Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht. Deel 1
(1846-1848)–Anoniem [tijdschrift] Berigten van het Historisch Gezelschap te Utrecht–
[pagina 18]
| |
Johannes van der Linden,
| |
[pagina 19]
| |
eersten staat, in de staten van Braband, en werd vervolgens ter algemeene staten gedeputeerd; ook zijn broeder Karel van der Linden, abt van het Park, in de nabijheid van Leuven gelegen, vertegenwoordigde de geestelijke bezittingen zijner | |
[pagina 20]
| |
orde in de hooge vergaderingen des lands. Hij was bovendien gaardermeester voor de kerkelijke schatting, ten behoeve van het trentsche concilie. Namens de staten van Braband, ging hij als gezant naar Spanje, en verwierf de opheffing van den 10. en 20. penning. Even als vele andere geestelijken, was hij zeer tegen den hertog van Alba, maar ook evenzeer tegen den prins van Oranje, dien hij in het allerminste niet vertrouwde. Dans l'essemblée des Etats, zegt ParcivalGa naar voetnoot(1), il resista en face au prince d'Orange, qui décrioit injurieusement le luxe des Espagnols, qui alloient disoit il detruysant les provinces. Van der Linden, qui n'ignoroit pas le but de ces intentions, lui repondit: il vaut mieux que le pais soit appauvri que corrompu. Dan genoeg van den abt van 't Park, die, tijdens de onderhandelingen over den raad van state, reeds overleden was. Wij zouden er anders nog bij kunnen voegen, dat ook Hunnaeus hem gedenkt in de opdragt van zijne verhandeling: de SacramentisGa naar voetnoot(2), waar wij vernemen, dat hij, even als zijn broeder Johannes, abt van St. Geertrui, te Leuven gestudeerd had, en mede een kweekeling was der paedagogie van het kasteel. Die opdragt aan Joh. van der Linden, bij gelegenheid zijner verheffing tot abt van St. Geertrui, gerigt, en gedagt. Cal. Octobr. 1569, leert ons tevens, dat hij de abdij reeds tien jaren te voren, als prior, bestuurd had, en nu, om zijne voortreffelijkheid, met voorbijgang van zoo vele andere uitmuntende mannen, en behoudens de goedkeuring van Z.M., tot den hoogsten rang verheven was. Ik feliciteer, zegt Hunnaeus, het gesticht, dat onder Phil. Hosdenius van elk een geprezen werd, en in u een' abt heeft gekregen, die zijn' voorganger, zoo niet overtreffen, althans evenaren zal. Ik felieiteer geheel de parochie van St. Geertrui. Ik felieiteer de armen en ongelukkigen, die in u een' vader en voorspreker bekomen hebben, genegen om de voetstappen van zijn' voorganger te drukken. - Zoo men ziet, die opdragt is belangrijk genoeg, en brengt althans de biographie der | |
[pagina 21]
| |
van der Linden een weinig verder dan bij de Jonge en GroenGa naar voetnoot(1), die welligt geene gelegenheid hadden, om het verschimmelde boekwerk de Sacramentis eens even op te slaan. Behalve Johannes en Karel, beiden geestelijken, was er nog een derde broeder, Jan van der Linden, vermoedelijk de oudste; hij volgde eene wereldlijke loopbaan. In 1544 schonk Karel V. hem de ridderlijke waardigheid, in 1557 en 1561 was hij burgemeester van Leuven, en in 1579 Amman te AntwerpenGa naar voetnoot(2); Joannes en Jodoeus van der Linden, bij Foppens, Bibl. Belg. 678, 769 vermeld, zullen zijne kleinzonen geweest zijn. Hoe dit zij, hij moet, even als zijn broeder van St. Geertrui, het vertrouwen van Willem I bezeten hebben. Of die van der Linden het echter regt goed meenden, zou ik zeer betwijfelen; want hoezeer ook Johannes des prinsen oogmerk bij de pacificatie van Gent 1576, en later bij de algemeene staten ter harte nam, en, om dien tijd, de brusselsche volkspartij ondersteunde, hij bleef toch altijd abt van St. Geertrui, ernstig catholijk, en tot een verdrag met den koning gezind. Als afgevaardigde bij den kèulschen vredehandel, sprak hij, op zijne reis naar Duitschland, reeds veel kwaads van den prins (Groen, VI. 637) 1579. Wat hij verder te Keulen deed, is bekend, en blijkt ook uit eene missive aan den antwerpschen burgemeester van Straelen (Groen, VI. 661), voorts uit zijn schrijven aan de magistraat van 's Hertogenbosch (Groen, VII. 23), en vooral uit een merkwaardig opstel aan zijn' broeder Jan, door van de Spiegel medegedeeldGa naar voetnoot(3), daar bijvoegende, dat er nog meer brieven waren van dien man, die voorzeker den prince geen goed hart heeft toegedragen. Na den mislukten vredehandel bleef Joh. van der Linden met zijn' mede-afgevaardigde, den abt van Maroiles, nog eenigen tijd te Keulen, waar zij, door tusschenkomst der spaansche gezanten, zich met den koning verzoenden, en, op | |
[pagina 22]
| |
voordragt des hertogs van Parma, tot leden van den raad van state (te weten den leuvenschen raad van state) benoemd werden. Jay recu - zoo schrijft Maroiles aan Granvelle, 17 Junij 1580, - Jay recu lettre du XX du mois passé de Monseigneur le prince de Parma, par la quelle il n' advertist que Sa Majesté auroit esté servi de me denommer de son Conseil destat, et que pour assister au Do Conseil de ma personne, j'eusse a retourner en Haynault. J' ay respondu à Son Excell. que ne fauldray d'obtemperer a son commandement pour m'employer de coeur et d'affection a la deserviture d'une charge si principale; mais qu'obstant la maladie de Madame la duchesse d' Arschot Monsieur le duc son mary ne pouvoit si tost partir; le quel m'a plusieurs fois requis de ne l'abandonner, ains d' attendre son aller, pour rentrer ensemble au pais, a quoy sa dite excellence pour certains bon respects condescendu, et ne fauldray de donner toute presse a nostre dict retour, pour procurer a bon escient en toute sincerité et fidelité le retablissement des affaires. Et combien que jay entendu que par dessous main que touchant la denomination de Monsieur le prelat de Sainte Gertrude et de moy il seroit esté meu quelque difficulté, principallement par aulcuns Ecclesiastiques suspecte ou calomnians a grand tort noz actions passées, si ne laisserons nous de nous maintenir au reng et degres qu'il a pleu a sa dite Majesté nous meitre, pour l'ardent desir qu avons de luy faire service aussi bon et meilleurs qu'eux, que aussi pour ne ceder a tels personnages jaloux de nostre prosperité, esperant que nos comportement seront tels que Dieu, Sa Majesté la patrie, amis confreres et autres en recuperont service agreableGa naar voetnoot(1). Eene overtuiging als deze laten wij voor hetgeen zij is, wij willen haar des noods prijzen; maar wij zijn tegen de beschouwing van den heer Groen, die, op gezag van een of twee brieven, Maroiles en St. Geertrui als vrienden, als partisans zelés van Willem I durft voorstellen, zonder ons in het minste te waarschuwen, dat die zelfde personen eerlang | |
[pagina 23]
| |
tot den vijand overgingen. Immers uit de briefwisseling van Maroiles met den koning blijkt ten volle, dat zij (Aerschot, Maroiles en St. Geertrui) een diep berouw hadden over hetgeen er vroeger was voorgevallen. Neantmoins, zoo schrijft Maroiles 25 Junij 1580, n'espargneray paine ny traveil pour parvenir à ce que dessus (te weten de onderwerping van Nederland) et ne cederoye toutesfois volontier a autre qui que ce fust, qu'il se puisse vanter avec verité de sy dcbvoir plus fidellement rendement et franchement employer qtie moy, combien que j'entens aucuns jaloux de mon bonheur et ennemis de ma prosperité ont voulu impugner la dite denomination et de Monsieur le prelat de St. GertrudeGa naar voetnoot(1) calomniant et interpretant sinistrement noz actions passées, en quoy ils se monstrent bien peu advisez et trop appassionez, veu que tout ce que avons faict, a esté par leur charge tres expresse, estant tres mal seant à eux soy vouloir laver pour rejecter la coulpe sur autruy, attendu mesme que selon la reigle de droit: celuy n'est recepvable a accuser qui est coulpable du mesme faict. - Et veu que par la clemence de votre Majesté toutes choses passées demeurent obliées: il est impertinent d'entrer en contention exprobation ou aulcune recherche avec nous, qui ne sommes estez que leurs adjointz: aultrement s'il estoit question desplucher leurs desportemens et interpreter le tout en mal, ils ne seroyent saus macule, car si nous avons mal fait ils nous ont mal commande. 25 Junij 1580. De abt van St. Geertrui bevond zich op dien oogenblik te 's Hertogenbosch, alwaar hij zorg droeg, dat niet geheel Braband, door het overgaan dier stad, in handen viel van den prins. Do tua - zoo schreef althans Caspar Schets aan den president Fonck, - Do tua quae earum provinciarum situm et momentum probe novit, satis intelligit quanta nunc spe se fovitent bene erga Regiam Majestatem affecti. Qui propter Diestam nuper ab ordinum milite rursum occupatam nova | |
[pagina 24]
| |
anxietate et metu torquentur. Quae nisi Buschiducum obstaret iam prorsus Auriaca foret. Hanc Abbas D. Gertrudis sua praesentia in officio continere et tueri ferturGa naar voetnoot(1). Dit een en ander te Madrid ontvangen zijnde, schreef weder Granvelle aan den proost MorillonGa naar voetnoot(2): ‘Aengaende den raedt van state, de brieven tot nu toe ghecomen, en hebben ons gheene swaericheyt ghebrocht dan van de twee abten, waerop men verwacht de antwoorde van de staten. De gouverneurs dienen daer seer wel. Men sal sien wat sy lieden ten eynde sullen resolveren. Aengaende de abten men salder op letten; het is waer dat se ghefaelgeert hebben, maer te Colen hebben sy in diverse middelen ghedient. Hij (Maroiles of St. Geertrui?) heeft ghelt ontfangen om den Orangier (deur venijn) te doen expediëren ende isser noch op uuyte. Ick hebbe zyne brieven ghesien, die my niet en behaghen; maer hy en sal hem nemmermeer betrouwen op denselven Orangier. En weder eenige dagen later, heet het, in een' brief van Granvelle aan d'Assonville: ‘Ick hope dat den raedt van staete dienen sal, ende indien de staten (die over de benoeming waren geraadpleegd) blyven in de swaricheyt van de twee abten, dewelcke naar mijn advys alleen is die se moghen maecken, men sal sien sulck als. Zyne Maj. sal resolveren. De president van Vlaenderen excuseert hem door dien hy niet en begheert te verlaeten den staet van-president, met denwelcken, alsoo Zyne Majest. schrijft, gheenen anderen en mach bedient worde, ende Zyne Maj. hadde zynen wille opentlick gheseyt. Joh van der Linden nam eerlang zitting in den koninklijken raad van state, nu weder te Brussel gevestigd. Hij stierf 22 Januarij 1585, en ligt in de kerk van St. Geertrui begravenGa naar voetnoot(3). |
|