Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
Vierde en laatste gedeelte.

I.

Het besluit van Donation de Monaville om Brussel en zelfs België te verlaten, naar aanleiding van zijn bezoek op het parket aan den procureur des kenings stond vast. Op elk ander tijdstip ware de uitvoering daarvan zeer gemakkelijk voor hem geweest; maar thans had hij met vele moeielijkheden rekening te houden. In de eerste plaats den schijn redden en in de tweede zijne vrouw en hare grootouders een geloofwaardige reden voor zijne reis naar het buitenland op den mouw te spellen.....

Het eerste punt baarde hem de minste zorg. Wel is waar, zou zijne reis in een ongunstig verband gebracht worden met het tooneel in het Parktheater, maar moest hem dit beletten zich te verwijderen, wanneer hij slechts dat vertrek kon kleuren met een aannemelijk voorwendsel? En buitendien deerde hem het oordeel zijner bekenden te Brussel al zeer weinig, in vergelijking met het gevaar waaraan hij zich blootstelde indien hij bleef. De keuze van een veilige wijkplaats baarde hem evenmin zorg; maar Pauline, maar de heer Desherbiers! hoe kon hij gevoeglijk van hen scheiden, welk voorwendsel zou hij aanvoeren?

 

Deze verschillende punten waren het onderwerp van een langdurige beraadslaging tusschen hem en zijn ‘alter ego.’

De Italiaan was voor eên spoedig vertrek. Hij sprak er zelfs van om het op den volgenden morgen te bepalen.

‘Zeer goed,’ antwoordde de burggraaf, ‘ik ben het volkomen met u eens: niets is gemakkelijker dan heen te gaan, maar ik moet eerst eenige familieaangelegenheden regelen....’

‘Dat hoeft niet; gij geeft eenvoudig voor, dat gij voor zaken op reis moet!’

‘Èn dan?’

‘Dan hebt gij den tijd om alle mogelijke maatregelen te nemen; de hoofdzaak is, dat gij u in veiligheid stelt.’

‘Zoo veel haast is er niet bij; ik moet in regel zijn..... Onze zaak staat niet hopeloos, en ik geef den moed in het geheel nog niet op; wij moeten aan de toekomst denken.’

San Marco grinnikte spottend.

‘Tot dusverre hebt gij in al uwe ondernemingen een onverhoopt geluk gehad; pas op nu niet alles op eenmaal in de waagschaal te stellen. Wat drommel! gij hebt den bruidschat; dat is het voornaamste. Daarmede kunt gij, als het u onder uw tegenwoordigen naam te benauwd wordt, een nieuw leven beginnen onder een anderen naam. Wat uwe vrouw en haar familie betreft, daarom zou ik mij niet te veel bekommeren; daar gij de zekerheid hebt verkregen, dat zij achterdocht heeft en zij door bemiddeling van mevrouw Martinpré met uw vijanden heult, kan het gemeenschappelijk leven tusschen u beiden niet veel aangenaams meer hebben, integendeel!....’

‘Dat is waar, maar ik heb reden om naar zekere grondbeginselen te werk te gaan, met het oog op de toekomst. Men weet niet wat er gebeuren kan, en grootpapa heeft nog aardig veel klinkende specie.’

‘Inderdaad, gij kunt in zeker opzicht gelijk hebben..... Laat zien.... Zie! daar heb ik en inval! Gibraltar.....’

‘Welnu! wat, Gibraltar?’

‘Zijn gewichtig geheim!.... dit geheim, waarvan de oude Desherbiers zoozeer de openbaring aan u vreesde. Als wij daarachter konden ko men, ware daarin misschien een uitmuntend voorwendsel gevonden.’

‘Ik begrijp u, maar zal hij spreken? De deugniet heeft verplichtingen aangegaan en hij kan eergevoel op zijn manier bezitten.’

‘Als gij er een goede som voor over hebt, belast ik mij met alles.’

‘O! ik wil er geen groot offer voor brengen, niet meer dan drie honderd francs.’

‘Daarmede, en met de ophelderingen, die ik hem zal geven, zal ik er wel in gelukken. Hij drinkt hoe langer hoe meer en dan is zijne tong gemakkelijk los te maken. Zorg dat ik vóór den avond het geld heb, en ik sta u voor een bevredigenden uitslag borg.’

 

San Marco had zich niet vergist. Hij zocht den ex-kolonel der Commune op, bezocht met hem verschillende estaminets en gelukte er in hem met behulp van twee biljetten van honderd francs en een goed aantal glazen jenever, de gewenschte mededeeling te ontlokken.

Waarlijk! de Italiaan was er de man niet naar om zich gemakkelijk over iets te verwonderen; maar bij het vernemen der openbaring van Gibraltar sprong hij verbaasd op, en sloeg met de vuist op de tafel terwijl hij uitriep:

‘Per Bacco! wat gij mij daar verhaalt, overtreft alle verbeeldingskracht..... Wat! die grijsaard met dat goedhartig en eerbiedwaardig uiterlijk..... Wat zijne kleindochter aangaat, daarvan valt niets te zeggen, het is een natuurlijk gevolg... Wel, wel, hoe is het mogelijk!... Maar hoe het ook zij, ik denk dat het een harde slag zal zijn voor den burggraaf.’

‘Het spreekt van zelf,’ hernam Gibraltar, bij wien de dronkenschap de rede niet geheel en al uitgedoofd had, ‘het spreekt van zelf, dat uw aristocratische kameraad geen misbruik zal maken... dat zou al te gemeen wezen van zijn kant en den uwen en beiden zoudt gij mij leeren kennen van eene zijde... maar genoeg!’

‘Ik zal mijn woord houden en hem de verlangde stilzwijgendheid aanbevelen; maar gelijk gij wel begrijpen kunt, kan ik slechts voor mij zelven instaan. Als hij dus laat blijken dat hij alles weet, dan hebt gij dit slechts aan hem alleen te wijten. Gij zijt al te verstandig om dat niet in te zien.’

De ex-kolonel knikte toestemmend en stotterde:

‘Waarschuw hem dan... ik heb toch reeds iets tegen hem: zijn adelijken titel en nog iets meer... Hij wachte zich wel er zulk eene grove onbescheidenheid aan toe te voegen, anders zal ik hem...’

Het overige zijner woorden ging in een onverstaanbaar gemompel over.

II.

Na op zulk eene gemakkelijke wijze zijn doel bereikt te hebben, verliet San Marco Gibraltar en begaf zich naar het koffiehuis, waar Donatien hem wachtte.

‘Mijn waarde,’ zegde hij tot deze, ‘gij hebt voor God en de menschen een voortreffelijk middel om met vader Desherbiers twist te zoeken en later partij te trekken van de zaak, als het noodig is. Maar bereid u voor op een ongelooflijke, ongehoorde, verpletterende tijding...’

‘Komaan, verklaar u.’

‘Gij moet u met moed wapenen.’

‘Voor den dag er mede, zeg ik u.’

‘Niet hier in het bijzijn van alle menschen; ik vrees een hevige uitbersting.’

En de Italiaan zegde dit alles met dien spottenden glimlach, welken hij zoowel in de meest ernstige als in de onbeduidendste gevallen aannam, zoodat de nieuwsgierigheid van zijn vriend in de hoogste mate gespannen was.

‘Inderdaad,’ riep Donatien uit, ‘gij verdiendet!... Maar laat ons naar buiten gaan?

 

Toen zij op straat gekomen waren, deed San Marco beknoptelijk verslag van zijn onderhoud met Paul Gibraltar.

Tot groote verbazing van zijn vriend berstte de burggraaf in een schaterlach uit.

‘En daarom maaktet gij zooveel omwegen! Dwaas! Wat gaat mij het aan, dat hij... dat geweest is! lk kan evenwel met die omstandigheid mijn voordeel doen..... Wat haar echter betreft, zij heeft er eigenlijk niets mede te maken..... Haar kan ik niets ten laste leggen.....’

‘Thans moet gij een besluit nemen, caro mio.’

‘Het is genomen. Ik schrijf in de eerste plaats aan grootpapa-schoonvader, daarna aan den procureur des konings. Ik ga nu regelrecht in den boezem van eenige vrienden mijne droefheid uitstorten terwijl ik hun geheimhouding aanbeveel; en op die wijze verklaart zich mijne verdwijning op de meest eervolle manier voor mij. Slachtoffer van een schandelijke misleiding zal men mijn lot beklagen, dat is zeker... Maar, waar zullen wij ons nederlaten?’

‘Ik voor mij blijf te Brussel,’ antwoordde de Italiaan op den natuurlijksten toon der wereld.

Dit antwoord tooverde een glans van vreugde op het gelaat van Donatien.

‘Gij zijt een raadselachtig mensch,’ riep hij uit; ‘maar verklaar mij toch de reden van dat verbazingwekkende besluit?’

‘Het spel is niet zoo gevaarlijk voor mij als gij wel denkt,’ hernam Luigi. ‘Als men zich na uw vertrek met ons bezighoudt, zal men natuurlijk denken, dat ook ik vertrokken ben. Wat de noodzakelijke verandering in mijn levenswijze en mijn voorkomen betreft, deze zal reeds morgen plaats hebben en gij kent mij genoeg, om omtrent die beide punten volkomen gerust te kunnen zijn... Hoe ik later zal handelen, zal van omstandigheden afhangen. Gelijk gij weet ben ik de man van plotselinge invallen. Laten wij liever over u spreken: op welke kust gaat gij uw anker uitwerpen? Gij moet u niet te ver verwijderen.’

‘Hoe is het mogelijk, dat gij dit niet terstond geraden hebt?... Bij onze gewezen hospita te Aken, moeder Verden, die achtingswaardige weduwe, die een zwak voor mij had en op wie ik in leven en dood kan rekenen...’

‘Uitmuntend gevonden, mijn waarde, uitmuntend gevonden! Wij zullen onder haar adres met elkander briefwisseling houden en als het noodig is, voeg ik mij daarbij u. Komaan, laat ons nu scheiden en ga uwe zaken regelen; voor uw vertrek spreken wij elkander nog.’

 

Wij hebben vroeger reeds gesproken van het aanzienlijk vermogen dat de heer Desherbiers bezat en van het groote offer dat hij gebracht had, om zijne kleindochter met den burggraaf Donatien de Monaville te doen trouwen. Deze, die den bruidschat natuurlijk in klinkende munt verlangde, had den grootvader van zijne vrouw, die daarvoor insgelijks eene reden moest hebben, daartoe volkomen bereid gevonden. De zaak was derhalve naar beider tevredenheid in dien zin geregeld: Donatien had een geheel vermogen tot

[pagina 264]
[p. 264]

zijne vrije beschikking en onder dat opzicht voedde hij niet de minste bekommering.

Het lag in de plannen van den vluchteling om slechts de strikt noodige voorwerpen mede te nemen. Hij pakte ze in een kofferke, dat hij aan een commissionnair toevertrouwde, zonder dat een der huisgenooten er iets van bemerkte. Hij had in den nacht drie brieven geschreven: de eerste aan den heer Desherbiers, de tweede aan zijne vrouw; de laatste was bestemd voor den procureur des konings en het was deze die hem het meeste hoofdbreken gekost had.

Het vervolg zal den inhoud van deze brieven volledig doen kennen. Voor het oogenblik zij het genoeg dat die aan Pauline en haar grootvader gericht hun mededeelden, ‘dat hij alles wist,’ en dat woord alles verklaarde hij in bewoordingen, welke tegelijk van vreeselijke verontwaardiging en diepe wanhoop getuigden... Hij eindigde met te zeggen, dat het hem na zulk eene ontdekking voortaan onmogelijk was onder hetzelfde dak te wonen met hen, die hem zoo schandelijk bedrogen hadden, hem, den laatsten afstammeling van een der aanzienlijkste en oudste geslachten van Lotharingen! Zijn eenig streven, voegde hij er bij, zou voortaan zijn te trachten die onwaardige en noodlottige echtverbintenis te vergeten en uit dien hoofde ging hij een lange reis ondernemen. Wat den brief betreft, gericht aan den magistraat, met wien hij een onderhoud had gehad in de zaak van Jules Berthenay, deze had ten doel, om de reden te verklaren waarom hij zich niet op den bestemden tijd aan het parket vervoegde, waartoe hij uitgenoodigd was; en om dien reden te doen gelden, had onze held niets beters weten te vinden dan bij zijn brief afschriften te voegen van die, welke aan zijn schoonvader en zijne vrouw gericht waren. Dit gedaan zijnde, wenschte hij zich zelven geluk met zijne geslepenheid. Hij ontkwam aan de handen zijner vijanden met alle krijgsmanseer; hij werd weder vrij na eene stoutmoedige en winstgevende speculatie; een nieuwe toekomst opende zich voor hem...



illustratie
een duister verleden. - De ondervraging.


Een uur daarna verliet hij heimelijk het huis en stapte op den trein, die hem eerst naar Luik zou voeren.

Wij behoeven niet te zeggen wat er plaats greep in den schoot der familie Desherbiers, toen men bekend werd met het vertrek van den burggraaf en de redenen, welke hem daartoe bewogen hadden. Aanvankelijk bedroefd over de plotselinge verdwijning van haren echtgenoot, berustte Pauline er zeer spoedig in onder de bemoedigende troostredenen van hare peettante; maar men had gedurende eenige uren reden om te vreezen voor het leven en het verstand van den heer Desherbiers. Het was eene gelukkige omstandigheid, welke veel tot zijn behoud bijdroeg, dat zijn oude vriend Mangonneau in dien verpletterenden stond bij hem was.

De eerste gedachte van Pauline en mevrouw Martinpré was naar René Morlant te gaan, met het voornemen om niets voor hem te verbergen. Maar toen zij in tegenwoordigheid van den advokaat gekomen waren, weerhield eene valsche schaamte de jonge vrouw, en zij vergenoegde zich met hem het vertrek van haren echtgenoot bekend te maken. René, die juist van het paleis van justicie terugkeerde, was er reeds van onderricht en na eenige minuten nagedacht te hebben zegde hij tot zijne beschermeling:

‘Mevrouw, ik zal u mijne zienswijze betreffende dat voorval niet meededen... Een nieuw stadium van de zaak is tnans ingetreden... Ik moet nu meer op den goddelijken bijstand dan op mij zelven rekenen... Wat u aangaat maar ik zie dat gij kalm zijt en ik zwijg dus. Ik heb nochtans op mij genomen, u iets mede te deelen, dat u niet moet verwonderen of vrees aanjagen. Een magistraat, die zich ambtshalve met die zaak zal moeten bezighouden, verlangt vooraf een afzonderlijk onderhoud met u te hebben... Dit verlangen zou in een bevel kunnen veranderen... Ik raad u dus aan, daaraan onmiddellijk te voldoen. Ik zal u vergezellen.’

Een uur daarna bevond Pauline zich alleen in tegenwoordigheid van den bedoelden magistraat.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken