Het peilen in zee.
Het peilen in zee ging langen tijd met veel moeielijkheid en tevens met veel onzekerheid, opzichtens den uitslag, gepaard. Het gelukte niet altijd gedeelten grond van den bodem, rotsstukken, dieren of gewassen op te halen, om zich door deze een denkbeeld van de gesteltenis, onder in de zee, te vormen.
Men moet echter ook zeggen, dat de wetenschap niet sterk gedreven werd, aangezien de zeevaarders er geen direkt belang bij hadden, de afgronden en diepten te kennen, die beneden het zeil water zich uitstrekten. De peilingen gingen in vroeger dagen niet dieper dan tusschen de 300 en 400 voet.
De kennis van den toestand der zee wordt echter meer en meer eene noodwendigheid voor de wetenschap; immers, de stoute mensch wil niet dat de zee nog langer een scheidspaal zij tusschen de volkeren. Hij tracht niet alleen dwars door de zeeën heen zijne telegraafkabels te leggen; maar hij vormt ontwerpen om, onder door den bodem der zee te wroeten en alzoo te verbinden wat de zee gescheiden hield.
Van dit oogenblik af, zeggen wij, heeft het onderzoek der zee een wezenlijk belang en dit laatste wordt nog door andere wetenschappelijke beweegreden vergroot. Ook ontwikkelde zich in de laatste jaren de kunst van peiling der zee op eene vernuftige manier en van de simpele koord, waaraan een met vet bestreken stuk lood was vastgemaakt, klom men weldra tot het geperfectionneerde peilingsmiddel op.
Het vet dat moest dienen om bestanddeelen van den bodem vast te kleven en boven te brengen, was daartoe nochtans niet hecht genoeg en niet zelden bracht het lood niets boven en bleef er twijfel bestaan of men den grond wel had geraakt. Thans bestaat de peiler uit eene stalen snaar, zeer sterk en die meer dan 130 à 140 kilos dragen kan. Een gewicht van 25 kilos daaraan vastgemaakt doet den peiler niet meer, zoo als den vroegere, van zijnen rechten weg naar onder, afwijken. Overigens, dit gewicht heeft men benuttigd en daarvan een werktuig gemaakt dat met meer zekerheid dan het met vet bestreken lood, de bestanddeelen ophaalt die het ontvangt.
Het gewicht is hol en wordt door kleppen, op gegeven oogenblikken gesloten, zoodat niets het daarin opgevangen zand, plant of diertjes, bij het ophalen, kan doen ontsnappen. Voor het ophalen van water, uit zekere diepten der zee, gebruikt men metallieke flesschen, die door het aflaten van ringen, beneden in de diepte gesloten worden.
Wat de diepte der zee op eenige punten aangaat, deze is zoo verbazend dat men er zich schier geen denkbeeld van vormen kan, en dat men onze hoogste bergen daarin zou kunnen neerstapelen, zonder dat de scheepvaart er zou door verhinderd worden.
Wat nog als het verwonderlijkste mag beschouwd worden, is, dat de eindelooze diepten dierlijk en plantenleven bezitten. Het is dus tot in het diepste diep der zeeën dat de Schepper zijne bezieling heeft doen afdalen. Zal de mensch er in gelukken ooit die wereld, in al haren omvang, te kennen? Wij gelooven het niet. Na de gevonden wonderen, zullen er nog altijd verborgen wonderen zijn.