Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
Vierde en laatste gedeelte.
I.
Het besluit van Donation de Monaville om Brussel en zelfs België te verlaten, naar aanleiding van zijn bezoek op het parket aan den procureur des kenings stond vast. Op elk ander tijdstip ware de uitvoering daarvan zeer gemakkelijk voor hem geweest; maar thans had hij met vele moeielijkheden rekening te houden. In de eerste plaats den schijn redden en in de tweede zijne vrouw en hare grootouders een geloofwaardige reden voor zijne reis naar het buitenland op den mouw te spellen.....
Het eerste punt baarde hem de minste zorg. Wel is waar, zou zijne reis in een ongunstig verband gebracht worden met het tooneel in het Parktheater, maar moest hem dit beletten zich te verwijderen, wanneer hij slechts dat vertrek kon kleuren met een aannemelijk voorwendsel? En buitendien deerde hem het oordeel zijner bekenden te Brussel al zeer weinig, in vergelijking met het gevaar waaraan hij zich blootstelde indien hij bleef. De keuze van een veilige wijkplaats baarde hem evenmin zorg; maar Pauline, maar de heer Desherbiers! hoe kon hij gevoeglijk van hen scheiden, welk voorwendsel zou hij aanvoeren?
Deze verschillende punten waren het onderwerp van een langdurige beraadslaging tusschen hem en zijn ‘alter ego.’
De Italiaan was voor eên spoedig vertrek. Hij sprak er zelfs van om het op den volgenden morgen te bepalen.
‘Zeer goed,’ antwoordde de burggraaf, ‘ik ben het volkomen met u eens: niets is gemakkelijker dan heen te gaan, maar ik moet eerst eenige familieaangelegenheden regelen....’
‘Dat hoeft niet; gij geeft eenvoudig voor, dat gij voor zaken op reis moet!’
‘Èn dan?’
‘Dan hebt gij den tijd om alle mogelijke maatregelen te nemen; de hoofdzaak is, dat gij u in veiligheid stelt.’
‘Zoo veel haast is er niet bij; ik moet in regel zijn..... Onze zaak staat niet hopeloos, en ik geef den moed in het geheel nog niet op; wij moeten aan de toekomst denken.’
San Marco grinnikte spottend.
‘Tot dusverre hebt gij in al uwe ondernemingen een onverhoopt geluk gehad; pas op nu niet alles op eenmaal in de waagschaal te stellen. Wat drommel! gij hebt den bruidschat; dat is het voornaamste. Daarmede kunt gij, als het u onder uw tegenwoordigen naam te benauwd wordt, een nieuw leven beginnen onder een anderen naam. Wat uwe vrouw en haar familie betreft, daarom zou ik mij niet te veel bekommeren; daar gij de zekerheid hebt verkregen, dat zij achterdocht heeft en zij door bemiddeling van mevrouw Martinpré met uw vijanden heult, kan het gemeenschappelijk leven tusschen u beiden niet veel aangenaams meer hebben, integendeel!....’
‘Dat is waar, maar ik heb reden om naar zekere grondbeginselen te werk te gaan, met het oog op de toekomst. Men weet niet wat er gebeuren kan, en grootpapa heeft nog aardig veel klinkende specie.’
‘Inderdaad, gij kunt in zeker opzicht gelijk hebben..... Laat zien.... Zie! daar heb ik en inval! Gibraltar.....’
‘Welnu! wat, Gibraltar?’
‘Zijn gewichtig geheim!.... dit geheim, waarvan de oude Desherbiers zoozeer de openbaring aan u vreesde. Als wij daarachter konden ko men, ware daarin misschien een uitmuntend voorwendsel gevonden.’
‘Ik begrijp u, maar zal hij spreken? De deugniet heeft verplichtingen aangegaan en hij kan eergevoel op zijn manier bezitten.’
‘Als gij er een goede som voor over hebt, belast ik mij met alles.’
‘O! ik wil er geen groot offer voor brengen, niet meer dan drie honderd francs.’
‘Daarmede, en met de ophelderingen, die ik hem zal geven, zal ik er wel in gelukken. Hij drinkt hoe langer hoe meer en dan is zijne tong gemakkelijk los te maken. Zorg dat ik vóór den avond het geld heb, en ik sta u voor een bevredigenden uitslag borg.’
San Marco had zich niet vergist. Hij zocht den ex-kolonel der Commune op, bezocht met hem verschillende estaminets en gelukte er in hem met behulp van twee biljetten van honderd francs en een goed aantal glazen jenever, de gewenschte mededeeling te ontlokken.
Waarlijk! de Italiaan was er de man niet naar om zich gemakkelijk over iets te verwonderen; maar bij het vernemen der openbaring van Gibraltar sprong hij verbaasd op, en sloeg met de vuist op de tafel terwijl hij uitriep:
‘Per Bacco! wat gij mij daar verhaalt, overtreft alle verbeeldingskracht..... Wat! die grijsaard met dat goedhartig en eerbiedwaardig uiterlijk..... Wat zijne kleindochter aangaat, daarvan valt niets te zeggen, het is een natuurlijk gevolg... Wel, wel, hoe is het mogelijk!... Maar hoe het ook zij, ik denk dat het een harde slag zal zijn voor den burggraaf.’
‘Het spreekt van zelf,’ hernam Gibraltar, bij wien de dronkenschap de rede niet geheel en al uitgedoofd had, ‘het spreekt van zelf, dat uw aristocratische kameraad geen misbruik zal maken... dat zou al te gemeen wezen van zijn kant en den uwen en beiden zoudt gij mij leeren kennen van eene zijde... maar genoeg!’
‘Ik zal mijn woord houden en hem de verlangde stilzwijgendheid aanbevelen; maar gelijk gij wel begrijpen kunt, kan ik slechts voor mij zelven instaan. Als hij dus laat blijken dat hij alles weet, dan hebt gij dit slechts aan hem alleen te wijten. Gij zijt al te verstandig om dat niet in te zien.’
De ex-kolonel knikte toestemmend en stotterde:
‘Waarschuw hem dan... ik heb toch reeds iets tegen hem: zijn adelijken titel en nog iets meer... Hij wachte zich wel er zulk eene grove onbescheidenheid aan toe te voegen, anders zal ik hem...’
Het overige zijner woorden ging in een onverstaanbaar gemompel over.