Een getrouwe hond.
Waarschijnlijk is het velen onbekend, dat de geleerde geneesheer Boerhave zonder de schranderheid en trouw van zijn hond een geweldadigen dood in een moordhol zou zijn gestorven.
Deze grootste geneeskundige van zijn tijd, begaf zich, tijdens hij hoogleeraar in Leiden was, menigmaal op reis, daar zijn hulp in alle oorden der wereld werd gevraagd. Eenmaal op zijne veelvuldige reizen zich te Milaan bevindende, zag hij voor het raam van zijn kamer, hoe een groote zwarte hond overreden en deerlijk gekwetst werd. Boerhave, de man met zijn edel, menschlievend hart, bevool zijn knecht den hond in huis te halen. Nadat het arme dier gewasschen en gezuiverd was, verbond Boerhave den gekneusden poot en de veelvuldige wonden, die het arme dier bekomen had. Na eenige weken van rust, goede verpleging en verzorging, was de hond geheel hersteld en ontwaarde Boerhave dat de hond een wezenlijk schoon, doch verarmd en verwaarloosd dier was, dat hij niet bij zich kon houden.
De hôtelhouder was bereid den hond voor zich te houden, doch toen er aanstalte tot vertrek gemaakt, koffers gepakt en opgeladen werden, werd de arme hond onrustig; hij liep heen en weer, zag zijn redder en weldoener verlegen en smeekend zelfs aan en liep om hem heen als smeekte hij: ‘Verlaat mij niet!’ Boerhave, die eene gevoelige ziel bezat, begreep den hond en gaf last hem in den reiswagen te plaatsen. Het leed was voor het dier geleden en de blijdschap daarvoor werd door den hond op luidluchtige wijze betoond, zijn vreugde scheen grenzeloos! Zoo verliepen er zes jaar. De hond gevoed en onderhouden, was een prachtig dier geworden. Zijn meester verliet hij geen oogenblik en elken nacht sliep hij voor de rustplaats zijns meesters, zoo trouw en zoo waakzaak, dat 't minste geritsel hem wakker maakte.
Ruim zes jaar later begaf Boerhave zich naar het Zwabische gebergte, om kruiden te zoeken. De hond, zooals nu een vaste gewoonte was geworden, maakte de reis mee. De slechte vervoermiddelen destijds en totaal gemis aan logementen, was oorzaak dat Boerhave, door een ongeval aan zijnen reiswagen, zekeren nacht in een zeer armoedig dorp op de grenzen, in een zeer verdachte herberg moest verblijf nemen. Men wees hem eene bovenkamer aan, die bij gemis van elk gemak den vermoeiden hoogleeraar een onaangenamen nacht voorspelde. Boerhave, die zeer vermoeid was, wilde op het vuile bed toch eenige rust zoeken, en begon zich te ontkleeden; maar wie het hem zou willen gunnen, de hond die bij hem was, scheen het niet te willen. Met gespitste ooren en fonkelende oogen, al naar de bedstee ziende, scheen hij door zijn liefkozingen en door het trekken aan mantel en kleed, zijn meester te willen beduiden, dat hij zich niet ontkleeden moest, en toen hij zag dat ondanks alle pogingen zijn meester toch naar bed zou gaan, begon hij te grommen en scheen hem nu met geweld te willen dwingen op te blijven. Boerhave, wien het gedrag van den hond vreemd voorkwam, en eenigzins verontrust door de dieven-tronie van den waard, besloot op te blijven en den afloop af te wachten. Hij kleedde zich weer aan en nam plaats op den eenige stoel, die zich in de kamer bevond. Toen scheen de hond weer vroolijk te zijn, ofschoon men kon bemerken, dat hij bijzonder waakzaam was.
Toen alles doodstil was in en om het huis, ontwaarde Boerhave, dat het bed zeer langzaam zakte, hetgeen door den hond met een woest gebaar werd nagegaan.
In den pijnlijksten angst zat Boerhave af te wachten wat volgen zou; niet lang behoefde hij te wachten, hij hoorde iemand naar boven komen, de deur werd geopend en de waard