Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 51]
| |
Over Jan van Rode, vertaler der Summe le Roy.
| |
[pagina 52]
| |
taler zich Convaers der Carthuser oerde tot Zeelem, en hoezeer daar ook verder gelezen wordt, dat deze overzetting uten franchoyse in duitsche een werk is van den jare ons heren dusent vier hondert ende achte, zoo kan het nogtans niet twijfelachtig zijn of wij hebben ter dezer plaatse aan een schrijf- of drukfout te denken. Van die veronderstelling uitgaande, houden wij de vertaalde en in druk uitgegeven Summe le Roy voor het werk van Jan van Rode, en nemen derhalve, bij eene eerste misstelling, omtrent den naam des vertalers, nog tevens aan, dat de drukker zich in het jaartal bedrogen heeft, stellende verkeerdelijk dusent vier hondert en achte voor dusent dry hondert en achte. Immers in 1308 leefde er in het brabandsche klooster van Zeelem een broeder Jan van Rode, die, blijkens het handschrift van Le Long, als vertaler van de Summa bekend is. In 1408 daarentegen ontmoet men bij dezelfde karthuizers een' geheel onbekenden Dirk van Brederode, van wien noch in het handsch. noch in de Delfsche uitgave eenige sprake is, maar die evenwel aanleiding zal gegeven hebben tot die kleine verwarring in naam en jaartal, waardoor de hier bedoelde overzetting aan twee onderscheidene vertalers wordt toegeschreven. Wat meer is, omstreeks den jare 1408 was er een Jan van Brederode in de beroemde familie van dien naam, dan hoezeer ook deze eenigen tijd karthuizer is geweest, en zelfs gedichten op de heilige maagd, en eene zoogenaamde Engelsche groete geschreven heeft, kan hij nogthans, op geenen redelijken grond, voor den vertaler van de Summa gehouden worden; want behalve dat deze Jan van | |
[pagina 53]
| |
Brederode, zoon van Reinier van Brederode en Johanna van Abcoude, zich in het karthuizer klooster bij Utrecht en geenszins in dat van Zeelem, bij Diest, heeft- opgehouden, zoo is het tevens zeker, dat hij reeds ten jare 1407 van zijne gelofte ontslagen werd, en tot het wereldlijke leven terugkeerdeGa naar voetnoot(1). Uit het een en ander besluiten wij, dat ook deze van Brederode in geene betrekking staat tot de Summe le Roy, en komen tot den Zeelemsche monnik, broeder Jan van Rode, terug, om nog met een paar woorden bij het boek zelven te verwijlen, en deze bibliographische merkwaardigheid eene plaats te geven onder de ascetische proza-geschriften, die in onze letterkunde met de XIV. eeuw opkwamen, en vooral na de uitvinding der boekdrukkunst tot in het ongeloofelijke verspreid en meer dan andere werken gelezen werden. | |
[pagina 54]
| |
Schier geheel onze stichtelijke letterkunde der middeleeuwen is aan de toenmalige fransche of algemeen-latijnsche kloosterliteratuur ontleend; en zoo ook vertaalde broeder Jan van Rode naar een boek dat een groet clerc van den predicaer oerder den coninc Philips van Vrancrijc maekte, in den jaer ons Heren dusent twee hondert ende t' seventich, bedoelende daarmede den dominikaner Laurent, biechtvader van koning Philips den stoute, wiens werk, reeds in handsch. verspreid, een' grooten opgang maakte, en, eenigen tijd na onze nederlandsche uitgave, almede een' drukker vond, om den gegeven tekst te verspreiden en in de behoefte van het oogenblik te voorzienGa naar voetnoot(1). Wat den inhoud betreft, si leert ons, zegt de vertaler, hoe wi onse rekeninghe maken sullen teghens den groten rekendach, die wi ymmer ten ionxten daghe doen moeten, daer men Summa Summarum voer den groten coninc brenghen moet. Van alle boeken, zegt hij vervolgens, die ooit ter mijner kennisse kwamen, weet ik er geen zoozeer voor het dagelijksch gebruik der leeken geschikt; want het tracteert eerst van den thien gheboden, dan van den twaelf articulen des kersten gheloves, dan van den seven sacramenten der heiligher kerken, dan van den seven dootsonden, die men die hoeftsonden hiet, mitten sonden die daer wtspruiten daghelix of dootlix, dan hoe een mensche sal leeren sterven, enz. enz. Verder volgt weder: hoe een mensche die sonde sal leren verdriven ende die doechden vercrighen, dan van den achte salicheden. Ende dus veel, zegt van Rode, heb ik overgheset in duyt- | |
[pagina 55]
| |
sche, ende dat dan navolget heeft een ander overgheset, ende dan dat pater noster mitter glosen. Van den pater noster komt het boek op de seven gaven des heilighen geestes, waardoor de zeven doodzonden worden uitgeroeid in het harte des menschen, terwijl hij wederom zeven deugden deelachtig wordt, te weten: drie goddelijke deugden en vier deugden cardinael, ende daarna, zoo vervolgt de voorrede, geeft deze Summa nog veel swaerlike ende goede materien, die ic niet alle repeteren en can, en met regt, want al wat slechts eenigermate de christelijke zedeleer betreft, wordt hier aangeroerd, en, naar de beschouwing en leer der kerke, met groote duidelijkheid besproken. Van de bewerking dezer middeleeuwsche overzetting hebben wij elders reeds eene proeve gegeven, waaruit men over taal en stijl zal kunnen oordeelen. Van Rode zelf zegt er van, dat hij den zin des oorspronkelijken werks zooveel mogelijk is getrouw gebleven; evenwel daar het fransch eene andere manier van uitdrukking heeft dan het nederlandsch, soe heb ic onderwilen meer woerden daertoe gheset, onderwilen min. |
|