[Nummer 46]
Onze gravures.
Terugkeer in huis.
Een tooneel uit het kinderleven! Poes is sedert eenige dagen verdwenen, tot groot verdriet van het kindervolk; want poes neemt bij dit laatste meer plaats in dan al de huisvrienden te samen en heeft zich inderdaad onmisbaar gemaakt in al de kinderspelen.
terugkeer in huis, naar wilh. schütze.
Oneindig groot is dan ook het verdriet, de smart zullen wij zeggen. Poes wordt, na verloop van een paar dagen betreurd, alsof er een dierbaar lid der familie gestorven was, en het kindervolk, dat eenigen tijd geleden in de buurt eene ‘zwarte dame’ heelt opgemerkt, die zich zoo zwart kleedde omdat zij eene oude tante verloren had, wordt er ernstig op bedacht of het den rouw niet zal aannemen voor de verloren poes.
Ieder avond wordt poes geroepen, gezocht in alle hoeken van zolder, keuken en hof; doch men moet ten langen leste alle hoop opgeven - en 't is dan ook heel zeker dat de arme dwaalster door de booze straatjongens, die nooit een kat gerust laten, zal vermoord zijn - misschien, denkt de kleine jongen, wel met dynamiet in de lucht gesprongen, zoo als de keizer van Rusland, of.... wie weet welken smartelijken dood zij ondergaan heeft.
Zuster zoekt dan ook al de mogelijke zwarte lappen bijeen om de pop in rouw te kleeden; broêr laat zijne tafel van vermenigvuldiging ter zijde om eene schoone lijkrede saêm te stellen, over de ongelukken van eene onvoorzichtige en alleen in de wereld dwalende kat, terwijl hij de klagendste toonen op de piano zoekt om haar een droevigen lijkzang te bereiden.
Den volgenden dag zou de kinderwereld bijeen komen en het zou een schoon rouwfeest zijn; doch 't schijnt wel dat poes niet genegen was om zich reeds van den burgerlijken stand te laten afschrijven; want op een vroegen morgen, toen de eerste zonnestralen pas op het venster schitterden en de bloemen beglansden die er voor stonden, werd zuster half wakker en dacht te droomen dat ze de stem van poes hoorde.
Och, dat was eene zoete aandoening; maar toen het kind teenemaal wakker werd, begreep het de wezenlijkheid; doch neen! wie tikt daar tegen het vensterglas? wie kermt daar buiten en schijnt te vragen om binnen gelaten te worden? Wie?
Verbaasd richt zuster zich in haar bedje op, vrijft zich den slaap uit de oogen, voelt haar hartje sneller kloppen, staart naar den kant van het venster waar het getik opstijgt en zie - daar staat poes met de voorste pootjes recht tegen het vensterglas en herhaalt haar ‘miauw.’
Een blijde kreet weergalmt door de kamer en klinkt tot in die van vader en moeder, en die van broeder: ‘de poes, de poes!’ Opvliegen, het venster openrukken is het werk van een oogenblik - en zie, daar is zij terug de dwaalster en miauwend van geluk, met opgestoken staart en hoog gekromden rug vrijft zij zich tegen de streelende handen van het kind. Goeden morgen! goeden morgen! Welkom, welkom terug in het huis! en al die kreten vinden weerklank tot zelfs bij de halfslapende oudjes, die al zoo gelukkig zijn als de kinderen, omdat het verloren schaap weêr in huis is.
Ook broer is gelukkig; maar toch, jammer, de lijkrede zou schoon, de lijkzang zou prachtig zijn geweest. Nu echter moet er een vroolijk deuntje aangeheven worden, en broêr speelt 's morgens, ter eere der weergekeerde kat.... de brabanconne.
Waar heeft poes zooveel dagen en nachten getoefd? Dat zegt ze niet, al vragen het dan ook de kinderen. Zat zij in een donkeren kelder in de buurt opgesloten, ten prooi van honger en dorst? Schepte zij de versche lucht boven op de daken en in vreemde zoldervensters? Was zij misschien een bezoek gaan afleggen bij hare broêrtjes en zusjes, die, de hemel weet waar, verspreid zijn? Of - vraagt broêr met groote oogen, waarin de schelmsche lach zichtbaar is - of zou ze heimelijk naar de Amsterdamsche tentoonstelling zijn geweest?
Ja, ja, dat zal ze.
Poes is echter niet praatziek en vertelt niets van hare wandelingen, van hare rampen of ongelukken; zij is tevreden thuis te zijn, weer de volle kom met zoete melk voor zich te zien en zij slaapt den ganschen dag om van de vermoeienissen der reis uit te rusten. Hoe het zij, het kindervolk vraagt dat, tot blijvend aandenken, de Illustratie den terugkeer der poes zou vereeuwigen.