Onze rederijkers.
De geschiedenis spreekt nog van den luister, dien onze rederijkers in hunne landjuweeken ten toon spreiden. Antwerpen vooral gaf, in deze spelen van geest en vernuft, als het ware den toon, en de deelnemers trachtten ook zich waardiglijk voor te doen. Veler costuum is ons door de geschiedenis zelfs bewaard gebleven.
In 1561 gaf Antwerpen andermaal een van die feesten en de Brusselaars traden op ‘in roode carmosyne fluweel en syde; lange casacken op syn Polaks, gheboort met silveren passementen; roode hoeden, gemaeckt in 't fatsoen van antycksche helmetten; haer wambuysen, pluymagiën ende leerskens waren wit. Zij waren gegort met eenen gordel, zeer curieuselijk gevlochten van goude touwkes in vierderley couleur: geluwe, rood, blau en witte. Al de wagenlieden hadden roode mantels.’
Men moet bekennen dat eene dergelijke uitrusting wel geschikt was om de aandacht des publieks op te wekken. Overigens gansch die feestelijkheid was opmerkenswaardig en het magistraat der stad moedigde die plechtigheden met raad en daad aan.
In die van 1561, waarin de Brusselaars een zoo prachtig vertoon maakten, verschenen in den stoet niet minder dan 1393 (God zegene ons!) ‘Poëten’ te paard, 25 zegewagens of praalkarossen met rederijkers. Verder kwamen er 197 wagens met allerhande kunstenaars en gerief voor het vuurwerk en de verlichting des avonds.
Die oprecht eigenaardige feesten zijn lang verdwenen, en met haar heeft ons volk veel van zijne eigenaardigheid verloren. Soms wil men, bijv, te Brussel, nog iets in dien aard en met een fransch sop overgoten, naäpen; doch het tegenwoordige is niet anders dan de karikatuur van het verledene.