Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht. Deel 3
(1850-1851)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 5]
| |
[Eerste stuk]De strijd der Friezen en Franken
| |
[pagina 6]
| |
geerig om met het Christendom tevens hunne heerschappij uit te breiden en te vergrooten. Gelijk die koning daar niet besluiten kon zijne goden, zijne vaderen, zijne onafhankelijkheid te verloochenen, om christen te worden en de oppermagt der Franken te erkennen, zóó streed zijn volk dapper en hardnekkig voor zijne zelfstandigheid, bewaarde en beschermde ze zoolang het vermogt, zóó moeijelijk vond ook bij de Friezen het Christendom ingang, waar het de overleveringen der vaderen, den roem des volks bestrijden kwam, zóó onwillig onderwierp zich het volk aan der geestelijken woord en aan der Franken magt. Bij dien strijd en zijne gevolgen, hier bij Utrecht vooral in die vroege eeuwen gestreden tusschen Franken en Friezen, tusschen Christendom en Heidendom, gevoerd door het zwaard der vorsten en het woord der geestelijken, geeindigd door den zegepraal des Christendoms en de kracht van Karel den Grooten, maar niet tot oneer der overwonnenen, bij dien strijd, mijne heeren, wensch ik u heden avond te bepalen. Het is een schoon schouwspel, te zien hoe een edel en dapper volk kampte en streed voor zijne zelfstandigheid en ook na die worsteling, haar wist te bewaren en te handhaven. Mogt het mij gelukken uwe belangstelling er eenige oogenblikken op te vestigen, mogt de belangrijkheid des onderwerps, van zulk een' invloed op de volgende geschiedenis des vaderlands, het gebrekkige der voorstelling, de feilen des sprekers doen verschoonen. | |
I.Vroeger vereenigd, waren de Friezen en Franken gescheiden sints deze zich in Gallië hadden gevestigd, gene hunne woonplaatsen hadden behouden. Zij zouden nu weldra vijandig tegenover elkander staan. Reeds hadden ChilperikGa naar voetnoot1) en, | |
[pagina 7]
| |
later ClovisGa naar voetnoot1) hun gebied naar Frieslands grenzen heen uitgebreid, en de slag bij Zulpich deed de Friezen het eerst hunne vroegere bondgenooten bestrijdenGa naar voetnoot2). Deze zou in zijne gevolgen eene geheel nieuwe bestemming aan het volk der Franken aanwijzen. Het was in 496, dat de heilige Remigius van Rheims zijn wensch vervuld zag. De fiere Sicamber had voor den bisschop in het versierde heiligdom, bij waslicht en wierookgeur, het trotsche hoofd gebogen. Clovis was gedoopt en met hem drie duizend FrankenGa naar voetnoot3) Sints dat oogenblik was het belang der kerk aan het volk der Franken geknooptGa naar voetnoot4); en die bisschoppen van Gallië, die al zoo lang | |
[pagina 8]
| |
met angst den voortgang van Arrius dwaling hadden gade geslagen, begroetten nu met vreugde den nieuw bekeerden, en haastten zich om hem geluk te wenschen en zich aan hem aan te sluitenGa naar voetnoot1) ‘Uw geloof is onze overwinning,’ schreef hem Avitus en allen, dien het heil der kerk ter harte ging, vestigden hunne verwachtingen en uitzigten op dezen haren zoon en verlangden naar zijne heerschappij met eene vurige begeerteGa naar voetnoot2) Zij wachtten het van hem, dat hij het Westersch keizerrijk weder in nieuwe kracht herstellen zou, en ondersteunden daartoe zijne ondernemingen tegen Burgundiers en Wisi-GothenGa naar voetnoot3) Reeds was hij magtig door de overwinning op Suagrius behaald en door de zege op de Allemannen en hunne bondgenooten bevochten, toen hij den strijd in de dienst der kerk ondernam. ‘Dragen kan ik het niet,’ riep hij tot zijn leger, ‘dat die Arrianen een gedeelte van Gallië bezitten; gaan wij er henen met Gods hulp, brengen wij het onder onze magtGa naar voetnoot4)!’ En hij ging er heen, overal hielp hem de geestelijkheid en hij werd de stichter van de Frankische heerschappij. Zelfs scheen het een oogenblik, dat hij het keizerrijk weder zou oprigten, toen hij te Tours, bij het graf van den heiligen Martinus, omgeven door geestelijken en krijgers, plegtig van Anastasius' gezanten den purperen mantel ontving, zich zelven de kroon op het hoofd zette en, te paard gestegen, ontvangen werd door eene jubelende menigte, die hem als Consul en Augustus begroetteGa naar voetnoot5). Maar nog was de tijd niet rijp tot oprigting van zulk een rijk; vele wreedheden en gruwelen zouden het getuigen, | |
[pagina 9]
| |
dat de Franken nog ongehoorzame kinderen der kerk waren, wien veel moest worden toegegeven, die veel hadden te vergoedenGa naar voetnoot1). Maar de geestelijkheid hoopte in de uitwendige eenheid hunner heerschappij, in de oprigting hunner magt, den band en den steun voor de eenheid der kerk te vinden, dien zij nu behoefde. Daarom werkte zij mede om het sints meer dan eene eeuw verdeelde en van een gereten Gallië weder onder Clovis' bewind te vereenigen, om hem een gebied te verschaffen door den Oceaan, de Loire, de Rhône en den Rijn begrensd. En toch - na Clovis' dood werd zijn rijk verdeeld en drie honderd jaren duurde het, eer het weder werd hersteld. Maar al verloor de geestelijkheid die herstelling des rijks nimmer uit het oog, zij bewaarde, ontwikkelde en versterkte intusschen zorgvuldig den inwendigen band, die sterker allen omvatten bleef; zij hield niet op zich te beschouwen als één geheel, één ligchaam, en toen Karel de groote weder Clovis' rijk hereenigde, was de kerk reeds één, was zij eene magt geworden, die zelve hem de kroon schonk, opdat hij beschermen en bewaren mogt het gebied, dat zij reeds overwon. In dien tusschentijd vormde en ontwikkelde zich die eenheid van geloof en overtuiging, die in de middeleeuwen de eenheid van gebied en inrigtingen des Romeinschen rijks vervangen zou, dat op die wijze niet zou worden hersteldGa naar voetnoot2). Zij ontwikkelde zich in en onder alle beroeringen, in der Franken rijk. | |
[pagina 10]
| |
II.Wel mogen de Friezen met vrees de uitbreiding gezien hebben van der Franken magt, toen Theodebert, Clovis' oudste zoon, de Noormannen tusschen den Rijn en de Maas sloegGa naar voetnoot1). Welligt bereikte hij zelf reeds Friesiands grenzen. Zij omvatten toch een ruim gebied langs de kusten des Oceaans, van den Weser tot aan de monden van Rijn en MaasGa naar voetnoot2). Daar leefden de Friezen vrij onder hunne vorsten naar hunne eigene gewoonten, bekend door hunne dapperheid en moed. Vroeg reeds met de zee vertrouwd, hadden zij een voortdurend verkeer met Engeland, waar velen zich sints lang met de Anglen en Saxen hadden nedergezetGa naar voetnoot3). Ook met hunne naburen dreven zij handel, en de stroomen, die hun land doorsneden, de Weser, Elbe, Eems en Rijn, de wegen, die reeds vroeg waren aangelegdGa naar voetnoot4), de markten op de meest geschikte punten, ook hier te Utrecht, aanwezig, waren het niet zoovele middelen, die dat verkeer moesten bevorderen en gemakkelijk makenGa naar voetnoot5)? En al spaarden de Denen en Noren, die onversaagde en gevreesde zeebuiters, niet altijd Frieslands kusten, het ontbrak toch niet aan verbindtenissen tusschen beide volkenGa naar voetnoot6). Met | |
[pagina 11]
| |
hunne westelijke naburen aan den Weser, met de Saxen, verbond hen de strijd tegen de Franken, wier magt beiden evenzeer gevaarlijk was. Waren het toch niet beiden, Saxen en Friezen, bij wie het Germaansch beginsel nog zuiver en onbesmet gevonden werd, die, gehecht aan der ouderen zeden, godsdienst en vrijheid, elke vreemde overheersching verfoeiden, die liever het uiterste beproefden, dan hunne zelfstandigheid of vrijheid te verloochenen?
Dit bleek wel in den strijd, door de Saxen tegen Clotarius den eersten in 555 gevoerd, na de nederlaag terstond door hen hervat, en niet geeindigd, voor dat de koning der Franken zelf om vrede vroegGa naar voetnoot1). Namen reeds toen de Friezen deel aan den strijd? Wij weten het niet; maar als wij den dichter Fortunatus, gekoesterd door de zachte vriendschap der vrome Radegondis, waar hij zich te Poitiers in de eeuw van Tibullus en Horatius verplaatstGa naar voetnoot2), gewagen hooren van eene overwinning, op den woesten Saxer en Deen behaald bij den Borda-stroomGa naar voetnoot3), wij zouden meenen de eerste sporen van het verbond van Friezen, Saxen en Denen tegen de | |
[pagina 12]
| |
Franken te vinden, wij zouden u op de beschrijving wijzen van een' strijd aan het Boerdiep of Middenzee van Friesland gestredenGa naar voetnoot1), zoo wij slechts durfden vaststellen, dat deze door den Bordaä werd werd bedoeldGa naar voetnoot2). Maar al was ook toen reeds die strijd in Friesland gevoerd, gering waren zijne gevolgen. De twist en verwarring, die straks de Frankische monarchie van een scheurden, de gruwelen, die het koningshuis met moord en bloed vervulden, zij bragten zelfs overrijnsche hulpbenden onder de legers der FrankenGa naar voetnoot3), en beveiligden die volken tegen de uitbreiding van der Franken rijk, totdat de eenheid daar weder hersteld was. | |
III.Het verwondert ons niet, dat in Neustrie het Christendom weldra zegevierde over de onbeschaafdheid en het heidendom der Franken; vond het niet zijnen steun in de vroegere bevolking? Hoe geheel anders was het in Austrasie. Moeijelijk drong er het Christendom door, want velen, gehecht aan de godsdienst hunner voorouders, waren er gevestigd gebleven en de vroegere bevolking tusschen Maas en Schelde had nog naauwelijks de stem des predikers vernomenGa naar voetnoot4). Veel bleef daar nog te doen voor den ijver des geestelijken, maar meestal moest hij zich te vrede stellen, zoo hij in stand mogt houden en beschermen wat bestond, zoo hij dwalingen en misbruiken kon voorkomen en die eenheid bij de Franken bewaren, die hij sints Clovis niet uit het oog verloor. Waarlijk dit vereischte in die tijden van onrust en verdeeldheid al de kracht dier mannen, wier strijd en werk ons | |
[pagina 13]
| |
Gregorius van Tonrs beschrijft, wier lof Fortunatus bezingt, en wij verwijten het hun niet, als zij de christenen in hunne zetels rondom zich zochten te verzamelen en nog weinige kerken en kloosters zich daar buiten op het land verhieven. Maar toch, naauwelijks was er eenige rust ontstaan, eenige uitbreiding aan de grenzen des rijks gegeven, of wij zien hun getal vermeerderen, wij zien ze verrijzen, opgerigt en begiftigd door den godsdienstijver der vorsten en der geestelijken, die, waar der Franken gebied zich uitbreidde, zich haastten het bezit er van aan het Christendom te verzekeren. Zulk eene kerk zullen wij weldra hier te Utrecht gevestigd zien. Wij weten het, hoe belangrijk die plaats reeds sints de tijden der Romeinen voor den handel was door hare ligging aan den Rijn. Nu in het bezit der Friezen even als Duurstede, de stapelplaats des Frieschen handels, beschermd door het heiligdom hunnes godsGa naar voetnoot1), was het haar bezit, hetwelk alleen den weg naar Friesland kon banen en moest zij wel de twistappel worden, dien beiden, Franken en Friezen, zich beurtelings zouden trachten te ontrukken, moest zij wel het punt worden, waarop de geestelijken het eerst het oog vestigden, waaruit ook zij den strijd tegen het heidendom zouden aanvangen. Of reeds Childebert II, toen hij tegen de Warners optrokGa naar voetnoot2) en zich in die streken uitbreidde, ook Utrecht bezette en er eene kerk stichtte, blijve onzekerGa naar voetnoot3) het was Dagobert, die als overwinnaar der Friezen en stichter van Utrechts kerk beroemd is in de geschiedenis dier tijden. | |
[pagina 14]
| |
IV.Was het Frankische rijk na Clovis' dood verdeeld en verbrokkeld, weder had Clotarius de II. alle Frankische landen onder zijn scepter vereenigd, maar Austrasie verlangde zijn eigen koning en hij zond er den jeugdigen Dagobert heen, onder de leiding van Arnulf en van Pepijn van Landen geplaatstGa naar voetnoot1). Ik zal u niet bepalen bij Dagoberts en Clotarius' togten tegen de Saxen en Friesen, waarin hij deze overwon, zij zijn door de overlevering versierd en vergrootGa naar voetnoot2); herinneren wij ons alleen, hoe hij toen ook Utrecht, vroeger door de Franken genomen, door de Friezen herwonnen, weder op nieuw heroverdeGa naar voetnoot3) en versterkte, en daardoor meester werd van den overtogt over den Rijn en van den tol daar gehevenGa naar voetnoot4). Nu haastte zich Cunibert, de vriend van Arnulf en Pepijn, | |
[pagina 15]
| |
de bisschop van Keulen, die al het belang der plaats begreep. die het wist dat wat tot het gebied der Franken behoorde, ook behoorde tot het gebied der kerk, zich het kerkelijk bezit te verzekerenGa naar voetnoot1). Een christelijk heiligdom verrees aan den heiligen Thomas gewijd hier in der Friezen land, daar waar in de nabijheid dezer plaats nog een opschrift u zijne vestiging herinnert. Dit zou het middelpunt worden, waaruit het Christendom het Heidendom der Friezen bestrijden zou, waaruit later met en door het Christendom ook der Franken heerschappij zich zou uitbreiden. Hadden nog velen het Heidendom in Austrasie bewaard, juist onder Dagoberts regering gingen geestelijkheid en vorst krachtig aan het werk om hen te bekeeren, en ook daar eenheid van geloof en godsdienst daar te stellen. Had Lupus reeds aan de boorden van Maas en Schelde geprediktGa naar voetnoot2). Amand, cerst bisschop zonder zetel, beschermd door een bevel des konings aan allen om zich te laten doopen, begaf zich naar de onbeschaafde volken aan de Schelde, stichtte een klooster te Gent, te Antwerpen een kerk, verschafte ze begiftigingen van den vorstGa naar voetnoot3), predikte en doopte allerwegen in Braband, beschermd door den godsdienstigen koning en zijn hof, en zag zich eindelijk tot bisschop van Maastricht verkorenGa naar voetnoot4) | |
[pagina 16]
| |
Eligius volgde zijne voetstappen en sprak tot de ruwe bewoners van Vlaanderen en Zeelands kusten en overreedde ze en doopte geheele scharen jaarlijks op het Paaschfeest, grijzen en jongen, vrouwen en kinderen, kocht de gevangene Saxen vrij en zond ze onderwezen heenGa naar voetnoot1), Pepijn zelf werd om zijne vroomheid, om zijne bescherming der kerk verleend geprezen, zijne gade, de dochter van Modoald, later aartsbisschop te Trier, werd de stichteresse van het beroemde klooster te Nivelles, zijne dochter Geertruida rigtte de eerste christenkerk op in het naar haar genoemde GeertruidenbergGa naar voetnoot2), Begga, zijne andere dochter was evenzeer door hare vroomheid bekend, groot was in zijn huis de invloed van Amand, en de koning zelf - die hem zagen omgeven door deze zijne raadslieden, zij vergeleken hem met SalomoGa naar voetnoot3). Nimmer was de geestelijkheid, sints Clovis' dood meer nabij gekomen aan de verwezenlijking van haar doel, om de eenheid der kerk in die des Frankischen rijks te omvatten, om in het westen van Europa door de Franken eenen christelijken staat te stichten, dan juist onder de regering van Dagobert en van Sigebert zijnen opvolger. Groot was haar invloed op de geheele inrigting des rijks. In den raad der vorsten gezeten, door allen ontzien en gevreesd, in hunne regtspraak beschermd, met het toezigt op de handha- | |
[pagina 17]
| |
ving des regts, op de zeden en het leven der volken belastGa naar voetnoot1), oefenden de bisschoppen eene groote, vaak weldadige magt uit, en gebruikten der Franken kracht in de dienst der kerk. Nog lang daarna leeft de herinnering Dagoberts des vromen konings en van Sigebert den godsdienstigen in de chronieken der kloosters; nog lezen wij de vermaning des trouwhartigen Priesters aan Dagoberts zoon, dat hij de Franken en de kerk toch zou liefhebben en beschermenGa naar voetnoot2). Neen, het verwondert ons niet nu de overwinning op de Friezen behaald gebruikt te zien tot uitbreiding der kerk, te zien voortgezet wat het zwaard had begonnen, door het woord der prediking. | |
V.Grimoald Pepijns zoon had te onvoorzigtig beproefd de kroon van Austrasie op het hoofd zijns zoons te plaatsen en Dagobert den II. naar Ierland te verbannenGa naar voetnoot3). Hij kwam terug, de jonge vorst, geholpen door Wilfried, den bisschop van IJorkGa naar voetnoot4), herwon zijn kroon op den sluwen Ebroin, die toen in Theodorik's naam het rijk bestuurde, en noodzaakte hem naar Neustrie te vlugten. En ziet, straks wierp een storm dienzelfden Wilfried, op zijnen togt naar Rome, op de Friesche kusten en bragt hem tot den welwillenden en vredelievenden AdgildGa naar voetnoot5) Frieslands vorst. Maar Ebroin had het naauwelijks vernomen, of hij zond een brief om dien koning aan te sporen den hem zoo gehaten bisschop uit den weg te ruimen. Verontwaardigd las de edele Fries zelf den brief aan Wilfried voor, | |
[pagina 18]
| |
en beschermde den vreemdeling ja, liet hem vrij tot de Friezen spreken, hen onderwijzen en doopen, zoolang hij in zijn rijk verkeerdeGa naar voetnoot1). Niet van het Christendom, maar van de Franken waren velen der Friezen afkeerig, omdat zij met het Christendom ook hunne heerschappij zochten uit te breiden. Daarom wordt het verhaald, dat de oprigting der kerk te Utrecht vruchteloos bleef, omdat de Friezen niet wilden hoorenGa naar voetnoot2). Intusschen zij bleef bestaan onder de rustige regering van Adgild. Hoe verschilde van hem zijn opvolger! In het Noorden, aan het hof des Deenschen konings was hij opgevoed en trotsch op zijner vaderen roem, blakende van ijver voor de vrijheid en godsdienst zijns volks, kon hij het niet dulden, dat de vreemde den voet op Frieslands bodem zetten zou. In 679 had naauwelijks Radbout de regering aanvaard, of hij plaatste zich aan het hoofd zijner krijgslustige onderdanen, en had Adgild den vrede met de Franken zorgvuldig bewaardGa naar voetnoot3), hij dwong de tot vrede gezinden hem te volgenGa naar voetnoot4), vernietigde alle sporen, die de prediking des Christendoms had achtergelaten en trok op Utrecht, om den vreemdeling te verjagen en Dagoberts heiligdom te slechten. Weldra meester van die plaats wierp hij de Thomas kapel omverGa naar voetnoot5) en zette zijne overwinnin- | |
[pagina 19]
| |
gen voort, totdat hij Friesland zijne vroegere grenzen had wedergegevenGa naar voetnoot1). De Franken konden hem niet keeren, verdeeld als zij waren tusschen Ebroin en Pepijn, die, hofmeijers van Neustrie en Austrasie, om het bezit dier rijken kampten en beurtelings de overhand schenen te behouden, totdat na Ebroin's dood de slag bij Testri ten voordeele van Pepijn besliste en hij zich aan het hoofd der Franken geplaatst zagGa naar voetnoot2). Nu kon hij den strijd tegen den edelen en dapperen Fries ondernemen, wien de wrok der Frankisch gezinde monnikken ons zoo gaarn als woest en wreedaardig zou voorstellenGa naar voetnoot3)), en die strijd, weder zou hij gestreden worden door het zwaard en de prediking beiden. Met een talrijk leger trok Pepijn hem tegen, sloeg na een' hardnekkigen tegenstand de magt der Friezen en ontnam hun alles, wat zij ten zuiden des Rijns veroverd haddenGa naar voetnoot4). Een verbond van onderwerpingGa naar voetnoot5) bragt Friesland nu onder de opperheerschappij der Franken en noodzaakte den vorst om schatting te betalen, gijzelaars te geven | |
[pagina 20]
| |
en de vrije prediking des Christendoms te gedogen. Sints 692 beschouwden hem de Franken als onderworpen, Pepijn had Radbout overwonnen. Maar intusschen, juist ten tijde van Radbouts voorspoed, had men het weder beproefd om het Christendom in Friesland te herstellen en nu niet van de zijde der Franken, maar uit Ierland, zoo rijk toen aan ijverige zendelingen en predikers. Na de mislukking van zijn eigen togt, had Egbert door godsdienstijver gedreven, Wigbert naar Friesland gezonden en twee jaren lang werkte en predikte deze, doch te vergeefs. Wel liet de vorst den vreemdeling, onbekend met der Friezen aard en taal geworden, maar hoe kon het Christendom onder de regering van Radbout bloeijen? Ontmoedigd ging hij heenGa naar voetnoot1); - maar Egbert gaf zijn voornemen niet op en zond nu Willebrord met elf anderen uit zijn klooster om het Christendom aan de heidenen te prediken. Willebrord, zelf in Engeland geboren, maar in afkomst den Friezen verwant, met hun taal bekendGa naar voetnoot2), door vroomheid en ijver beroemd, trof hier te Utrecht den Frieschen koning aan. Hij werd afgewezen. Was het omdat Radbout vreesde, dat op de puinhoopen der Thomaskapel eene nieuwe kerk verrijzen zou, en onder zijn oog daar eene magt gevestigd worden, gevaarlijk voor de rust, de vrijheid en zelfstandigheid zijns volks? Dan heeft de uitkomst zijne vrees bevestigd. | |
VI.Den 22. November 696Ga naar voetnoot3) werd te Rome in de kerk van St. Pieter de aartsbisschop der Friezen plegtig gewijd. Pepijn zelf had er op aan gedrongen, omdat hij wenschte, dat de kerk bezit zou nemen van het gebied, door hem veroverd, dat zij er zijne heerschappij zou bevestigen. Reeds was Willebrord | |
[pagina 21]
| |
werkzaam geweest in ZeelandGa naar voetnoot1) en Zuid-Holland, streken reeds langer onder Frankisch bewind, reeds had hij te Utrecht, naast de puinhoopen van Dagoberts heiligdom, de kapel van het heilige kruis gesticht, velen uwer zullen zich nog harer herinnerenGa naar voetnoot2), Radbout had hij weder gezien op zijn' togt naar het Noorden, maar had hem niet gunstiger aan zijne prediking gevondenGa naar voetnoot3). En nu - toen hij aartsbisschop uit Rome wederkwam, op welke plaats zou hij eer het oog vestigen dan op Utrecht? Intusschen had Friesland's vorst weder de wapenen opgevat, onwillig als hij was der Franken juk te dragen, en wederom wilde hij het beproeven den indringer uit zijn land te verdrijven. Maar ook wederom mislukte zijne poging en Pepijn behaalde bij Duurstede eene zege, die hem het ongestoord bezit van Utrecht en van hare omstreken verzekerde en den dapperen Fries nog meer onderwierp aan de heerschappij der FrankenGa naar voetnoot4). Had hij niet de vrije prediking des Christendoms in zijne landen moeten toestaan, en, al had hij ook niet beloofd zelf het aan te nemen, had hij niet Utrecht moeten verlaten en naar het binnenste van Friesland wijkenGa naar voetnoot5)? Nu kon Wille- | |
[pagina 22]
| |
brord veilig zijn zetel te Utrecht vestigenGa naar voetnoot1) en er het middelpunt vinden van zijne werkzaamheid en van die zijner predikersGa naar voetnoot2). Naast de kleine kapel werden nu spoedig de grondslagen gelegd voor de hoofdkerk, aan den heiligen Martinus van Tours, den patroon der Franken, den Christelijken krijgsheldGa naar voetnoot3), gewijd. Geestelijken vloeiden er henen om de dienst te bezorgen en voor het volk te predikenGa naar voetnoot4); en ook elders, waar Willebrord vroeger onderwees, van Vlaardingen af tot Heilo toe, verrezen Christelijke heiligdommenGa naar voetnoot5). Mogen wij de latere herinneringen gelooven, dan werd zijn medgezel Suitbert de apostel van de Betuwe en TeisterbantGa naar voetnoot6), dan predikten Engelmunt en Adalbert in Holland tot daar, waar later de abdij van Egmond gesticht werdGa naar voetnoot7), dan vonden ook zijne overige togtgenooten langs de boorden des Rijns hunnen werkkringGa naar voetnoot8) en werd daar alom het Christendom gevestigd en uitgebreid. Maar hierbij bepaalde men zich niet. Had toch Radbouts nederlaag en onderwerping ook Friesland zelf voor de geloofspredikers geopend, met ijver ving de geestelijkheid haar werk ook daar aan. Wulfram, de bisschop van Sens, verliet zijn bisschopszetel om er met eenige anderen heen te gaan en in het hart des lands en aan het hof des vorsten te prediken en | |
[pagina 23]
| |
te doopen. Hem, den gunsteling van Pepijn, onder zijne bescherming geplaatst, te verwijderen, waagde Radbout niet, al zag hij ook met weerzin zoo velen, aanzienlijken en geringen, de godsdienst hunner vaderen voor die van den Frank verlaten. Waarschijnlijk verrezen toen reeds enkele Christelijke bedehuizen op Frieslands grond, zeker oefende Wulfram's prediking grooten invloed uit op het volk, ja men zegt zelfs, dat hij bijna den vorst zou hebben overtuigdGa naar voetnoot1). Zoo werkte ook in Friesland zelf de geestelijkheid mede, om het meer en meer aan de Franken te verbinden, en ontstond daar eene van het heidendom afkeerige, meer Frankisch gezinde partij onder het volk, die wij later zich krachtig zien vertoonen. Maar daarom was de tegenstand nog niet overwonnen, stout en overmoedig zou hij zich weder verheffen, de koning van Friesland. | |
VII.Naauwer had Pepijn hem aan zijn huis trachten te verbinden, toen hij besloot de dochter van den Frieschen vorst, Theodeswinda, aan zijnen zoon Grimoald te verloven. Zij werd gedoopt en het huwelijk voltrokkenGa naar voetnoot2); maar ziet, kort voor Pepijns dood viel Grimoald door de hand van een' moordenaar, terwijl hij te Luik bij het graf van den heiligen Lambertus voor het leven zijns vaders badGa naar voetnoot3). Over het lot zijner gade zwijgt de geschiedenis; maar men heeft Radbout, zoowel als zijne dochter, van dien moord beschuldigd, men heeft den moordenaar, Rangarius den Fries, als hunnen handlanger aangewezenGa naar voetnoot4), en wie zal hunne on- | |
[pagina 24]
| |
schuld kunnen aantoonen? Maar opgemerkt zij het toch, hoe het spoedig bleek, dat Karel Martel meer belang had bij Grimoald's dood, dan Frieslands vorst, wien men zoo gaarne beschuldigde, omdat hij de tegenstander van Franken en geestelijken wasGa naar voetnoot1). In 714 was Pepijn gestorvenGa naar voetnoot2), en zijne weduwe, Plectrude, nam voor den jongen Theodoald de regering in handen. De aanzienlijken van Neustrie evenwel weigerden onder het bestuur eener vrouw te staan; zij verkozen Raganfried tot hun hoofd en beiden bestreden elkander, toen de jonge Karel, Pepijns zoon, bij de schoone AlpaideGa naar voetnoot3) verwekt, uit zijne gevangenis ontvlugtte en met geestdrift in Austrasie ontvangen werd. Welkom moest voor Radbout de aanleiding zijn, door deze oneenigheden hem gegeven, om zijne nederlagen te herstellen. Raganfried wist het, hoe vijandig hij jegens Pepijn's huis was gezind, toen hij bij hem hulp zocht tegen Plectrude. Volijverig werd zij hem gebodenGa naar voetnoot4). Terstond verdreef Frieslands vorst de zendelingen uit zijn gebied, schudde het juk af, wierp de kerken neder of gaf ze der voorouderlijke godsdienst terug, trok voort tot Utrecht en verjoeg er Willebrord en zijne geestelijken. Zij, verschrikt voor den koenen aanval, zochten te Trier en in het klooster te Epternach eene wijkplaats, met hen vlugtte alles voor den overwinnaar. Ook Duurstede viel in zijne handen en daardoor meester van den Rijn, trok hij met zijn leger voort langs dien stroom naar Keulen heen. Dáár zou hij zich met Raganfried vereenigen om Plectrude in Keulen te bestrijden. Karel, pas zijne gevangenis ontkomen, ontmoette hem daar met zijne in der haast verzamelde benden, maar moest, na | |
[pagina 25]
| |
een' hevigen strijd, aftrekkenGa naar voetnoot1), en kon niet beletten, dat de stoute Fries het omliggende land verwoestte. Wel mislukte straks zijne poging om, met Raganfried vereenigd, Keulen in te nemen, maar toch noodzaakten zij Plectrude hunnen aanval voor rijke geschenken af te koopen en, met buit beladenGa naar voetnoot2), keerde Frieslands vorst naar zijn rijk terug, om van daar weder in Austrasie te vallen en kerken en kloosters te verwoestenGa naar voetnoot3). Maar Karel, eens door hem verslagen, zou hem weder komen bestrijden. Raganfried had hij overwonnen, Keulen had de poorten voor hem geopend, nu was het Radbout, tegen wien hij zich wende. Een hevige strijd begon aan de boorden des Rijns bij Duurstede en Utrecht, wiens bijzonderheden ons de geschiedenis niet bewaarde, waarin Karel overwinnaar bleefGa naar voetnoot4), de Friezen terug drong en Radbout op nieuw tot een verdrag van onderwerping noodzaakte. Intusschen meer dan door Karels wapenen, verloor de zaak der Friesche vrijheid door Radbouts dood. In 719 stierf haar verdediger, de tegenstander der Franken. Met onvermoeiden ijver, met groote standvastigheid had hij den strijd volgehou- | |
[pagina 26]
| |
den tegen Franken en geestelijken, om de vrijheid, de nationaliteit zijns volks te verdedigen. Geene nederlagen hadden, hem ontmoedigd, geen tegenspoed hem teruggehouden, maar getrouw was hij gebleven aan het doel zijns levens, Frieslands onafhankelijkheid. Maar vóór zijn' dood moest hij hier te Utrecht nog een' nieuwen zendeling ontmoeten, als moest hij ze allen zien, die het Christendom in Friesland kwamen invoeren. Een monnik, Wilfried, landde met zijne gezellen te Duurstede, zocht Frieslands vorst hier op, om hem tot het Christendom over te halen en ging straks onverrigter zake heen. - Bonifacius had Radbout ontmoet, de apostel der Friezen den verdediger des heidendoms, de prediker, wiens werk begon, den vorst, wiens werkkring was geeindigd. | |
VIII.Men zegt, dat de jeugdige Adgild aan Radbout is opgevolgdGa naar voetnoot1), die ons door sommigen als het Christendom toegedaan wordt voorgesteldGa naar voetnoot2). Zeker leefde hij in vrede met de Franken, onderworpen aan hun oppergezagGa naar voetnoot3), en liet de vrije prediking in zijne landen toeGa naar voetnoot4), terwijl Willebrord, naar Utrecht wedergekeerd, ijverig zijn taak hervatte, alom doopte | |
[pagina 27]
| |
en predikte en de grenzen van zijn gezag en van zijn bisdom meer en meer uitbreiddeGa naar voetnoot1). Geen wonder, dat zij, die onder Radbout eens hadden gestreden, die hunne nationaliteit en de godsdienst hunner vaderen zoo fel bedreigd zagenGa naar voetnoot2), zich verzetten en op eigen gezag, al was het ook tegen den wil des vorstenGa naar voetnoot3), die uitbreiding zochten te verhinderen. Wel had Willebrord der Franken bescherming tegen hen noodig, maar Karel overwon ze, dreef ze terugGa naar voetnoot4), begiftigde de Utrechtsche kerk met rijke bezittingenGa naar voetnoot5) en beschermde en verdedigde met krachtigen arm de prediking des Christendoms in deze streken. Utrecht werd weder de vaste zetel des bisschops, werd weder het middelpunt zijner werkzaamheid, terwijl alom de verstoorde heiligdommen herrezenGa naar voetnoot6). Men verhaalt, dat Friesche benden Karel op zijnen togt tegen de Arabieren volgden, toen die uit Spanje in het Frankische rijk waren voortgedrongen, en dat zij door hunne dapperheid veel tot de overwinning toebragten, die aan hunnen aanvoerder, Poppo van Wirdum, het leven kostteGa naar voetnoot7). | |
[pagina 28]
| |
Welligt is dit verhaal niet van allen grond ontbloot en waren zij door Adgild gezonden om de Franken te ondersteunen, daar zij nu toch gerekend werden onder Frankische opperheerschappij te staan. Maar intusschen, terwijl Karel de Arabieren sloeg, verhieven zich op nieuw de van Christendom en Franken af keerige Friezen, en grepen de gelegenheid aan tot eene vernieuwde poging om hunne onaf hankelijkheid te herwinnenGa naar voetnoot1). Zij namen weder de wapenen op en schaarden zich rondom den dapperen Poppo in het Noorden, in het hart van Friesland, waar het heidendom nog zijne meeste aanhangers telde. De vorst kon ze niet terughouden of bedwingen, maar Karel besloot nu krachtdadig een einde aan hunne woelingen te maken. Een vloot werd uitgerust, om ze in hunne schuilplaats zelve op te zoeken, en de Franken landden aan Frieslands kusten, daar waar de Middenzee Westergo van Oostergo scheidde. De Friezen boden vruchteloos tegenstand, de krijgshaftige Poppo sneuvelde, en met hem vielen zijne dapperen en edelen door het zwaard der Franken, de overigen zochten een schuilplaats in de moerassen en bosschen, terwijl hun land door den vijand werd afgeloopen, geplunderd en verwoest, de tempels der afgoden nedergeworpen, de heilige plaatsen vernield, en de overwinnaar eindelijk, met buit beladen, wederkeerdeGa naar voetnoot2). De kracht der Friezen was gebroken, de koning stierf van hartzeer, en als mogt hij | |
[pagina 29]
| |
de vruchten dezer overwinning niet plukken, ook Willebrord eindigde weldra zijn' loopbaan. | |
IX.Veranderd was de toestand der kerk in het rijk der Franken, dringend eischtte zij hervorming. Onder de aanhoudende oorlogen en twisten, gedurende de onrustige regering van Karel Martel, hadden de Franken het vergeten, dat zij de dienaren der kerk moesten zijn. De nakomelingen van Clovis hadden hunne magt zien overgaan op eenen anderen stam, die niet magtig geworden was door de kerk, die zich niet aan haar verbonden gevoelde, maar die steunde op de grooten en aanzienlijken, bij wie lans en zwaard meer gold, dan mijter en staf. Daarom zien wij Karel bisschoppen en geestelijken verwijderen, over kerkelijke goederen beschikken en bisdommen wegschenken. En begunstigde en beschermde hij hier aan de grenzen zijns rijks de uitbreiding des Christendoms, het was slechts omdat hij er het beste middel in vond, om zijne magt te bevestigen. Daarom zien wij hem als een heiligschennend vorst gebrandmerkt in de schriften en legenden der geestelijkenGa naar voetnoot1). En de kerk zelve was verdeeld en bedorven. In de kloosters heerschten weelde en losbandigheid, onder de geestelijken verdeeldheid, en de band, die allen vereenigen moest, dreigde verbroken te worden en verloren te gaan. Maar de hervormer kwamGa naar voetnoot2). In 719 verscheen aan Karels hof dezelfde Wilfried, die hier te Utrecht te vergeefs voor Radbout had gepredikt, doch nu keerde hij terug van Rome als zendeling van Petrus onder alle volken met een volmagt voorzien van Gregorius den tweeden. Vervuld met den diepsten eerbied jegens den stoel van Rome, brandende van | |
[pagina 30]
| |
ijver tot herstelling van de eenheid, van de orde en tucht, van de magt en het aanzien der kerk, sloot hij zich naauw aan Rome aan. Krachtig door zijn' vromen zin, zijne strenge zedelijkheid, kwam hij om te hervormen en te herstellen, om het hierarchisch beginsel in de kerk te vestigen en haar onder haar hoofd te vereenigen. Slechts hulp en bescherming vroeg hij voor haar van den wereldlijken vorst. Die vroeg hij nu van Karel Martel, als hij, van Rome komende, zich weder tot de Friezen wilde wenden, en gemakkelijk verkreeg hij ze van hem, die ongaarne den strengen geestelijken in zijne nabijheid zag. Nu werkte hij drie jaren lang, de krachtige priester aan de zijde van den ouden Willebrord en predikte hier in Utrechts omstreken en dieper in Friesland, versterkte de gedoopten, overtuigde de heidenen en werkte volijverig tot uitbreiding van het gebied, niet der Franken, maar der kerkGa naar voetnoot1). Het bisdom van Utrecht had hij geweigerd om straks in Thuringen en Hessen nieuwe veroveringen voor de kerk te maken, en toen was hij weder naar Rome gegaan, de zendeling van Petrus, om verslag te doen van zijn werk en van de vruchten zijner prediking, om belijdenis afteleggen van zijn geloof en om als bisschop geordend, zich door den eed op het graf van Petrus te verbinden tot gehoorzaamheid aan Rome, tot herstelling der misbruiken en wanorden, tot onderwerping van de kerk, die hij stichten zou, aan Rome en hare heerschappijGa naar voetnoot2). Zoo kwam hij terug in Duitschland, ordende, herstelde en verbeterde, waar hij gebreken en verwarring vond, stichtte alom kerken, kloosters en scholen, streed met kracht en ijver tegen het heidendom en breidde | |
[pagina 31]
| |
het Christendom uit door zijne en zijner volgelingen prediking. In 732 tot aartsbisschop verheven, stelde hij nieuwe bisdommen daar, omschreef hunne grenzen en verzekerde daardoor het door hem aangewonnen gebied aan de heerschappij der kerk. Door Synoden rigtte hij haar beter in, gaf regelen en verordeningen tot herstelling van tucht en orde, tot regeling van bestuur en magt, tot handhaving van Christenzin en geloofGa naar voetnoot1). Sints 745 op den aartsbisschoppelijken zetel te Mentz gezeten, bestuurde hij van daar het op het heidendom pas veroverde gebied en daaronder ook Utrechts bisdom na Willebrord's doodGa naar voetnoot2). Maar nu was ook het oogenblik daar, dat in plaats van Clovis verbasterde nakomelingschap een nieuw Koningshuis aan het hoofd der Franken zou komen, en zij die de magt uitoefenden, ook de kroon zouden dragen. En ziet, Bonifacius is het, die in 752 onder pauselijke goedkeuring Pepijn tot koning der Dranken zalfdeGa naar voetnoot3) en het daardoor luide verkondigde, dat 's vorsten magt van de kerk hare wijding ontvangen moest, dat het hoofd der kerk het theocratisch opperhoofd der volken was, dat zij zich tot eene eenheid ontwikkeld had, die, boven staten en vorsten verheven, allen omvatten zou. Hier was de aanvang van die heerschappij der kerk over den staat, die door Bonifacius den achtsten en Gregorius den zevenden later werd bevestigd en voltooidGa naar voetnoot4). | |
X.Naauwelijks was Pepijn gekroond als koning der Franken, toen hij op nieuw den strijd tusschen Christendom en heidendom in Friesland zag ontbranden. Wel waren de Friezen | |
[pagina 32]
| |
hem gevolgd, als hij tegen de Saxen streedGa naar voetnoot1), maar bij een groot gedeelte der bevolking in het noorden was toch de afkeer tegen het Christendom en tegen de Franken niet weggenomen, en in Radbout den II, niet ongelijk aan zijnen beroemden voorganger, vonden die afkeerigen nu een nieuwen en sterken steun. Het schijnt dat de inwendige verdeeldheid tusschen beide de partijen in het volk toen weder zich scherper vertoonde. De Christenen, zoo wordt er verhaald, werden verjaagd en moesten vlugten, velen hunner werden gedwongen tot het heidendom terug te keeren, en de bezittingen der overigen werden geroofdGa naar voetnoot2). Maar naauwelijks heeft Bonifacius het vernomen, hij, wien het bisdom van Utrecht, waar hij zoo lang verkeerd had, dat hij nog steeds na Willebrords dood bestuurde en verzorgde, zoo na aan het harte lag, of hij verlaat zijn zetel te Mentz, om er zich heen te spoeden en te behouden, wat te behouden was. In dertig jaren was hij er niet geweest en wat hij als krachtig man verlaten had, als grijsaard zag hij het weder. Utrecht, hare omstreken en Holland werden het tooneel zijner vernieuwde werkzaamheid, daar was hij onder Frankische bescherming, daar vond hij zich te midden eener Christelijke bevolkingGa naar voetnoot3). Maar brandend van ijver, wilde hij in Friesland zelf dringen. Vertrouwend op zijn rang en aanzien, op de bescherming der Franken, op zijn ouderdom en eerbiedwaardig karakter, en meer nog op de zaak die hij kwam verdedigen, omgeven en geholpen door vijftig togtgenooten, trekt hij Friesland in, vaart over meiren en stroomen, predikt en leert alom, herbouwt de verwoeste kerken, verzamelt en ondersteunt de | |
[pagina 33]
| |
verstrooide Christenen, versterkt de bevreesden, roept de afvalligen terug en ziet dagelijks zijn' invloed vermeerderenGa naar voetnoot1). Zoo was hij op den 5. Junij 755 tot aan de oevers der Middenzee gekomen, niet ver van de plaats waar Dokkum ligt. Daar stond hij gereed om te prediken en te leeren, toen - maar gij kent allen het verhaal van Bonifacius' marteldoodGa naar voetnoot2). Hij, de groote bestrijder van het Heidendom moest eindelijk als het offer zijner volharding vallen, de eerbiedwaardige grijsaard, de apostel der Friezen en Duitschers moest zijn loopbaan als martelaar besluiten. Maar bereikt was ook nu zijn doel, volbragt zijn werk, voor altijd was het Christendom in Friesland gevestigd en gegrond. De Christelijke Friezen zelve, die Bonifacius zoo hoog vereerdenGa naar voetnoot3), wreekten zijn dood, en de Franken, verbitterd en verontwaardigd, drongen straks in FrieslandGa naar voetnoot4), noodzaakten Radbout tot de vlugt, onderwierpen op nieuw het land en verzekerden er de overwinning aan het Christendom. En toch, hoe veel voortgang ook de Christelijke leer maakte, nog bleef het heidendom bestaan, nog vond het een sterken en talrijken aanhang onder het volk, nog zou het een laatsten en sterken kamp wagen onder Pepijns beroemden opvolger Karel den Grooten. Naauwelijks was deze na Karlomans dood alleen aan het hoofd der Franken gekomen, of de Saxen, aangevoerd door den stouten en strijdlustigen Wittichind, schudden het juk af | |
[pagina 34]
| |
zoo onwillig gedragen, en wie in Friesland nog den ouden wrok tegen de Franken voedde, vereenigde zich met hen. Maar Karel versloeg ze, drong in hun land, wierp hunne tempels neder en bereikte de oevers van den Wezer, duizenden vielen of werden als gevangenen weggevoerd, de aanvoerder vlugtte naar de Noren en voor altijd scheen de strijd beslistGa naar voetnoot1). Maar ziet, naauwelijks is Karel naar elders heengetrokken of Wittichind komt weder, ontvlamt op nieuw den moed zijner volksgenooten en valt in Friesland, om ook daar te verwoesten en te verstoren, al wat de ijver en volharding der zendelingen had opgebouwd. Weldra rookten de heiligdommen der Christenen, pas door Willehad en anderen gesticht, de kerk te Deventer, door Lebuinus gevestigd, werd nedergeworpen en alles te vuur en te zwaard verwoestGa naar voetnoot2). De Christenen werden vermoord en vervolgd, al behoorden zij ook tot de aanzienlijksten des volks, en de predikers, de kweekclingen van Bonifacius, uit de school van Gregorius te Utrecht gezonden, Ludger zelf, de Friesche edele, zij moesten vlugten voor den woesten inval, die geen onderscheid tusschen Christenen en Franken maakte. In 755 kwam Karel wederGa naar voetnoot3), trok over den Rijn in Friesland, versloeg de Friezen en Saxen en noodzaakte op nieuw den stouten Radbout, naauwelijks teruggekeerd, tot de vlugt. Kerken en kloosters werden hersteld, overal het Christendom weder gevestigd en Friesland onderworpen aan de heerschappij der Franken. Maar zoo spoedig was daarom die strijd niet geeindigd, wel waren de Saxen verslagen, maar niet ten onder gebragt. Ik zal u echter niet bepalen bij het overige gedeelte van dien dertigjarigen strijd, met de Saxen gevoerdGa naar voetnoot4). Hardnek- | |
[pagina 35]
| |
kig was die en bloedig, tot het uiterste volgehouden door den dapperen Wittichind. Hij onderwierp zich niet, zoolang hij nog eenige hoop kon voeden, om de onafhankelijkheid zijns volks, de godsdienst zijner vaderen, te behouden, zoolang hij nog eenigen wederstand aan de magt der Franken kon bieden. Maar toen hij zijn land verwoest, zijn volk verslagen, duizenden gevallen en vermoord, elken tegenstand onmogelijk gemaakt zag, toen verklaarde hij zich overwonnen en ontving den doop, ten teeken zijner onderwerpingGa naar voetnoot1). Zij hadden aan dien strijd een werkzaam deel genomen, de heidensche Friezen, zij hadden als zijne bondgenooten aan de zijde van den vorst der Saxen gestreden, welligt nog aangevuurd door hun' eigen vorst, den stouten RadboutGa naar voetnoot2), totdat ook zij zich nu den overwinnaar moesten onderwerpen of naar het Noorden vlugten. Daar was de laatste schuilplaats voor het Heidendom nog overig gebleven. Friesland was aan de Franken onderworpen. Zoo was die strijd geëindigd tusschen Friezen en Franken, tusschen Christendom en Heidendom, drie eeuwen lang hier op den vaderlandschen grond gestreden. | |
XI.Hij was geëindigd, die strijd; de Franken hadden het Christendom in Friesland gebragt, maar meer dan hunne wapenen had de volharding der predikers uitgewerkt om het er te vestigen, en het werd nu het verzoenend beginsel tusschen beide volken. Wie het Christendom aangenomen had, begroette in Karel met vreugde den beschermer tegen heidensche volksgenooten en Saxen, den bestrijder des heidendoms. Reeds waren hem de | |
[pagina 36]
| |
Friezen gevolgd op zijnen togt tegen de SaxenGa naar voetnoot1), nu streden zij, naar men zegt, onder Gondebald, Radbouts broeder, met hem in SpanjeGa naar voetnoot2), en later vinden wij ben weder in zijn leger, als hij tegen de Longobarden en Tassilo, den hertog van Beijeren trokGa naar voetnoot3). Geen wonder, dat men van Karel de bevestiging van Frieslands vrijheid afleidde en dat zijn naam nog leefde in het latere volksgezangGa naar voetnoot4), dat men hem ook in Friesland, even als in het land der Saxen, al die inrigtingen toeschreef, waarop latere eeuwen zich beroemden en op zijnen tijd over bragt, wat eerst later plaats vondGa naar voetnoot5). Door hem behaalde het Christendom de zege en onder zijne bescherming breidde het zich nu vrij naar alle zijden uit, dit was de eerste vrucht zijner overwinning. Predikers gingen, door hem gezonden, heen, Mareellinus in Twente, Willehad en Ludger naar het Noorden van Friesland. De kerk te Utrecht werd uitdrukkelijk bij hare bezittingen en voorregten bevestigd en zag zich met nieuwe en uitgebreide beschonkenGa naar voetnoot6), terwijl Gregorius er door onderwijs en voorbeeld geestelijken en zendelingen vormde, om die straks over de pas opgerigte gemeenten te stellen. Alom verrezen kerken en kloosters als vereenigingspunten der ChristenenGa naar voetnoot7), en met der Franken gezag vestigde zich overal de heerschappij der kerk. En | |
[pagina 37]
| |
toen in Saxen de bisdommen werden opgerigt en gevestigd, waren het Wyho, Ludger en Hildegrim uit Frieschen stam, die er op geplaatst werden, en toen Karel ook het Utrechtsche bisdom weder bezette, was het Theodard de Fries, op wien zijn keuze vielGa naar voetnoot1). Deze zag zich nu in het genot van groote goederen rondom geplaatst en aan het hoofd der Friesche geestelijkheid gesteld, en, was een kleiner gedeelte bij het bisdom van Bremen gevoegd, hij was het, die met de geestelijke regtsmagt over het grootste deel van Friesland bekleed werd.
Welke de inrigting was, die Friesland verkreeg, en die daar het vorstelijk bewind voor altijd verving, wij mogen heteenigermate opmaken uit hetgeen Karel omtrent Saxen verordende, uit de overleveringen later opgeteekend, uit de inrigtingen, in lateren tijd in Friesland aanwezigGa naar voetnoot2). Wij zien het, hoe de Friezen hunne nationaliteit, hun eigen volksbestaan behielden, hunne gewoonten en regten, even als die der overige volken van het Frankisch rijk, bewaard bleven en daardoor persoonlijke vrijheid en regt allen gewaarborgd werdenGa naar voetnoot3). Graven, sommigen welligt bij voorkeur uit de aanzienlijksten des lands gekozenGa naar voetnoot4), oefenden in 's vorsten naam en op zijn gezag het bestuur uit over de onderscheidene deelen des lands, hetgeen nu in graafschappen, naar de verschillende gouwenGa naar voetnoot5), verdeeld | |
[pagina 38]
| |
werd, en allen vereenigden zich onder een' hertog, waar zij op 's konings bevel ten strijde trokkenGa naar voetnoot1). Dien graven was het toezigt op de handhaving der wetten en des regts, op de uitvoering der verordeningen opgedragen. Zij waren het, die de misdaden moesten vervolgen en straffen, voor vrede en orde waken, de opbrengsten invorderenGa naar voetnoot2), maar de regtspraak zelve werd alleen door de uit het volk verkozen regters uitgeoefend. Zeker werd ook hier, even als bij de Saxen, afval van het Christendom zoowel als ontrouw jegens den vorst, beleediging der geestelijken zoowel als verzet tegen 's vorsten ambtenaren, Heidendom zoowel als verraad aan het leven gestraft, voor de inkomsten, de instandhouding en de bescherming der kerk gezorgd, eerbied en ontzag voor heiligdommen en plegtigheden voorgeschreven. En werden de volks- en gouwvergaderingen in stand gehouden, het was slechts onder voorzitting en toezigt des graven of der vorstelijke afgezondenenGa naar voetnoot3), opdat er regt gesproken zou worden en beraadslaagd over hetgeen der gemeente nuttig en oorbaar was, opdat er de algemeene verordeningen afgekondigd, de bijzondere met gemeen overleg vastgesteld zouden worden, opdat er plaats mogt vinden hetgeen, naar 's volks gebruik, slechts dáár voor aller oog geschieden kon Naauw was waarschijnlijk het verband tusschen den werkkring des graven en dien des bisschops, en oefende deze een zeker toezigt over de handelingen van gene uit, hetgeen met de inrigting der Franken overeenstemde en door het meer- | |
[pagina 39]
| |
der vertrouwen, dat de geestelijkheid verdiende, geregtvaardigd werd. Men heeft beweerd, dat Karel den Friezen en Saxen het regt op vaderlijk erfgoed ontnam, maar hoe waren zij dan vrije lieden geblevenGa naar voetnoot1)? Neen, het waren slechts de bezittingen van hen, die door ontrouw, misdaad of vlugt naar de Noren die straf verdiend hadden, die aan dien vorst vervielen. Deze kon hij ten bezit aan graven of aanzienlijken wegschenken, en hen daardoor nader als vasallen aan zich verbindenGa naar voetnoot2), en zij moesten nu ook op de algemeene rijksvergaderingen, waar die door den vorst gehouden werden, verschijnen. Zoo was Friesland een zelfstandig bestanddeel des Frankischen rijks geworden.
Het was een plegtig oogenblik, toen op Kersdag van het jaar 800, Paus Leo III. Karel den Grooten, onder het gejuich der menigte, te Rome in de kerk van den heiligen Petrus onverwacht de gouden kroon op het hoofd plaatste, en hem daardoor als den beheerscher van het Christelijk Westen, als den van God gewijden keizer aanwees. Al had Bonifacius de eenheid der Westersche kerk onder haar eigen hoofd hersteld en gevestigd, haar geordend en ingerigt als een band dier volken, die het Christendom zouden aannemen, toch bleef er behoefte bestaan aan eene uiterlijke vereeniging. Men bleef de noodzakelijkheid gevoelen, om het gebied der kerk onder een hooger, een keizerlijk bestuur te vereenigen, om naast de geestelijke magt, die haar regeerde, eene andere wereldlijke te stellen, die haar beschermde en door haar geheiligd was. Had de geestelijkheid, toen Clovis den titel van consul ontving, gewenscht, dat hij het Westersch Romeinsche rijk in | |
[pagina 40]
| |
vernieuwde kracht herstellen zou, zij zag dien wensch bij Karels krooning door het hoofd der kerk als wereldlijk vorst over haar gebied, schooner vervuld. En toch - ontweken kon hij nu niet worden, die lange strijd, wiens eerste verschijnselen zich weldra zouden vertoonenGa naar voetnoot1), over de grenzen dier magt verdeeld tusschen het hoofd der kerk en den wereldlijken vorst, geroepen ter harer bescherming, al dacht er ook op dit oogenblik niemand aan. Karel, al had hij ze welligt niet begeerd, begreep zijne roeping, de verpligting hem nu opgelegd, de regten hem gegeven. Hij gevoelde het, hoe hij nu het Christendom moest beschermen, ondersteunen en uitbreiden, de geestelijkheid in hare werkzaamheid behulpzaam zijn, hare regten regelen en er voor waken; hoe hij nu, met haar medewerkend, bij alle volken zijner heerschappij vrede en geregtigheid moest handhaven, elk naar zijn regt bestieren, armen, weduwen en weezen beschermen moest; hoe hij nu alom ontwikkeling, beschaving, zedelijkheid en orde moest bevorderen. Maar hij wist het ook, dat hij nu als keizer gehoorzaamheid en onderwerping, bijstand en eerbied van alle zijne onderdanen mogt vragen. Daarom vorderde hij een nieuwen plegtigen eed van gehoorzaamheid van alle zijne onderdanen, waarbij zij zich tot christelijk leven, opvolging der verordeningen en opkomst, als hij hen ten strijde riep, verbonden; daarom regelde hij op nieuw de regten en pligten van geestelijken en graven, hoe zij moesten zamenwerken om vrede, orde en regt te handhaven, en ieder naar zijn regt te oordeelen, daarom bepaalde hij hunne regtsmagt en omschreef nader den werkkring der afgezondenen of MissiGa naar voetnoot2). Dezen toch, veelal eenbisschop en een graaf, moesten het oppertoezigt over een zeker aantal graafschappen houden, en opletten of de graven hunnen pligt betrachtten, de | |
[pagina 41]
| |
klagten over regtsweigering aannemen, de schuldigen straffen, voor de afkondiging en opvolging der verordeningen waken, en den vorst van den toestand des lands getrouw onderrigtenGa naar voetnoot1). Scholen verrezen nu op zijn bevel, waar kerken en kloosters gesticht waren, opdat er geestelijken gevormd zouden worden, geschikt om licht onder het volk te verspreidenGa naar voetnoot2); handel en nijverheid, verkeer en veiligheid werden bevorderd en het geheele rijksbestuur geregeld ingerigt. Ook Friesland deelde in die inrigting. Ook daar gingen nu de Missi heenGa naar voetnoot3) en waakten voor de handhaving des regts en der orde. Ook van daar verschenen graven en aanzienlijken op de algemeene rijksdagen, ook daar golden de algemeene rijksverordeningen en bepalingen des keizers, en welligt is de overlevering niet van allen grond ontbloot, die de regten van Staveren, Frieslands oude koningsstad, van Karel den Grooten afleidtGa naar voetnoot4). Zeker bloeide onder zijne regering de school te UtrechtGa naar voetnoot5) en werd ook elders bij de Friezen beschaving bevorderd, even als wij weten dat bij hen handel en nijverheid door hem beschermd en opgewekt werden. | |
XII.Op den grooten rijksdag te Aken in 802, had Karel de hooge geestelijken en aanzienlijken zijns rijks bijeenverzameld en met hen geraadpleegd over de belangrijkste punten van bestuur en regt. De regelen en voorschriften tot beheer der kerk en tot de orde en tucht der geestelijken waren hernieuwd, herzien en bevestigd, en hij wilde nu ook de wetten en regten dier volken | |
[pagina 42]
| |
bepalen, die tot zijn rijk behoorden, opdat elk naar zijn eigen regt door de graven zou kunnen bestuurd wordenGa naar voetnoot1). Hadden de overige volken des Frankischen rijks reeds vroeger, althans sints Dagobert den tweeden, hunne eigene, geschrevene volksregten, bij de Friezen en Saxen moesten zij nu op schrift gesteld worden. Door hen, die de regtsgewoonten hunnes volks kenden, voorgelicht, deed Karel die op schrift brengen en gaf ze als regel en voorschrift, waarnaar elk zou beoordeeld worden. Zoo ontvingen de Friezen, de Saxen, de Anglen en Warners hun volksregt uit 's keizers hand, en behielden hunne eigene gewoonten, naar het beginsel, dat ieder volk zijn eigenaardige regtsgewoonten bewaarde, zoo ontstond de wet der Friezen, der Anglen en Warners, der Saxen, de oudste geschrevene regtsbronnen des vaderlandschen regts. De wet der Friezen, in de eerste plaats bestemd voor het eigenlijk Friesland, tusschen het Flie en de Lauwers, moest ook gebruikt worden door de beide andere deelen van Friesland ten westen en ten oosten gelegen, en die der Anglen en Warners moest waarschijnlijk gelden voor de bewoners van Zuid-Holland, die, van anderen stam, reeds langer tot het Frankisch rijk hadden behoordGa naar voetnoot2), maar toch naauw aan de Friezen verwant waren. Van daar zoowel het eigenaardige dier beide regten, als hunne overeenstemming in vele bijzonderheden. Zij doen ons een blik in den inwendigen toestand dier volken werpen, en, ofschoon bijna uitsluitend tot het strafregt behoorende, toonen zij ons toch, hoe ook bij de Friezen vrijen en onvrijen, edelen en onedelen toen reeds aanwezig waren, veeteelt en landbouw bij hen bloeiden en dat het zelfs bij de Anglen en Warners niet aan den harpspeler, den metaalwerker, de borduurster ontbrak. En dat ook de handel der Friezen toen | |
[pagina 43]
| |
bloeide en zoowel op het noorden als langs den Rijn gedreven werd, wij weten het van eldersGa naar voetnoot1). Maar wij mogen hier niet langer bij stilstaan. Genoeg reeds om aan te toonen, dat Friesland onder der Franken heerschappij zijne zelfstandigheid, zijne nationaliteit behield en bewaarde, dat het einde van dien langen strijd wel eene nieuwe inrigting aan Friesland gaf, en den zegepraal aan het Christendom verzekerde, maar met behoud der vrijheid, der eigenaardigheid des volks. En die bleef ook later behouden en vertoonde zich steeds krachtig en scherp tegenover alles wat van Frankischen oorsprong of Frankischen zin was. Van daar die strijd tegen de graven van Holland zoo hardnekkig gevoerd, die afgunstige bewaring hunner regten tegenover den bisschop van Utrecht. Maar ook van daar die afkeer tegen de Friezen bij de Frankisch gezinde Hollandsche Kronijkschrijvers, die eenen Melis Stoke b.v., in zijn klooster te Egmond bezielde, van daar die eigenaardige ontwikkeling des Frieschen regts, des Frieschen volks in de volgende tijden, tegen over de overige gedeelten onzes vaderlands. Wij zien het, niet waren het de Franken, die Friesland overwonnen, maar het Christendom baande er den weg aan Karel den Grooten, en aan hem onderworpen, werden de Friezen zelfstandig en vrij opgenomen in het westersch Christelijk keizerrijk, waarvan hij het hoofd was. Zoo kon het Friesche volkslied van Karel zingen, dat hij geliefd en goed was, en trouw en waarheid stichtte en der koningen wet en aller lieden keur en landregt en aller landen regten zetteGa naar voetnoot2). Zoo eindigde die strijd, maar niet tot oneer der overwonnenen. |
|