Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

Wij hebben Pauline Desherbiers, thans mevrouw de Monaville, en mevrouw Celestine de Trenoy verlaten op het oogenblik dat beide met overhaasting uit de vertrekken van René Morlant ijlden, waarvan de tweede, naar zij zeide, den stap op de trappen vernomen had. Het zij opzettelijk of niet, zij had zich vergist, het was een andere huurder die tehuis kwam.

Toen zij de kamer der weduwe binnengetreden waren, zeide Pauline tot deze:

‘Beste Celestine, nu gij gerustgesteld zijt, moest gij mij het genoegen doen eens dat boek voor mij te halen, waarin uw huurder zulk een groot belang stelt. Ik heb er, ik verzeker het u, den naam van mijn echtgenoot in zien staan, en gij kunt dus nagaan hoe nieuwsgierig ik ben.’

Dit verzoek bracht mevrouw de Trenoy, gelijk zich denken laat, in groote verlegenheid.

‘Gij kunt u geen begrip vormen van de plichten, die op iemand in mijne positie rusten,’ gaf zij ontwijkend ten antwoord..... ‘Niet alleen heb ik mij alle nieuwsgierigheid ontzegd in hetgeen mijne huurders aangaat, maar ook tot stelregel aangenomen niets uit nieuwsgierigheid aan te raken of in te zien van hetgeen hun toebehoort.... De heer Morlant schijnt mij een achtingswaardig man toe, hij kan zijn toevlucht nemen tot kleine beproevingen, zekere kenmerken aan iets geven..... Ik heb zelfs reeds iets dergelijks waargenomen.....’

‘Waarlijk! uw angstvalligheid verbaast mij in hooge mate, Celestine,’ merkte Pauline misnoegd aan.

‘Wat zal ik u zeggen, lieve? Met dit huis te huren, heb ik een gewaagde onderneming begonnen; de heer Morlant betaalt ruim..... Bedenk dus wel, dat gij mij in onaangenaamheden zoudt kunnen wikkelen en misschien veel nadeel toebrengen door hiervan tegen iemand, wien dan ook, en vooral uw echtgenoot, te spreken..... Beloof mij dus, dat gij dit niet zult doen.’

‘Mijn hemel! welk geheim schuilt hier dan achter?’

‘Geen enkel, dat verzeker ik u..... Ik verzoek u echter mij wel te begrijpen: breng mij niet in moeielijkheden.....’

Mevrouw de Monaville dacht een oogenblik na; daarop de hand van hare landgenoot vattende:

‘Ik eerbiedig uwe bezwaren, hoewel ik ze uiterst zonderling vind,’ zegde zij glimlachende; ‘maar de avond begint te vallen, ik moet u dus verlaten.’

‘Het blijft derhalve zoo afgesproken!’ zegde mevrouw de Trenoy, terwijl zij hare vriendin uitliet en waarschuwend een vinger tegen haar mond drukte.

Pauline boog met het hoofd en verwijderde zich zonder te antwoorden.

Zij kruiste met den heer Morlant, dien zij niet erkende, hoewel zij hem te Hastière gezien had, maar de advocaat erkende haar terstond en zag haar met een deelnemenden blik na.

‘Wat is zij schoon, voornaam! welk een goedig en innemend voorkomen!’ morde hij, ‘helaas! die rampzalige, die rampzalige!’

 

Mevrouw de Monaville sloot dien nacht geen oog, zoo zeer hield de plaats uit het gezegde boek haar bezig, en wij houden ons overtuigd, dat er onder onze lezeressen geen een is, wier geest, in gelijke omstandigheden, niet ten minste even werkzaam zou geweest zijn als de hare.

Wel beschouwd had zij aan mevrouw de Trenoy niets beloofd, en evenwel had zij zich voorgenomen geen woord tegen haar echtgenoot over dat punt te reppen. Maar den ganschen dag was zij zoo gejaagd en afgetrokken, dat zij het des avonds niet langer kon uithouden, vooral toen zij daarbij begon te bedenken dat haar stilzwijgen iets misdadigs had. Toen zij met elkander alleen waren, zeide zij tot Donatien:

‘Zeg eens, mijn vriend, in de aanstaande lente zullen wij een uitstapje maken naar Sicilië, niet waar? Ik zou zoo gaarne dat eiland leeren kennen, waarvan gij mij zoo menigmaal gesproken hebt en dat u zulke zoete herinneringen in het geheugen moet terugroepen.’

‘O zeker, zeker!’ antwoordde haar echtgenoot verstrooid.

‘Dan begin ik met al de boeken te lezen, die ik mij over dat in zoo vele opzichten vermaarde eiland zal kunnen verschaffen. Kent gij het boek getiteld: Drie jaren in Sicilië, door den markies C. de B.?’

De burggraaf maakte een hevig gebaar en hij wierp op zijn vrouw een blik, welke een geweldige ontroering verraadde.

‘Aha!’ sprak hij glimlachende, ‘men leest boeken buiten mijn weten..... Dat kan zijne eigenaardige bezwaren hebben, mijne lieve; en ik moet u verklaren, dat ik daaromtrent strenge grondbeginselen heb, die mijn vader mij heeft ingeprent..... Meer dan ooit bestaan er heden ten dage een legio van boeken, die aan een fatsoenlijke vrouw ontzegd moeten blijven..... Hoe kent gij dat, waarvan gij mij zooeven den titel noemdet? Ik voor mij wist niet eens dat het bestond.’

‘O! ik ken er alleen den titel van,’ antwoordde Pauline onthutst, ‘en geloof niet, dat ik mij ooit zal veroorloven.....’

‘Mijne woorden hebben slechts een algemeene strekking,’ viel de Monaville haar in de rede; ‘ik ken dat verhaal van reisavonturen niet, maar er zijn reizigers die menigmaal dingen vertellen welke zeer onstichtelijk zijn! Daarom is het raadzaam wantrouwig te zijn. Maar hoe zijt gij er toe gekomen om er mij naar te vragen?’

‘Niets eenvoudiger dan dat; ik ben Celestine gisteren in hare nieuwe woning wezen bezoeken; zij was in de kamer van een heer, die sinds kort bij haar woont, daar is mij dat werk in de hand gekomen; ik sloeg het open en het eerst viel mijn oog op uw naam.....’

‘En..... en..... hebt gij erin gelezen?’ vroeg de burggraaf gejaagd.

‘Neen, verder geen letter; meenende, dat zij haar huurder den trap op hoorde komen, nam mevrouw de Trenoy het uit mijne handen en sloot het weg in een kas.’

‘Het is niets verwonderlijks dat er sprake van mij is in een reisverhaal uit Sicilië; ik heb er eene menigte fransche schrijvers ontmoet, die ik inlichtingen gegeven, ja zelfs soms wel tot gids verstrekt heb en die het zich ten plicht gerekend hebben mij te noemen en op den voorgrond te stellen..... Maar wie is de heer, wiens kamers gij in diens afwezigheid betreedt?..... Dat is niet zeer gepast, om u de waarheid te zeggen!’

‘Celestine was er in; hare dienstmeid heeft mij er binnen gelaten..... Het was een voormalig advocaat van de Parijsche balie, René Morlant geheeten.’

 

Indien de lamp, welke het vertrek verlichtte, op dat oogenblik zijn schijnsel had laten vallen op het gelaat van Donatien, zou Pauline gemakkelijk bespeurd hebben dat die naam een geweldigen indruk op hem maakte.

Hij haalde zijn horlogie uit.

‘Hoe, reeds acht uren?’ riep hij uit, ‘ik moet terstond naar Luigi gaan...’

‘Hoe! is deze ook terug?’

‘Sinds gisteren avond..... ik had vergeten het u mede te deelen. Maar het komt mij voor dat gij eenigszins uit uw humeur zijt.’

[pagina 96]
[p. 96]

‘Ja, omdat ik vrees, dat hij mij dikwijls van uw bijzijn zal berooven; daarbij moet ik u ronduit zeggen, dat uw vriend mij nooit bevallen heeft..... Ik moet er zelfs bijvoegen, dat ik een onverklaarbaren afkeer tegen hem heb opgevat.....

‘Zoo zijn de vrouwen! Omdat een man het voorrecht mist van schoon te zijn, zijn zij tegen hem zonder reden vooringenomen..... Ik voor mij, die San Marco van zoo langen datum ken, verzeker u dat hij de schoonste hoedanigheden des harten en des verstands bezit. Derhalve geen vooroordeelen, daar houd ik niet van..... Komaan, vóór tien uren denk ik terug te zijn.’

De burggraaf ging heen, na een kus gedrukt te hebben op het voorhoofd zijner vrouw, die een wijl nadenkend bleef zitten en zich toen naar de kamer van haar grootouders begaf, wie zij echter geen woord mededeelde van het onderhoud dat zij met haar echtgenoot gehad had.



illustratie
sappermillement, hoe was die toon? naar jos. röst.


Luigi San Marco had Brussel eenige dagen na het huwelijk van Donatien verlaten en was eerst den vorigen avond, gelijk deze aan Pauline had medegedeeld, teruggekeerd. Hij had voorloopig zijn intrek genomen in een der hotels bij de Noorderstatie.

Toen de burggraaf bij Luigi binnengetreden was, zegde hij, na een broederlijke omhelzing.:

‘Weet gij wel, dat indien ik u op straat ontmoet had, ik u niet herkend zou hebben? Welk een verandering! Uw korte baard, uw lange haren, de verdwijning van uw blauwachtigen bril, dat alles maakt van u een geheel ander mensch..... Gij hebt het toch ongelooflijk ver gebracht in de kunst om zich onkenbaar te maken’.

‘Gij moet bij voorbaat weten, dat de fantasie geheel vreemd is aan deze veranderingen,’ antwoordde de Italiaan; ‘zij hebben dan ook de gewenschte uitwerking gehad..... Neem plaats, ik zal u eens uitvoerig meedeelen.....’

‘Mijn waarde,’ viel de burggraaf hem in de reden, ‘dat zal ik later wel eens van u vernemen..... Wij hebben nu wat gewichtigers te bespreken..... Ik verkeer in de noodzakelijkheid Brussel binnenkort te moeten verlaten...’

‘Wat vertelt gij mij daar?’

‘De zuivere waarheid. En het slimste daarbij is nog, dat alle voorwendsel mij ontbreekt, dat ik niet weet waarheen te gaan en dat, al kon ik zelfs een veilige schuilplaats vinden, ik alle reden heb om te vreezen, dat mijn spoor spoedig ontdekt zou zijn, want ik heb met een sterker partij te doen, dan ik dacht.’

‘Gij maakt mij nieuwsgierig en tegelijk bevreesd. Verklaar u zonder verdere omwegen.’

‘Op de eerste plaats heeft die verwenschte Morlant zich in deze stad metterwoon gevestigd en zijn intrek genomen bij de Trenoy, eene intrigante, die hij aan zijne belangen verbonden heeft, daar ben ik zeker van. Hij heeft in de laatste maanden veel nasporingen in het werk moeten stellen en veel inlichtingen bekomen hebben, want hij weet alles wat er op de oevers van de Anapo heeft plaats gehad.’

‘Ónmogelijk! Hoe zou hij...’

‘Luister: er blijft mij daaromtrent niet de minsten twijfel over, want hij bezit dat vervloekte reisverhaal van den markies C. de B. en het is zeker niet bij toeval dat hij het in handen heeft gekregen. En tot overmaat van ramp heeft mijne vrouw dat boek bij hem gezien... In zijn afwezigheid sloeg zij het open... en het eerste wat zij las was mijn naam... kortom, mijn waarde, ik herhaal het, dat alles bewijst mij dat ons een onmeetlijk gevaar dreigt.’

‘Oho!’ sprak Luigi, ‘ons is eigenlijk het juiste woord niet; ik sta op een geheel ander standpunt dan gij; ik voor mij heb zoo weinig te verliezen in vergelijking met u.’

‘Goed, wij zullen over dat punt niet twisten, laat ons liever recht op de zaak afgaan. Zoodra ik onderricht werd, dat er zich te Bacheru een man ophield, die overal naar Claude Péchel onderzoek deed en ik er in gelukte te ontdekken, gij weet met welk eene moeite, dat die man afgevaardigd was door Hector Valenson, heb ik mij ongerust beginnen te maken... Maar toen ik te weten kwam, dat de advokaat Morlant de zaak van den verminkte tot de zijne maakte, hebben mij, gelijk gij weet, de somberste voorgevoelens bemachtigd... Om kort te gaan, ik heb kunnen trouwen, honderdduizend franks kunnen inpalmen, in Touraine voor een gelijke som aan grondeigendommen in bezit nemen... Het was veel, maar het is niet genoeg: ik wil blijven wat ik op het tegenwoordige oogenblik ben, en vooral al de verwachtingen vervuld zien, die ik op den dood der oudjes gebouwd heb...’

‘Dat is zeer natuurlijk,’ hernam de Italiaan; ‘en om die geheele reeks von Eldorado's te bereiken?...’

‘Gij hebt mij reeds begrepen; die het doel wil, moet de middelen willen.’

‘En die middelen zijn?’

‘Och kom, gij maakt mij ongeduldig.’

‘En gij dan! Gij hebt iets op het hart en durft er niet mede voor den dag te komen... Zou ik, bij geval, het eerste moeten spreken?... Inderdaad, uwe schroomvalligheid is vermakelijk. Komaan, voor den dag er mede!’

Donatien hijgde naar adem, het zweet perelde op zijn voorhoofd.

‘Welaan!’ riep hij met onstuimigheid uit, ‘die Morlant moet zonder uitstel verdwijnen, het moet tot elken prijs!’

‘Gij hadt den mond nog niet geopend, of ik wist reeds wat gij zeggen zoudt... Dus hij moet verdwijnen... Maar dat is gemakkelijk te zeggen. En de middelen van uitvoering? Vergeet niet dat Brussel in Brabant een schonwtooneel is, niet zeer geschikt voor zulke goochelkunsten en dat als gij veel waagt met den vriend van uw ex-kolonel te laten voortgaan met de lucht der boorden van de Senne in te ademen, gij nog veel meer waagt, door hem plotseling de ademhaling te benemen, in het geval zelfs dat de zaak uitvoerbaar zou zijn.’

‘Luister, luister, mijn waarde Luigi; wij hoeven geen komplimenten met elkander te maken. Het is feitelijk onmogelijk, dat ik mij met de zaak bemoeie, anders... maar voor u is niets ge makkelijker.’

De Italiaan schudde bedenkelijk met het hoofd.

‘Ik heb te veel schoone vooruitzichten voor het oogenblik,’ sprak hij. ‘Zij zijn te schoon, dan dat ik mij zou blootstellen... maar ga voort, wij kunnen zien.’

‘Vooreerst tien biljetten van duizend, dan een schuldbekentenis van gelijk bedrag... Gij weet dat ik voor alsnog niet meer doen kan.’

‘Dit is slechts een der zijden van het vraagstuk,’ antwoordde Luigi koel. ‘De middelen, de middelen?’

‘Ze zijn eenvoudig en zeker; herwaarts komende, heb ik ze beraamd. Ik heb u gezegd, dat gij vandaag geheel onkenbaar zijt. Ik heb toevalligerwijze van grootmoeder Euphrasie, die ik zooeven tegenkwam, vernomen dat mevrouw de Trénoy nog een appartement te huur heeft en dat dit appartement vlak tegenover dat ligt, hetwelk door den advocaat Morlant bewoond wordt, die, altijd volgens de achtingswaardige grootmoeder van mijne vrouw, gisteren van eene reis teruggekeerd is. Gij huurt dat vertrek, u uitgevende voor een Engelschman, die voornemens is den winter in de hoofdstad door te brengen. Gij hebt die rol reeds bewonderenswaardig gespeeld: voorkomen, tongval, alles was volmaakt. Gij betaalt ruim, gij komt met een massa bagage en den eersten nacht den besten, hoe eerder hoe beter... Buitendien, dat is uwe zaak en ik twijfel er niet aan of gij zult er u goed uit redden.’

De Italiaan liet het voorhoofd in beide handen rusten en bewaarde een stilzwijgen, dat Donatien eindelijk begon te vervelen.

‘Welaan!’ riep deze uit, ‘hebt gij nu nog niet lang genoeg nagedacht? Neemt gij het aan?’

‘Ja, maar onder voorbehoud natuurlijk... Ik moet zelf oordeelen... Het geval is hoogst gevaarlijk... Morgenavond zullen wij elkander weerzien. Bedwing tot zoo lang uw ongeduld en houd uwe vrouw thuis... De drommel zou er toch mee spelen als in zulk een kort tijdsverloop de dakpan, die gij reden hebt om te vreezen, u nog op het hoofd kwam te vallen.’

Het was ruim elf uur, toen de man met het duister verleden van zijn waardigen medeplichtige afscheid nam.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken