Aan onze lezers.
Bij het eindigen van dezen jaargang komen wij, als gewoonlijk, onzen lezers een woord van dankbetuiging brengen en een vluchtigen korten blik op het verleden werpen.
Met erkentelijkheid herinneren wij er aan, dat de sympathie, welke ons steeds in onzen arbeid steunde, ook gedurende dezen jaargang, herhaalde malen is gebleken, terwijl wij van onzen kant het mogelijke hebben gedaan om de gegronde opmerkingen, welke ons van verschillende zijden gemaakt werden, zooveel mogelijk te gemoet te komen. Wij mogen er vooral op wijzen, dat de afgeloopen jaargang veel verscheidenheid heeft opgeleverd en zeer zeker in schoone gravures bij velen zijner voorgangers niet behoeft achter te staan.
't Is steeds ons streven geweest het nuttige met het aangename te vereenigen en ons tijdschrift echt zedelijk te maken, en de bewijzen daarvan zijn in den afgeloopen jaargang ruimschoots voorhanden. Ook de geschiedenis van den dag, welke zooveel aantrekkelijkheid aanbiedt als zij wordt opgeluisterd door gravures, beslaat er eene breede plaats in, terwijl de oogslag in het huishouden der natuur niet is vergeten.
Wij kunnen de verzekering geven dat de nieuwe jaargang in dit alles niet bij dezen zal behoeven achter te staan; uit het prospectus van den nieuwen zal men overigens kunnen zien, welke schoone vooruitzichten daartoe bestaan en welke plannen reeds gevormd zijn. Wij nemen dan ook hier geen afscheid; maar spreken slechts een kort woord op de valreep om onmiddellijk daarna op den nieuwen jaargang over te stappen, ten einde met nieuwen moed en vereenigde krachten nut en kennis te verspreiden in onzen uitgestrekten vriendenkring en zoo, als het mogelijk ware, den nauwen band van vriendschap, welke ons aan onze lezers bindt, nog nauwer toe te halen.
Voor een oogenblik dan roepen wij hun slechts het vaarwel toe, om echter onmiddellijk daarop met een ‘welkom!’ onze taak opnieuw te hervatten.
De Redactie.