Bloemen op het harde pad.
Door August Snieders.
(Vervolg.)
't Was de Capières, wiens talent door Ulrich verraden, toegegeven had aan den drang van Mijnheer Dedeling, zich onverwachts te laten hooren. Recht betooverend was zijn spel, doch als men voor hem gestaan, de grimasseerende trekken van zijn gelaat gezien en het klauwen van zijne lange, magere vingers op de trillende snaren nagespied hadde, zou de begoocheling veel van hare waarde verloren hebben.
Gelukkig, fijne opmerkers waren er niet; allen werden door de harmonieuse melodie meegesleept; alleen Ulrich hing achteloos op zijnen stoel. Den rechterarm wijd uitgestrekt op tafel rustend, en het glas gedurig omklemmend, glimlachend om den sirenenzang.
Hij ook juichte niet toe; er kwam zelfs, als wij ons niet vergissen, een zweem van misprijzen op zijne lippen.
Genoeg dat de Capières, eenige oogenblikken te voren nog miskend en vertrapt zelfs, eensklaps hoog in de gunst van het voorname publiek steeg en aller tongen, die van ouden en jongen, een uitbundigen lof lieten hooren.
Mevrouw Dedeling zegde niets - zij was bijna bang voor dat wonderlijke wezen; Heva zegde ook niets... doch stond nog altijd op het perron; het scheen haar toe dat zij meer dan vroeger met den schoonen avond vereenzelvigd was; dat zij beter dan te voren verstond wat de Capières bedoelde toen hij zegde: ‘Het is een avond, die aan Italië's hemel denken doet...’ en 't scheen haar toe dat Wagner's melodie nog altijd in de verte, en door het stille loof der boomen, ruischte; doch zij zweeg en bleef uiterlijk het koude standbeeld.
Monsieur de Capières had, in de hooge wereld, die zich zoo lichtvaardig laat bedriegen, eene gewichtige plaats ingenomen, en ofschoon zijne zending bij Ulrich Dedeling geëindigd was, bleef zijn verblijf in de familie voortduren; hij werd de onmisbare in verschillende feesten en drong meer en meer in het vertrouwen van den vader, terwijl hij den zoon sedert lang onder zijne macht gebogen hield.
Mijnheer Dedeling vooral vatte eene onbepaalde gehechtheid voor den gewezen gouverneur op, te meer daar hij van dezen vernam dat hij wel degelijk blazoen droeg, doch om reden van tegenslag in de fortuin, zijnen titel voor alsnog wenschte verborgen te houden.
Monsieur de Capières had het karakter van Heva's en Ulrich's vader spoedig doorgrond; hij was, kort na zijne komst in het huis, daar een ingewijde, kende ieders neigingen, ieders driften, ieders behoeften en kon dus ook met welgelukken zijne batterijen opzetten.
Overigens niemand wantrouwde hem blijkbaar, tenzij Mevrouw.
Hoe een eenvoudig schepsel als die vrouw, zoo weinig in aanmerking genomen, zoo bespottelijk zelfs voor velen, toch een scherp oog hebben kan!...
Mijnheer Dedeling's fortuin had, in den stroom van zijne verkwistingen, veel geleden: er lagen zilveren balken door zijne woning, zoo als de gewone burger spottend de hypotheken noemt, en er waren oogenblikken gekomen dat hij eene tijdelijke moeielijkheid in zijne financiën onderstond - en dat was voor den vreemdeling weldra geen geheim.
Op eene der prachtige leien van Antwerpen verhief zich een hoekhuis, in den modernen stijl en met eene zekere pracht gebouwd.
Bij dage had dit huis niets bijzonders in zich en men zou gezegd hebben dat het een stil en rustig bewoond huis van dezen of genen rijkgeworden koopman was; de gordijnen hingen onbeweeglijk, de hooge witte deur was gesloten; er ging niemand uit, er trad niemand binnen; de plaats zelfs, waar het stond, was eenigszins eenzaam en stemde met de rust van het geheel in.
Indien gij 's avonds onder de jonge olmen wandeldet en niets hoordet dan het kraken en sjierpen van de fijne zandsteentjes onder uwen voet; of als gij u, onder die olmen, op de bank tegenover de breede witte deur, had neergezet, zoudt ge, door deze of gene lange spleet der gordijnen, gezien hebben dat er licht op de verschillende verdiepingen brandde; verder, dat de deur op een spleet stond en van tijd tot tijd eene donkere gestalte voorbij schoof, om, na een oogenblik eene duivelachtige schaduw op den witten muur geteekend te hebben, in de deur te verdwijnen.
Een livereibediende ontving den binnentreder,