Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)
XI.
Een doodelijke angst maakte zich van Donation meester, toen hij San Marco in beraad zag staan om binnen te treden, maar om zich heen ziende, bemerkte hij een half openstaande deur en hij stond reeds op om zich daarlangs te verwijderen, toen hij met blijdschap ontwaarde, dat de Italiaan zijn weg vervolgde.
Als men ons nu vraagt door welk toeval San Marco zich te Echternacht was komen neerzetten, kan onze opheldering zeer kort zijn. Na den stoutmoedigen aanslag, die hem de brieventesch van zijn vriend verschaft had, had hij zich nog slechts even in Brussel vertoond, daar het verblijf in die stad slechts gevaren en hoegenaamd geen gewin kon aanbieden. In het bezit van ten minste tachtig duizend franken in bankbiljetten, zag hij zijn toekomst verzekerd en was hij er slechts op bedacht in eenig afgezonderd plaatsje rustig te gaan leven. De keuze van dat verblijf hield hem lang bezig en hij kon tot geen besluit komen, toen hij een tapperij binnengetreden zijnde, twee Luxemburgers in hunne taal over hun land hoorde spreken. Daar hij duitsch kende, mengde hij zich in het gesprek en vroeg hen naar een en ander. De een was van Bollendorf, een dorp in de nabijheid van Echternacht, en hij sprak met opgetogenheid van die kleine stad en de vallei der Sûre, een bekoorlijke en vischrijke rivier. Onze man vatte terstond het plan op zich in die afgelegen streek te gaan vestigen, waar het hem gemakkelijk zou vallen zijn oponthoud te verklaren door een hevigen hartstocht voor het visschen met den hengel en desnoods voor het teekenen, waarin hij eenigszins bedreven was. Reeds den volgenden dag legde hij zijn plan ten uitvoer en na verloop van weinige dagen werd die hartstocht, van geveinsd als zij was, des te daadzakelijker omdat hij iederen dag zeer veel visch ving. Gelijk wij reeds gezegd hebben had hij in het voornaamste hotel der stad zijn intrek genomen onder den naam van Charles Fielding, dien hij reeds gedragen had en in staat was te wettigen - en leefde zeer stil en afgezonderd. Na verloop van weinige weken had hij, beleefd en vriendelijk tegenover iedereen, de sympathie van de geheele bevolking gewonnen. De burgemeester zelf droeg hem groote achting toe, hetgeen alles zegt.
Daags na zijn aankomst te Echternacht liet Donatien zich, onder den naam Philippart, aannemen onder de arbeiders die aan den aanleg van de spoorweglinie werkten, en kweet zich goed van zijn taak.
Hij had zijn intrek genomen in een kleine herberg dicht bij het hotel van San Marco, zoo dat hij tijdens zijne uren van rust de gewoonten kon bestudeeren van den man, tegen wien zijn woede gestaag toenam, naarmate hij de hinderpalen bespeurde, die zich aan zijn wraak in den weg stelden; - want wij hoeven ongetwijfeld niet te doen uitkomen hoe moeielijk zijn positie was, met het oog op de noodzakelijkheid waarin hij verkeerde, om de rol van arbeider naar behooren te vervullen en dit te vereenigen met een bespieding, die de grootste omzichtigheid vorderde. Voorzeker, hij zou duizend tegen een gewed hebben, dat ieder ander dan San Marco hem niet herkend zou hebben, maar hij wist bij ondervinding, dat zijn gewezen medeplichtige met een geheel bijzonder zintuig begaafd was om degenen, die zijne gangen bespiedden, te herkennen, in weerwil van alle middelen, die men kon aanwenden.
Wij hebben reeds vroeger gezegd, hoezeer Pauline's echtgenoote verheugd was toen hij vernam, dat San Marco uit visschen ging, hetgeen noodwendig zijn oponthoud op geheel eenzame plekken medebracht. Maar toevalligerwijze verliepen er Verscheidene dagen zonder dat Luigi zich met zijn geliefkoosde uitspanning bezighield. Hij bleef op zijne kamer en ging alleen uit om de dagbladen in het Casino te gaan lezen. Hij had namelijk een lichte koude gevat en vreesde de frischheid, die aan den waterkant heerscht.
Op zekeren morgen eindelijk, bij het aanbreken van den dag, ging hij uit met zijn hengel in de hand; maar hij was vergezeld door een kleinen jongen, die zijn mandje droeg.
Dit duurde een geheele week.
Reeds den eersten dag gaf de burggraaf voor zich aan den rechterarm gekwetst te hebben, om een voorwendsel te hebben van niet meer te werken en vrij over zijn tijd te kunnen beschikken. Altijd twee wapens bij zich dragende die hij kon noodig hebben - een revolver en een ponjaard - doolde hij onder de boomen, welke overal de heuvelen bedekken, die de rivier bestrijken. Van daar zag hij duidelijk zijn dief, maar behalve dat deze steeds door zijn klein knechtje vergezeld was, waren er altijd voorbijgangers of landbouwers in den omtrek.
Die voortdurende teleurstellingen deden den burggraaf nu eens schuimen van woede, dan weer in een diepe moedeloosheid verzinken en hij begon op andere middelen te peinzen. Al de plannen op te sommen, die hem voor den geest kwamen, zon onmogelijk en overigens overbodig zijn, want hij erkende er de ongerijmdheid en de gevaren van.
Intusschen greep er iets plaats, dat een geheele verandering in de gewoonten van San Marco te weeg bracht.
Een brusselsche familie kwam in het hotel ‘het Hert’ logeeren en reeds den volgenden morgen verspreidden zich al hare leden langs de beide oevers van de Sûre, om er zich met visschen te vermaken. Zonder die menschen nu persoonlijk te kennen, herinnerde Donatien zich hen menigmaal in Brussel gezien te hebben, in den schouwburg, op de wandeling enz. terwijl hij in gezelschap was van San Marco. Het kon niet missen of deze moest dezelfde opmerking gemaakt hebben als hij, en daar hij niet de voorzorg gebruikt had zijn zoo karakteristiek voorkomen te wijzigen, moest hij vreezen erkend te worden. Dit was dan ook blijkbaar het geval, want onze visscher verscheen niet meer aan de open tafel en ging slechts des avonds uit zonder evenwel de stad te verlaten.