De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 124]
| |
de hangmat vast, hetzij in eene hut of onder een afdak, waar het kraken der dorre blaêren, door de ratten of vleermuizen veroorzaakt, u overtuigen, zegt de geestvolle schrijfster, dat men daar de eenige bewoner niet is. Bij de hangmat behoort een fijn en dicht net, om zich tegen de nijdig stekende muskieten - de muggen hier te lande - te beschermen. Bedden zijn in deze streken teenemaal onbekend. Ook zou men in deze geen halven nacht kunnen doorbrengen. Ter gelegenheid der plechtigheid waarvan hooger een woord gezegd wordt, vertelt Mevr. Agassiz, dat zij met het hooge gezelschap des avonds van eene wandeling in boot terugkwam, toen zij de vrouwen, ook in booten, hun zagen te gemoet komen. Die flinke Amazonen roeiden zelven. Middelerwijl speelde de muziek aan boord van het bewimpelde schip, waarmee de hooge ambtenaar gekomen was. ‘Elk van die gebronsde vrouwenfiguren, elke golvende beweging der roode en blauwe oriflammen, elke kronkel der geel-groene nationale vlag werd scherp en helder door het kristalklare water teruggekaatst, dat van kleuren tintelde, 't Was als eene tooververtooning. De boot schoof tusschen het goudpurper zonnelicht en den prachtglans van het water door, van beiden kleuren opvangende en omgeven door een wondervollen gloed.’
de alchimist böttcher, naar p. kiessling.
Toen de twee booten nevens elkander dreven, klonken de guitaar, de braziliaansche liederen en afwisselend de zang der Indianen. De vaartuigen dreven in eene heerlijke stilte voort; de zon was verdwenen en aan den helderblauwen hemel rees de maan stil en statig op. Aan wal gekomen, begon de dans opnieuw, die overigens de drukst beoefende uitspanning der Brazilianen is, zooals ook het droomend wiegelen in de hangmat, onder het rooken der eigarette, een geliefkoosd genoegen is voor eene braziliaansche senhora. Hoe meer men andermaal, uit de binnenlanden komende, de bevolkte steden nadert, hoe meer de etiquette, waarop de zuidervolken zeer gesteld - zijn, zich doet gevoelen. Elke vrouw, indien zij slechts geen slavin was, werd met onderscheiding behandeld, zegt Mevr. Agassiz; doch het zuiver negerras ziet men zelden in gezelschappen: wel mulatten en mammalucos, dat zijn afstammelingen van Indianen en negers. In de goede gezelschappen werd thee gepresenteerd alsook eenige douceurs, doces geheeten. Tegen middernacht begint het souper; de vrouwen zitten aan tafel, de heeren staan achter haar en bedienen haar. Aan toasten is geen gebrek, en zelfs worden deze met geestdrift uitgebracht en beantwoord. In december waren de reizigers te Mucaja-Ruba, het land met eigenaardige palmboomen, en eene uitsluitend indiaansche kolonie. Destijds was zij van alle verkeer met de brancas, blanken, afgesloten. De huizen waren er hecht en sterk; de wanden bestonden uit boomstammen met lianen aaneen gevlochten. De voornaamste balk van het huis is niet minder dan 35 | |
[pagina 125]
| |
à 38 voet boven den grond geplaatst. De vensters zijn met palmblaêren gesloten; aan de wanden hingen geweren, pijlen, bogen, roeiriemen enz. De groep huizen was op het oogenblik der aankomst meestal ledig; de bewoners bevinden zich in de sitio's, in den omtrek en in de bosschen gelegen, en keerden slechts twee of driemaal 's jaars, voor een zekeren tijd, naar dit centrum terug, wanneer er groote feesten plaats hadden. De kerk was door de Indianen zelf gebouwd, versierd en geschilderd. De muren waren van leem. In het voorportaal stond een houten doopvont. Het autaar was eenige trappen hooger dan de vloer der kerk geplaatst. De afbeelding van de H. Maagd en het kind Jesus waren ruw; maar toch, zegt Mevr. Agassiz, zal meer dan eene prachtige kerk u minder treffen dan die arme kapel, met hare leemen muren, haar kinderlijk kleurenopsmuksel, het met riet gedekte torentje, en het houten kruis aan den ingang!
pootjes geven.
Een vast priester was er niet; soms kwam er een missionnaris en las er mis; maar toch werd er zorgvuldig over de kerk gewaakt en was de vloer met frisch loof bestrooid. In deze kolonie waren al de inwoners goed gekleed, dit wil zeggen dat de mannen een katoenen broek en hemd droegen, de vrouwen een rok van calicot, een ruim geplooid bovenlijf, een kam in het haar en waarvan de rand bijna op het voorhoofd gestoken was. In het haar plaatsen de vrouwen, aan weerskanten van het hoofd, eene bloem. Hoe komen de verschillende nijverheidsvoorwerpen in die eenzame wereld? De marskramer of koopman, regataos, zakt langs de Amazone en hare neven-rivieren af en handelt er, doch niet altijd in eerlijkheid, met de indiaansche bewoners. De kalmte dezer menschen is inderdaad opmerkenswaardig; noch het bonzend afschieten van het kanon, noch de wielen der stoomboot, noch iets wat de brancas hun te zien gaven, scheen hun te verbazen; zij beschouwden alles met een kalm en rustig oog; hun bronzen gelaat teekende geene verwondering.
| |
[pagina 126]
| |
In het laatst van december vaarde het gezelschap de Rio-Negro op en pleisterde te Pedreira. Hier ontmoette men een indiaansch kamp - een pleintje door boomen omgeven en overlommerd. De hangmatten hingen aan de boomen, en buiten dezen omkring stonden potten en verder gerief. Deze Indianen kwamen van hunne maniok-plantages en keerden naar hun dorp terug, om er het Kersfeest te vieren. Te Pedreira vonden de reizigers dan ook eene kerk en een oud priester, pater Samuel, een Italiaan van geboorte, die daar, in die eenzaamheid en met die Indianen, het grootste deel zijns levens had doorgebracht. Voor den blanke was het leven daar dikwijls zeer hard, wanneer de afzendingen uit Manaos wat lang achterwege bleven. Alsdan vond men te Pedreira noch koffie, noch brood, noch suiker, noch thee. Op zekere oogenblikken, bij hoog water, was het visschen onmogelijk, en in die beide gevallen moest men zich behelpen met meel en water. En zeggen dat men daar, in die weelderige natuur, alles zou kunnen winnen wat men wilde, indien men slechts wilde werken! Op de terugreis, die in de daarop volgende maand januari werd aangevangen, zag Mevrouw Agassiz, bij Villa Bella, voor het eerst de Victoria-Regia in haren natuurlijken staat bloeien. De blaêren dezer heerlijke bloem hadden vier of vijf voet diameter. De Indianen noemen die bloem forne, oven, omdat zij in den vorm iets heeft van de pan, waarin men het maniokbrood bakt. Prachtig is die bloem, met hare dorens, groote blaêren, fluweelig witte kleuren, die door het roosachtige heen tot het hooge purper overgaan, om in het hart zelf geelachtig wit te worden; doch dit zien, ginder in haar geboorteland, omringd door die grootsche natuur, die kleurige insekten, die wonderschoone vogels en rijk gekleurde visschen, maakt haar tot iets ondenkbaar prachtigs. Het blad wordt door een aantal ribben gedragen; het ontschiet diep in het water en stijgt allengs naar de oppervlakte. Onder het opklimmen heeft het den vorm van eenen beker of eene vaas; de ribben worden sterker, spreiden zich uit en de plooien van het blad zetten zich naar gelang uiteen. Eens boven gekomen spreidt het blad zich uit en heeft geen de minste plooi meer. De reis was in de maand juni afgeloopen. Alsdan bereikten de reizigers Rio-de-Janeiro weer, dat zij het vorige jaar hadden verlaten. De tocht in het binnenland had onuitwischbare indrukken bij allen achtergelaten, en wij, die dezen indruk slechts door de lektuur kunnen genieten, verlustigen ons in dat paradijs der wereld, zoo levendig, nu vijftien jaar geleden, door Mevr. Agassiz beschreven. |
|