Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 2
(1849)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 5]
| |
[Eerste stuk]Verblijf van Christiern II, koning van Denemarken, Zweden en Noorwegen, in de Nederlanden ten jare 1521.
| |
[pagina 6]
| |
tendeels onbetaald was, en tevens om verderen bijstand te vragen. Ten einde echter aan zijne eischen, die hij reeds zoo dikwerf vruchteloos had doen gelden, meerderen klem bij te zetten en mede in den geest dier tijden een onderpand voor de veiligheid zijns persoons te bezitten, liet hij alvorens zijne reis te aanvaarden meer dan twee honderd hulken en andere schepen dezer landen in den Sond aanhouden tot tijd en wijle, dat hij in zijn rijk zoude teruggekeerd zijnGa naar voetnoot1). De drang der omstandigheden liet niet toe, groote toebereidselen tot deze reis te maken, en de twijfelachtige gezindheid van zijnen oom, den hertog van Holstein, gevoegd bij de vijandelijke stemming van Lubeck, maakten het voor Christiern raadzaam, zich incognito op reis te begeven. Als koopman verkleed met een gevolg van slechts drie à vier manGa naar voetnoot2), kwam hij in het laatst van Mei des jaars 1521 postgewijs te Amsterdam aan, en maakte zich aldaar aan den magistraat bekend. Naauwelijks had Christiern vernomen, dat Erich Walkendorff, aartsbisschop van Drontheim, zich daar ter stede bevond of hij eischte diens uitlevering. Deze Walkendorff | |
[pagina 7]
| |
namelijk, die, toen Christiern als kroonprins belast was niet liet bestuur van Noorwegen, hem niet zonder bijoogmerken in kennis gebragt had met het schoone en beminnelijke Duveke Willems en daaraan zijne verheffing te danken had, was later geheel in ongenade vervallen, omdat hij zich bij het huwelijk van Christiern met Isabella verstout had, om hem over het onbetamelijke zijner verbindtenis met Duveke te onderhouden en hem aan te manen haar te verbreken. Eerst naar zijnen aartsbisschoppelijken zetel gebannen, werd hij later bij den koning ontboden; doch diens wraakzuchtig karakter kennende en door zijne vrienden gewaarschuwd, nam hij heimelijk de vlugt met het doel, om zich naar Rome te begeven; een storm echter dreef hem op de Hollandsche kust. Christiern grondde zijnen eisch tot uitlevering op het beweeren, dat Walkendorff de Domkerk van zijn sticht beroofd en de schatten medegevoerd had, en deswege voor den Deenschen rijksraad moest teregtstaan. De regering van Amsterdam verontschuldigde zich bij den Koning, dat zij, uithoofde der geestelijke waardigheid van Walkendorff en diens beroep op den Paus, niet aan zijn verzoek konde voldoen, doch bevreesd voor de gevolgen liet zij Walkendorff heimelijk aanraden, zich door de vlugt te redden; deze spoedde zich terstond naar UtrechtGa naar voetnoot1). Christiern vervolgde thans zijne reis naar Brussel. ‘In 't selve jaer (1521) den iersten Julij op onser Liever Vrouwen avont’ (zegt het Antwerpsch Chronijkje) quam alhier in der stadt Christiaen, coninck van Denemercken, sijn sesde, sevende ofte achste (?) heijmelijck vuit sijnen lande ende reijsde naer Brussele.’ Den 3 Julij kwam Christiern te Mechelen, waar de magistraat een feest te zijner eere gafGa naar voetnoot2). Vandaar vertrok hij naar Brussel ‘ende ons keijser quam hem teghen, ende ont- | |
[pagina 8]
| |
finck hem seer minnelijck in de Beemden bij Brussele omtrent der SpuijenGa naar voetnoot1).’ Ook te Brussel werden vele feesten te zijner eere gegeven. Destijds bevond zich aldaar de vermaarde schilder Albert Durer. Christiern, die niettegenstaande zijnen rooden baardGa naar voetnoot2) een mannelijk schoon voorkomen had, liet zich door Durer schilderen en was zoo over hem voldaan, dat hij hem niet alleen de destijds aanzienlijke som van dertig Rhijnsche guldens betaalde, maar hem bovendien met den keizer en Margaretha van Oostenrijk ten maaltijd noodigdeGa naar voetnoot3). Ofschoon men ten hove zoowel om zijne vroegere verbindtenis met Duiveke als om zijne Luthers-gezindheid hem alles behalve genegen was, welke stemming door het gerucht van het ten vorigen jare te Stokholm aangerigte bloedbad in geenen deele verbeterd was, zoo schijnt nogtans Christiern door zijne bekende innemendheid van lieverlede eenigen invloed op zijnen zwager, den jeugdigen een - en - twintigjarigen keizer, verkregen te hebben; zoo zelfs dat de raadslieden van Karel V hierin gevaar begonnen te zien en hun best deden om hen nimmer te zamen alleen te latenGa naar voetnoot4). | |
[pagina 9]
| |
Voor het uiterlijke, werd Christiern evenwel met alle eerbewijzen of zooals Reigersbergen zich uitdrukt, eerlijcken ontvangen. Aan den ridder Jehan Sucket, denzelfden, die den keizer bij de krooning van Christiern te Stokholm als gezant vertegenwoordigd had en aan hem de ordeketen van het Gulden Vlies had overgebragt, werd thans gelast om den koning met behoorlijk gevolg overal ten dienste te staan, en hem gedurende zijn verblijf hier te lande ten geleide te verstrekkenGa naar voetnoot1). Christiern verloor intusschen het doel zijner overkomst niet uit het oog. Hij liet niet af op de uitbetaling der hem verschuldigde gelden aan te dringen, waaraan hij zoo groote behoefte had om zijn gezag in zijne rijken te handhaven, doch vruchteloos waren alle daartoe door hem aangewende pogingen. Ook had hij bezwaarlijk een ongeschikter tijdstip kunnen treffen. De groote worstelstrijd tusschen Karel V en Frans I, hoewel niet openlijk, had echter door het bezetten van Navarre en den inval van Robert van der Mark in Luxemburg reeds inderdaad eenen aanvang genomen, en de groote kosten vereischt voor de ontzagverwekkende krijgstoerustingen tegen Frankrijk, gevoegd bij de onnoemelijke geldsommen, die Karel ter zijner verkiezing tot keizer had moeten bestedenGa naar voetnoot2), maakten het voor hem onmogelijk thans zijne verpligtingen jegens zijnen zwager na te komen. | |
[pagina 10]
| |
Inmiddels vergezelde Christiern den keizer overal. Den 14 Julij bevonden zij zich te Antwerpen en legden gezamenlijk den eersten steen van onzer Lieven Vrouwen koor, nadat de keizer ten vorigen dage openlijk ‘broeder Martin Luijther's boeken - omdat hij ophieff die leeringe van Johannes Huss’ door den scherpregter had doen verbrandenGa naar voetnoot1). Den 16 Julij begaven zij zich te zamen naar Gent en vertoefden aldaar eenige dagen. Hier ter stede bragt Christiern het eindelijk zoo ver, dat Karel, om hem ten minste eenigermate te vreden te stellen, eene beschikking nam, waarop hij bijzonderen prijs stelde, namelijk deze, dat voortaan de hertogen van Holstein de beleening uit handen van den Deenschen koning zouden ontvangen en niet uit die van den bisschop van Lubeck, zooals tot hiertoe gebruikelijk was geweest. Dit merkwaardig stuk, hetwelk mede getuigt van Karels heerschende zucht, om de magt en het aanzien zijner eigene bloedverwanten zooveel mogelijk uit te breiden, is van den volgenden inhoud: ‘Wir Karl etc., bekennen für vuns und vunser nachkomen am Reiche offennlich mit diesem brief und thun kuntz allermenigerlich als der durchleuchtig Fürst, herr Christiern, künig zu Denmarck, Sweden, Nordwegen, der Wendden und | |
[pagina 11]
| |
Gotten etc. an hevt dato in aigner person vor vuns erschinen ist vund vuns freuntlich angelangt und gebeten hat, das wir seiner lieb das hertzogthumb Holstein, auch die lanndt und heerschafften Bynnenberg, Hoermaren. und Dietmerschen, deszgleichen die statt Hamburg und den Elbestrom, auch die herschafft Delmenhorst, so seiner lieb rechtlich und erblich zugehore, vnd dartzue die gueter und gerechtigkeit, so seiner lieb vorfaren küning zu Denmarkh und hertzogen zu Holstein, in vunser und des heyligen reichs statt Lubeg, und ausserhalb in dem stifft zu Lubegg, deszgleichen aller seiner lieb lehen, freyheitten und gerechtigkeiten, die seiner lieb vorfaren, künig zu Denmarkh zu dem reich Denmarckh in dem heyligen reich und teutscher Nacion gehabt, die zum teyl von vunsern vorfaren Römischen Kaisern und Künigen zu lehen empfangen weren, zu seiner lieb gerechtigkeit zu verleyden, auch all und yegelich privilegia-brief, recht, gnad, freyheit, ere und wirdigheyt, so seiner lieb vorfaren, zu dem allein gehabt und gebraucht hetten, zu confirmiren und zu besteten un geruhten ... confirmiren und besteten auch solich.... Geben in vunser statt Gent, Flandern, am ein und zwintzigsten tag des monats Julii, nach Christi, vunsers lieben Hern gepurdt funffzehenhundert und ein und zwintzigsten, vunser reiche des Römischen, im dritternGa naar voetnoot1).’ Hoewel | |
[pagina 12]
| |
oogenschijnlijk in Christiern's belang verleend strekte dit besluit slechts ten zijnen nadeele, daar het de zaden van oueenigheid tusschen hem en zijnen oom Fredrik van Holstein, reeds in ruime mate aanwezig, tot verderen wasdom verstrekte; zoodat Fredrik wel verre van hem als leenheer te erkennen, weldra omgekeerd aanspraak maalde op een gedeelte van zijn koningrijk, waarop hij beweerde regt te hebben ter aanvulling van zijn erfdeel in de nalatenschap zijns vaders koning Johan van Denemarken, terwijl hij eindigde met hem geheel van den troon te stooten. Karel en Christiern begaven zich in het laatst van Julij van Gent naar BruggeGa naar voetnoot1), ten einde aldaar den kardinaal Wolsey te ontmoeten, die, na te Calais te vergeefs beproefd te hebben om de geschillen tusschen den keizer en Frans I bij te leggen, thans onder voorwendsel van in persoon welligt beter bij den keizer te zullen slagen, zich naar Brugge op weg begeven had. | |
[pagina 13]
| |
De bekende praalzucht van Wolsey, die met een gevolg van niet minder dan vijf honderd paarden reisde; de nieuwsgierigheid om den jongen keizer te zien, de koninklijke eerbewijzen en feesten, waarmede Karel V den alvermogenden minister van Hendrik VIII wilde ontvangen, ten einde zijne eerzucht te streden; de omstandigheid dat ook de koning van Denemarken bij deze ontmoeting zoude tegenwoordig zijn: dit alles had eenen vloed van vreemdelingen naar Brugge doen stroomen, en onder anderen ook den beroemden Erasmus uitgelokt om zich daarheen te begeven. Christiern, die zeer goed latijn sprak en schreefGa naar voetnoot1), schiep groot behagen in den omgang met dezen geleerde en schijnt ook op hem geenen ongunstigen indruk gemaakt te hebbenGa naar voetnoot2). Hij noodigde hem schier dagelijks aan zijne tafel, en hunne gesprekken liepen veelal over de noodzakelijke hervorming der kerk, destijds het algemeen onderwerp. Christiern uitte onverholen zijne meening, dat er om hiertoe te geraken afdoende en krachtige maatregelen moesten genomen wordenGa naar voetnoot3). Christiern deed, even als zoo vele andere vorsten, vruchtelooze pogingen om Erasmus over te halen zich aan zijn hof te vestigen. Waarschijnlijk echter op zijn aanraden, nam Christiern hier ter stede een jeugdig Vlaamsch edelman en geleerde, Cornille Duplicius de Schepper, een vriend van Erasmus, als secretaris in dienst, die later als vice-kanselier met zooveel talent de pen ter zijner verdediging gevoerd heeftGa naar voetnoot4). | |
[pagina 14]
| |
Intusschen werd tusschen Karel V en Wolsey een tractaat gesloten, waarbij Engeland zich met den keizer tegen Frankrijk verbond en tevens ter bestendiging van dit verdrag de verloving werd vastgesteld van Karel met Maria, de zevenjarige dochter van Hendrik VIII, die later de gemalin werd van zijnen zoon. Ook Christiern werd uitgenoodigd tot dit verdrag toe te treden; in hoeverre hij hieraan voldaan hebbe is ons niet geblekenGa naar voetnoot1), wel echter dat hij onvergenoegd over het vruchteloos aanhouden op uitbetaling van het hem verschuldigde, kort na het sluiten van dit verdrag in eene wrevelige stemming afscheid genomen heeft van zijnen zwager, en zijne terugreis aanvaardende, onder anderen ook Leijden heeft bezochtGa naar voetnoot2). Hij is alzoo waarschijnlijk weder te Amsterdam scheep gegaan, hetgeen echter voorzi[cht]igheids - halve in het geheim schijnt plaats gehad te hebben, althans het Antwerpsch Chronijkje vermeld: ‘ende daernaer reijsde hij weder heijmelijck wech.’ |
|