne verschillen omtrent het regtsgebied over eenige woningen, staande buiten Schiedam aan den weg naar Delft. (Afschrift. Verg. van Mieris, III. 347). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan zijne echtgenoote Lijsbet Gijsbrechts dochter van IJsselstein. Jan heeren Dirks zoon van Maienesse en Simon Philips zoon van Matenesse zijn daarbij leenmannen van wouter van den berghe, (Vidimus van Lijsbet van Everdingen, abdisse van Oudwijk, 6 Dec. 1425). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1405. Jun. 28.Huwelijksvoorwaarden van adriaan van matenesse (zoon van den ridder wouter van matenesse) en aleid van spangen, dochter van den ridder Philips van Spangen. Adriaan van matenesse krijgt ten huwelijk het huis te Riviere met zijn toebehooren, en het ambacht van Matenesse; ook het kasteel Uiternesse, en nog andere goederen, waaraan zijn vader wouter van matenesse zich den lijftogt voorbehoudt. Harberen van IJsselstein, Gielis van Cralingen, ridders, Jan van IJsselstein en Jan van Hodenpijl, schildknapen, zijn borgen van Philips van Spangen, en Arend van Duivenvoorde, ridder, Alphert van der Horst, Kerstand van den Berghe en Hubrecht van Matenesse, schildknapen, borgen van wouter van matenesse. Huwelijksvrienden zijn: Barberen van IJsselstein en Alphert van der Horst, ter eener, en Pieter heeren Daniels zoon van Matenesse en Dirk, Jan, heeren Dirks zoons zoon van Matenesse, ter andere zijde. Hubrecht van Matenesse zegelt, bij gemis van een eigen zegel, met dat van zijnen neef Dirk van der Lek, ridder. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich, om zijne koren- en smaltienden te Wassenaar te verzekeren aan de kinderen uit dezen zijnen echt te verwekken, en de mindere helft daarvan aan zijne echtgenoote in lijftogt te vermaken. Arend van Duivenvoorde, ridder, is borg van wouter van matenesse, terwijl Kerstand van den Berghe, schildknaap, als voogd, en Jan van den Werve, als borg, zich stellen voor Volcwijf van den Berghe. Jan van den Werve zegelt bij gemis van een eigen zegel met dat van zijnen oom Jacob van Rijsoorde, ridder. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1412.adriaan van matenesse belooft, met Alphert van der Horst, zijnen oom, zijne neven Pieter heeren Daniels zoon van Matenesse en Dirk, Jan, heeren Dirks zoons zoon van Matenesse schadeloos te zullen houden van eenen borgtogt van 20 Wilhelmi schilden Dordrechts jaarlijks, gedaan aan Dirk Hoochstraten en Janne zijne dochter. (Arn. van Buchel, MS). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1413. Mei 28.Hendrik, koning van Engeland en Frankrijk, beleent wouter van matenesse, die hem als ledigman hulde en trouw gezworen heeft, met eene jaarlijksche wedde van 25 marken of 50 Engelsche nobelen. (Afschrift). Henricus, dei gratia rex Angliae et Franciae et dominus Hyberniae, omnibus, ad quos praesentes hae perveniunt, salutem. Sciatis, quod pro eo quod dilectus nobis walterus de matenesse, fidelis homagialis et vassallus noster, ex mero motu suo devenit et super hoe homagium et fidelitatem nobis fecit, ae huiusmodi fidelitatis et homagii sacramentum in forma debita et consueta praestitit, et quod ipse de caetero, durante vita sua, erit nobis et regiae maiestati nostrae fidelis homagialis vassallus et homo ligeus noster, bonumque nostrum ubique procurabit et malum nostrum pro suo posse evitabit, ae omnia alia faciet, quae et prout fidelis homagialis vassallus et homo ligeus domino suo facere debet ex consuetudine et de jure: de gratia nostra speciali dedimus et concessimus eidem waltero in feodum et loco feodi quandam annuam pensionem viginti et quinque marcarum sive quinquaginta nobilium monetae Anglicanae, percipiendarum ad totam vitam ipsius walteri ad scaeca- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rium nostrum in palatio nostro Westmonasteriensi iuxta ciuitatem nostram Londoniae, ad tenninos sancti Michaelis et Paschae, per aequales portiones. In cuius rei testimonium has (litteras) nostras patentes fieri et magni sigilli nostri muniminc fecimus consignari. Datum apud Westmonasterium vicesimo octavo die Maij anno regni nostri primoGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1413. Dec. 8.Jacob Bokel bekent voor den regter en de geburen van Matenesse, door adriaan van matenesse voldaan te zijn van de kooppenningen voor 8 morgen lands, in het ambacht van Matenesse, te weten vijf morgen, gelegen aan het einde van den Spaanschen dijk tusschen de wetering in Matenesse en het land van Daniel Simons zoon, en drie morgen, gelegen aan den Groenen weg en grenzende aan de landen van heer Jan van Zeeland en van Dirk, Jan, heeren Dirks zoons zoon van Matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te Riviere geopend heeft in zijnen oorlog met zijne nichte van Braband. Hij belooft voorts dit slot, na het eindigen van den krijg, vrij en onbeschadigd aan adriaan terug te zullen geven, en geen zoen te zullen sluiten, zonder hem daarin te betrekken. (Origineel, voorzien met een geschonden zegel. Verg. van Mieris, IV. 812). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1435.Huwelijksvoorwaarden van wouter van matenesse en dorf van rijn, Everts dochter. Huwelijkslieden: Hendrik van den Rijn, Floris van Jutphaas, Zoude van den Rijn, Folcken van der Weerhorst, Egbert van der Spangen, Jan van Matenesse en Gijsbert van der Huele, baljuw van Rijnland. (Arn. van Buchel MS). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1435. Jun. 10.Willem van Hoekelom, abt van St. Paulus binnen Utrecht, verleidt de groote en smalle tienden tusschen Scherpendrecht en Louwersloot, in het kerspel van Heylighersberghe, op wouter van matenesse, na het overlijden van adriaan van matenesse, zijnen vader. Getuigen Arend en Volken van Baern, gebroeders, leenmannen der abdij. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1461. Dec. 10.Willem van der Does wordt, na doode zijns vaders, verleid met verscheidene percelen, waaraan de lijftogt in het jaar 1448 vermaakt is aan zijne stiefmoeder Elizabeth van Matenesse. (Arn. van Buchel MS). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1484. Maart 10.Adriaan van matenesse geeft in erfhuur de regte helft van eene woning en eenig land, gelegen in Stomp wijk, in het ambacht van Soeterwoude, en grenzende aan het land der kapelrij van heer Gerrit van Wassenaar. Huge Hugesz. van Zwieten, schout in het ambacht van Soeterwoude, Dirk van Duivenvoorde, getuige. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1485. Maart 6.Walraven, heer van Brederode, Vianen en Ameide, burggraaf van Utrecht, verleidt op zijne nicht maria, dochter van Jan van Duivenvoorde en echtgenoote van adriaan van matenesse, eene hoeve lands, gelegen op Lakervelt en genaamd Egberts hoeve, met nog 22 morgen lands, gelegen als voren en grenzende aan de landen van Jan van Waal, Otto Pieck, Walraven van Brederode en Stees van Brakel. Gijsbert van Beverweerde bragt deze landerijen over op Jan van Duivenvoorde, na wiens overlijden zij kwamen op maria boven genoemd. Getuigen Dirk van Alphen, Jan van Bloemendaal en Jan van Ruemst. (Origineel, voorzien met een geschonden zegel en de handteekening van Walraven van Brederode). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o. het huis te Riviere met hoog en laag geregt, in alle manieren, als hunne voorvaders het gehad en gehouden hebben, en op voorwaarde, het slot te openen, zoo vaak hij daartoe vermaand zou worden; 2o. het huis te Spangen met 47 morgen lands, waarvan Philips van Spangen, ridder, het huis met 27 morgen lands van adriaan van matenesse in leen is houdende; 3o. met de helft van 9 morgen lands en eene woning, gelegen te Rotte, tusschen den burgweg en den Broekschen vliet, en genaamd Dirks zate van Heylide; 4o. met 12 morgen lands, gelegen te Reewijk, en 3 morgen te Hillegersberg. Getuigen Gerrit van Abbenbroek, ridder, en Antonis van Eversdijk. (Afschrift). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1507 (1508). Jan. 22.Karel, aartshertog van Oostenrijk, verleidt op jan van matenesse, na het overlijden van zijnen vader adriaan van matenesse, het huis te Riviere, de goederen van Spangen, de helft van Dirks zate van Hijlide en de landen te Reewijk en Hillegersberg. Getuigen Jan van Duivenvoorde, Arends zoon, Willem van Ruiven, Dirk van Boennem en kleine Jan Bruin. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1509. April 17.Jan van Almonde verleidt op jan van matenesse, na het overlijden van zijnen vader adriaan van matenesse, de hofstede van Matenesse, genaamd dirk boekels hofstede Uiternesse, gelegen in het ambacht van Matenesse en leenroerig aan de hofstede van Wena. Getuigen Jan van Eversdijk en Mr. Michiel van Almonde, leenmannen van Holland. Jan van Almonde zegelt bij gemis van een eigen zegel met dat van Mr. Michiel van Almonde, zijnen broeder. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vader adriaan van matenesse, de tienden tusschen Scherpendrecht en Louwersloot in het kerspel van Hillegersberg. Getuigen Gerrit van Nievelt en Beernd Proijs, leenmannen der abdij. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1514. Jul. 7:Jacob van Matenesse, Philips zoon, bekent schuldig te zijn aan Jacoba van Wonde, wed. van Gijsbrecht van Raaphorst, zijne moeije, eene jaarlijksche losrente van 2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1522 (1523). Febr. 11.Keizer Karel V. verleidt op adriaan van matenesse, zoon van wijlen jan van matenesse en marie van assendelft, het huis te Riviere, de goederen te Spangen, de helft van Dirks zate van Hijlide en de landerijen te Reewijk en Hillegersberg. Getuigen Jan van Duivenvoorde en Cornelis Bartoutsz. Deettarode (Tetrode). (Afschrift). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1522 (1523). Febr. 11.Johan, heer van Wassenaar, Katwijk, Voorschoten, burggraaf van Leiden, verleidt op adriaan van matenesse, na het overlijden van zijnen vader jan van matenesse, 12 morgen lands in het ambacht van den Ketel, 4½ m. in den Schiepolder, op den Broek, in het ambacht als voren, en 18 m. in Spadeland. Getuigen Jan van Duivenvoorde, ridder, Mr. Gerrit van der Mije en Evert de Gras. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1524. Jan. 4.Adriaan van matenesse, vrijheer van Nieuw Matenesse, doet afstand van alle aanwassen Maaswaarts strekkende, ten behoeve van den ambachtsbewaarder, de heemraden en de ingelanden van Nieuw Matenesse, tegen eene jaarlijksche uitkeering van 10 pond. Getuige Jan van Duivenvoorde, neef van adriaan van matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1533 (1534). Jan. 26.De prelaat van Egmond en Mr. Pieter Thomasz. van Wormer, priester, ter eener, en Adriaan van Renesse, Domheer te Utrecht, en adriaan, heer van Matenesse, vervangende te zamen Wouter van Matenesse, ter andere zijde, onderwerpen aan de uitspraak van scheidslieden hunne verschillen over het patronaat-regt eener kapelrij, gesticht op Onzer Vrouwe altaar in de kerk te Ouderschie. (Origineel. Verg. J.J. Dodt, Arch. voor Kerk. en Wer. Gesch. V. 307. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1544. Oct. 19.Huwelijksvoorwaarden van Nicolaas van Matenesse (tweeden zoon van wijlen johan van matenesse en marie, dochter van Nicolaas van Assendelft, ridder), en Geertruid, dochter van wijlen Hendrik Pieck, heer van Tienhoven, bij Hadewich Wolphaards dochter van Goor. Nicolaas van Matenesse brengt o.a. ten huwelijk het kasteel te Lisse met zijne aanhoorigheden. Huwelijksvrienden zijn Adriaan van Renesse, scholaster van den Dom te Utrecht, adriaan, heer van Matenesse, en Wouter van Matenesse, gebroeders, ter eener, en Ot van Asperen en van Buren, Gosen van der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lawijck, drost van Buren, Goerd van Erp, ambtman van Beesd en Reinoi, ter andere zijde. Borgen zijn Willem van Tuyl van Bulkestein, ter eener, en Ot Piek, heer van Tienhoven en broeder van Geertruid, ter andere zijde. (Authentiek afschrift). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1546. Jan. 29.Adriaan van matenesse getuigt voor den hove van Utrecht, dat hem, daags na jaarsdag, terwijl hij op de straat binnen Utrecht stond te wachten naar de keizerlijke majesteit, die met de heeren van de orde naar de Domkerk zou rijden, een buidel met geld en zegel ontvreemd is. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1548. Jan. 3.De Minrebroeders binnen Utrecht geven eene grafstede in hunne kerk, op het hooge koor voor de sacristie, aan adriaan van matenesse, ridder, Nicolaas van Matenesse en Wouter van Matenesse, zonen van wijlen marie, dochter van den ridder Nicolaas van Assendelft en van Aleid Freyse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1558. Maart 31.Jacob van Almonde beleen jan van matenesse, na het overlijden van zijnen vader adriaan van matenesse, met de hofstede van Matenesse, genaamd dirk boekels hofstede Uiternesse, gelegen in het ambacht van Matenesse en leenroerig aan de hofstede van Wena. Getuigen Jacob Pijnssen, heer van Offen, Zwager, en Jan van Renesse van Moermont, leenmannen van Holland. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enz., en Jan van Schoten, hare gekoren voogden jan van matenesse, voor zich en zijne broeders en zuster, bij goedkeuring van Nicolaas van Matenesse, hunnen oom, als kinderen en erfgenamen van wijlen adriaan van matenesse, ridder, ter eener, en Abraham van Almonde met Jacob van Almonde, gebroeders, voor zich en hunne zusters, en Jacob Starck, pastoor van Noordwijk, in naam en van wege Anna van Almonde, wed. van Bartholomeus van Egmond van Merestein, ter andere zijde. Gedaan ten huize van wijlen Jacob van Duivenvoorde in de Zijlstraat binnen Haarlem. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1562. Febr. 2.Huwelijksvoorwaarden van johan van matenesse, heer van Riviere (zoon van wijlen adriaan van matenesse, ridder), en florentina van kuilenburg, dochter van wijlen Johan van Kuilenburg, heer van Opmeer en Rijnswoude. Huwelijksvrienden zijn Nicolaas van Matenesse, oom, en Jacob van Duivenvoorde en Wonde, heer van Warmond, ridder, neef, ter eener, en Agatha van Alkemade, vrouwe van Opmeer, de Vuurs enz., moeder, Charles de Bourgongne, heer van Sommersdijk, St. Ameland enz., en IJsbrand van Merode, heer van Broekhoven, zwagers, ter andere zijde. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1563. Mei 29.Johan Frutiers verzekert, als man en voogd van Johanna van Coulster, aan johan van matenesse (of Johan van Matenesse Nicolaasz.), zijnen zwager (?), den koop van alle goederen, welke aan Johanna van Coulster aangekomen mogten zijn van Johan van Coulster, priester te Keulen. Leiden. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1565. April 2.Octrooi voor Johan van Matenesse, zoon van wijlen Nicolaas van Matenesse, wonende te Lisse, om bij uitersten wil over zijne goederen te mogen beschikken. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Riviere, Opmeer, vader, Gijsbert van Matenesse, IJsbrand van Merode, heer van Soeterwoude, Stompwijk, ooms, en Johan van Matenesse, heer van Lisse, neef, ter eener, en Reinhard van Aeswijn, heer van Brakel en Sterkenburg, vader, Arnold van Aeswijn, heer van Ruwiel, Floris van den Bongard, heer van Nijenrode, ter Lucht, ooms, en Gijsbert de Cock, heer van Clingelenburg, neef, ter andere zijde. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1598. Oct. 13. n.st.Huwelijksvoorwaarden van Karel van Matenesse en Johanna Pieck. Huwelijksvrienden zijn johan, heer van Matenesse, vader, adriaan van matenesse, heer van Opmeer, broeder, Gijsbrecht van Matenesse, oom, en Johan van Matenesse, heer van Lisse, neef, ter eener, en Hendrik Pieck, heer van Giesen, broeder, Gijsbrecht Pieck, en Amelis van Boekhorst, raad van den hoogen raad in Holland en Zeeland, ooms, en Johan van Matenesse, heer van Lisse, neef, ter andere zijde. (Origineel, voorzien met nog 5 min of meer geschondene zegels). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1598. Nov. 12.Testament van Gijsbrecht van Matenesse. Hij stelt tot zijnen universelen erfgenaam aan johan van matenesse, eenig kind van adriaan van matenesse en odilia van aeswijn, en legateert 18 morgen lands, hem aangekomen van zijne grootmoeder Anna van Noordwijk, aan Johan van Matenesse, Domheer te Utrecht, tweeden zoon van zijnen broeder johan van matenesse, heer van Riviere. Jacob en David (vader van Jan en Adriaan), natuurlijke zonen. Executeurs: Antonis van Duivenvoorde, heer van den Bosch, en Nicolaas van Matenesse Wibisma, heer van Slijdrecht, neven. Gedaan op den huize Lokhorst binnen Leiden. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spel van Alphen, op johan van matenesse, eenig kind van adriaan van matenesse, heer van Opmeer, bij wijlen odilia van aeswijn, volgens uiterste wilsbeschikking van wijlen Gijsbrecht van Matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1601. Jun. 1; 1604. Dec. 9; 1610. Jun. 5; 1616. Maart 28; 1625. Mei 16.Karel van Matenesse, baljuw, ruwaard en dijkgraaf van Putten, verkrijgt in pacht voor den tijd van drie achtereenvolgende jaren en tegen eene jaarlijksche uitkeering van 160 ponden van 40 grooten, de civiele boeten van het baljuwschap van Putten, benevens de schoutambten van Geervliet, Portugal, Korendijk, Spijkenisse, Braband, Heer Simonshaven, Biervliet en Heeckelingen, met het dijkgraafschap van den Korendijk. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1601. Julij 10. o. st.Huwelijksvoorwaarden van Willem van Matenesse (zoon van johan van matenesse en florentina van kuilenburg) en Maria Manninga, dochter van wijlen Luijert Manninga en Emerentiana Sonoy. Huwelijksvrienden zijn johan van matenesse, heer van Riviere, en adriaan van matenesse, heer van Opmeer, ter eener, en Dominicus Botnya en Eilco Clandt, ter andere zijde. Dijksterhuis. (Origineel, voorzien met nog 3 meer of min geschondene zegels). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1611. April 20.Verleiding van de hofstad het Zand, met 10 morgen lands, en van de vrije heerlijkheid van den Wenaard, met nog drie percelen van den Inschiet, alles gelegen onder Giesen, op Johan van Matenesse, Nicolaasz., ambachtsheer van Lisse en Giesen. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1620. Aug. 25.Scheiding van de onroerende goederen van wijlen johan van matenesse en wijlen florentina van kuilenrurg, alsmede van wijlen Johan van Matenesse, Domdeken te Utrecht, tusschen hunne kinderen en broeders en zuster, adriaan van matenesse, heer van Matenesse, Opmeer enz., Karel van Matenesse, ruwaard, baljuw en dijkgraaf der landen van Putten, Willem van Matenesse, heer van Rascart, raad en rentmeester generaal der abdij van Rijnsburg, en Herman Valkenaar, heer van Duikenburg, als echtgenoot van Margaretha van Matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1622. Julij 25.Prins Maurits verleidt, als heer van der Lek en Polanen, de helft der hofstad te Hillegersberg en van 55 morgen lands, gelegen in het ambacht van Hillegersberg, tusschen de Rotte en de Brochter (Broeksche) wetering, op johan van matenesse, na het overlijden van zijnen vader adriaan van matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op johan van matenesse, na doode van zijnen vader adriaan van matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1625. Nov. 26.Staat van landerijen, rentebrieven, obligation en andere authentieke stukken, nagelaten door Karel van Matenesse, ruwaard, baljuw en hoog dijkgraaf van Putten, en door Johanna Pieck, opgemaakt door Amelis en Fiorentina van Matenesse, eenigen zoon en eenige dochter. Gedaan op liet slot te Geervliet. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1626. Junij 21.Frederik Hendrik graaf van Nassau verleidt, als bezitter der leenen van den huize van Wassenaar en Zuidwijk, verscheidene landerijen, gelegen in het ambacht van den Ketel en in Spadeland, op johan van matenesse, na doode van zijnen vader adriaan van matenesse. Pieter van der Riviere en Jan van Persijn, leenmannen van Wassenaar. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1626. Junij 30.Huwelijksvoorwaarden van johan van matenesse, heer van Matenesse, Riviere en Opmeer, en judit wilhelmina pieck. Huwelijksvrienden zijn Antonis van Aeswijn, heer van Brakel en Sterkenburg, en Eustatius van Aeswijn, heer van Wesenthorst, ooms, ter eener, en Willem Pieck, ambtman van Beesd en Reinoi, vader, en Jhelis Pieck, heer van Enspijk, neef, ter andere zijde. Gedaan te Utrecht. (Origineel, voorzien met nog vier ongeschondene zegels). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sen en den Wenaard, tusschen Amelis van Matenesse, ter eener, en Hendrik Pieck en Maria van Matenesse, weduwe van Johan van Schagen, of wel haren zoon Johan van Schagen, ter andere zijde. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1632. Jan. 15.Hans Wolphaard, heer van Brederode, Vinnen, Ameide, Cloetingen, Haeften, Herwijnen, Noordeloos, Voshol, erf burggraaf van Utrecht, verleidt twee kampen lands, gelegen in den ban van Leijerdorp, nabij de hofstede van der Does, op Cornelis van Matenesse, heer van Hazerswoude, Lokhorst enz., na doode van zijne moeder Geertruid van Lokhorst. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1633. Sept. 17.Verleiding der ambachtsheerlijkheid van Giesen, met de derde penning van alle breuken, van de hofstad het Zand en de vrije heerlijkheid van den Wenaard en nog andere goederen op Florentina van Matenesse, vrouwe van Duikenburg, Portengen, na doode van haren broeder Amelis van Matenesse. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee kampem lands, in den ban van Leijerdorp, op Willem van Schagen, heer van Schagen en Schagercogge, als man van Anna van Matenesse, na doode van Cornelis van Matenesse, heer van Hazerswoude, Lokhorst enz., zijnen zwager. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1653. Jun. 29.Testament van johan, heer van Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen, vader van adriaan, gijsbrecht, Odilia en Walburg, en behuwd zoon van hendrika van der does. Adriaan van matenesse beërft o.a. de leengoederen van Matenesse en Riviere, en gijsbrecht de heerlijkheid van Souteveen, benevens het huis en de goederen van der Does, afkomstig van hendrika van der does. Gedaan te 's Gravenhage. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1654. Julij 20.Claude Lamoraal, prins van Ligne enz. verleidt, als heer van Wassenaar, twee deelen der smaltienden van Spaarwoude, afkomstig van hendrika van der does, benevens verscheidene landerijen in het ambacht van den Ketel en in Spadeland op adriaan, heer van Matenesse, Riviere en Opmeer. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1659. Febr. 25.o. st. Huwelijksvoorwaarden van Willem van Matenesse, heer van Rascart, Andel, enz., en Margaretha Valkenaar. Margaretha Valkenaar brengt ten huwelijk de ambachtsheerlijkheid van Lisse. Huwelijksvrienden zijn Luijert Manninga, heer van Dijksterhuis, Petersboeren, Weerhoussen, Luijert Clant, heer van Menkema, Uithuizen, Miedem, en gijsbrecht, heer van Matenesse enz., neven, ter eener, en Hendrik Valkenaar, heer van den Wenaard, van der Mije, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bottestein, de Batouw, en Florentina van Matenesse, ouders, en Herman van Gelder, heer van de Wel, neef, ter andere zijde. (Origineel met nog twee aanhangende zegels). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1665. Febr. 6.Wolphaard van Brederode, geboren graaf uit den grafelijken huize van Holland, souverein van Vianen, Ameide, erfburggraaf van Utrecht enz., verleidt eenige landerijen onder Leijerdorp op Aalbrecht Nicolaas van Schagen, heer van Lokhorst, volgens transactie met zijnen broeder Francois van Schagen, heer van Slijdrecht, en zijne zuster Anna Geertruida van Schagen, betrekkelijk de nagelatene goederen van Cornelis van Matenesse, heer van Hazerswoude, en Anna van den Bongard, zijnen oom en zijne moeije. (Origeneel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1666. Dec. 12 o. st.Huwelijksvoorwaarden van gijsbert, vrijheer van Matenesse, ambachtsheer van Oud-Matenesse, halsheer van Riviere, Opmeer en Souteveen, heer van Sleewijk en het huis van der Does, en antonetta van aeswijn, dochter van wijlen Antonis van Aeswijn, heer van Brakel, Sterkenburg, Kemmena en Wesenthorst, en Margaretha Turck, dochter tot Hemert. Huwelijksvrienden zijn Hendrik Valkenaar, vrijheer van den Wenaard, heer van Valkenaar, Duikenburg, Giesen, Bottestein, van der Mey, de Batouw, lid der staten van Utrecht, Willem van Matenesse, heer van Rascart, Lisse, Andel enz., gecommitteerde raad ter admiraliteit binnen Rotterdam, Johan van Welderen, kolonel en ridmeester, gouverneur van Nijmegen, en Jaeob Pieck, ambtman van Beesd, Marienweerd en Reinoi, lid der staten generaal, ter eener, en Zeger van Rechteren, vrijheer van Almelo en Vrieseveen, kolonel en ridmeester, schoonvader, Cornelis van Bronkhorst van Oosterholt tot Bemmel, heer van de Poll, lid der staten generaal, ambtman en regter der Over-Betuwe, Willem Thomas baron de Quade, vrijheer van Wiekraet en Neder-Hemert, heer van Delwijnen, erfhofmeester van Gelre en Zutphen, en Frederik Hendrik van Randwijk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijheer van Beek, heer van Rossum, Hessel en Hameren, gedeputeerde der staten van Gelderland. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1670. Jan. 21.Testament van gijsbert van matenesse en aeswijn, heer van Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen, Brakel, Sterkenburg enz. Hij stelt zijnen neef willem van matenesse, heer van Rascart, zoon van Willem van Matenesse, heer van Rascart, en van Margaretha Valkenaar, aan tot erfgenaam van al zijne heerlijkheden en goederen, uitgezonderd de heerlijkheid en het huis te Brakel, vermaakt aan zijnen neef Jacob Pieck, ambtman van Beesd, het huis van der Does, vermaakt aan zijnen neef Emond Pieck, en eenige allodiale goederen. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1680. Dec. 10.Overeenkomst tusschen florentina van matenesse, ondertrouwd met johan van hardenbroek ridmeester, en de voogden van Maria van Matenesse, hare zuster, aangaande de nalatenschap van wijlen Margaretha Valkenaar, douairiere van Rascart, vrouwe van Sterkenburg, hare moeder en van wijlen willem van matenesse haren broeder, beide zonder testament overleden. (Origineel). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Errata.Bl. 49 reg. 7 v.b. staat: voeten lees: roeden Bl. 73 reg. 10 v.o. staat: zegenpraal lees: zegepraal Bl. 76 reg. 7 v.b. staat: Adriaan van Matenesse lees: adriaan van matenesse Bl. 81 reg. 15 v.o. staat: het eigendom lees: de eigendom Bl. 85 reg. 15 v.b. staat: St. Pieterskerk lees: Prekerskerk Bl. 88 reg. 4 v.b. staat: 21 April 1567 lees: 21 Maart 1568 Bl. 93 reg. 5 v.b. staat: Hendrika van der Does lees: hendrika van der does | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stamboom van het geslacht van Matenesse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|