De drijvende opera.
Eene Amerikaansche zedeschets.
Tusschen de amerikaansche stadjes Montgomery en Napoleon in Arkansas dreef in de golven van den Mississippi een zonderling vaartuig langzaam stroomaf. In uitgebreidheid kwam het de groote stoombooten nabij, die meer op drijvende hotels gelijken; doch het had geene machine en geleek ook meer op eene ark dan op een gewoon schip.
Boven het dak dezer ark staken twee masten uit, die met fladderende wimpels en groote vlaggen versierd waren, namelijk de amerikaansche sterrevlag en eene andere, waarop met reusachtige letters het volgende opschrift geschilderd was: ‘Jonathan Chickering's grand floating opera house.’ (De groote drijvende opera van Jonathan Chickering.)
Zoo als van zelf spreekt was Jonathan een Yankee, want in welk ander verstand zou het denkbeeld kunnen opkomen om eene drijvende opera in het leven te roepen?
Onze Yankee-impresario had zijne berekeningen als volgt gemaakt:
In de vele kleine steden en landingsplaatsen van den Mississippi wonen vele gegoede lieden, die gaarne ook eens eene opera willen zien. Daar zij, om hunne zaken, geene reis kunnen ondernemen van honderden mijlen naar de groote steden, en er in de stadjes geene opera's gegeven worden, moet men hun de opera voor de deur brengen. Om met een gezelschap het land af te reizen is een groot kapitaal noodig. Daarenboven is men niet overal in de gelegenheid eene geschikte operazaal te vinden; koffiehuiszalen, boomwolpakhuizen en andere magazijnen daartoe te gebruiken, dat gaat niet, dewijl zij te ongeschikt zijn en hunne eigenaars er te groote huur voor zouden vragen, indien zij zagen, dat men niet buiten hen kon. Daarom moet men de operazaal meêbrengen - een drijvende opera, die overal kan heenvaren, waar slechts water is.
Op elke plaats, waar het de moeite zou loonen, leg ik aan en geef enkele voorstellingen, redeneerde de slimme impresario verder. De nieuwheid van het plan zal veel menschen lokken en mij dus schadeloos stellen voor mijne moeite. Te New-Orleans reken ik met de zangers, muzikanten en bootsliê af. Om de drijvende opera weêr naar St. Louis te laten sleepen tegen stroom op, zou meer kosten dan zij waard is. Daar laat ik dus het schip uit elkaar slaan en verkoop de planken en balken tegen een matigen prijs. Dan neem ik met mijn gevulde beurs, met de decoraties en de garderobe plaats op eene stoomboot, die naar St.-Louis gaat, laat daar eene nieuwe boot bouwen en engageer een nieuw gezelschap.....
Zoo als wij gezien hebben had de Yankee dit plan uitgevoerd.
Meer dan de helft der terugreis had hij nu afgelegd, meer dan vijftig vertooningen waren gegeven en hadden zooveel opgebracht, dat reeds eene groote winst behaald was.
Met een genoeglijk lachje berekende de impresario zijne zuivere winst op vijftien duizend dollars.
Dat was hem echter nog niet genoeg. Daarom dacht hij er aan het appointement van zijn personeel met een derde te verminderen. Om dit doel te bereiken wilde hij zich, na aankomst te New-Orleans en vóór de afrekening, failliet verklaren, wat voor hem niets nieuws was. Hij had gedurende zijn leven meermalen met goeden uitslag bankroet gemaakt, zoo dat hij mocht hopen, daarin opnieuw naar wensch te zullen gelukken.
Enkele voorbereidende maatregelen waren daartoe reeds genomen.
De kloeke oeverbewoners van den Mississippi zijn bekend om hun warmbloedig, driftig en strijdzuchtig karakter. Zij zijn buitengewoon vlug bij de hand met revolver en bowiemes, of wanneer de zaak niet ernstig is, met tafelpooten en stoelleuningen. In enkele steden had men bij de vertooningen der opera veel spektakel gemaakt, dikwijls zelfs zooveel, dat het een wonder moest schijnen hoe het drijvende huis niet meermalen kort en klein was geslagen. Bij dergelijke tooneelen nu was driemaal de kas gestolen, zoo als Jonathan Chickering met droefgeestige stem meêdeelde, ofschoon zij telkens bijzonder goed gevuld geweest was.
Merkwaardig was het te noemen dat de zangers en muzikanten den goeden Jonathan Chickering op dit punt niet geloofden. De meesten hunner hadden op hunne kunstreizen door de Vereenigde Staten geleerd, dat alles geen klare wijn is, wat een impresario schenkt. Zij waren zoo dikwijls bedrogen geworden, dat zij niemand meer vertrouwden. Ook nu dachten zij aan bedrog en er waren er onder, die het plan van hun waardigen impresario doorschouwden en hem dan ook rondweg zegden, dat allen overtuigd waren dat Jonathan Chickering zelf driemaal de kas had bestolen, om later bankroet te gaan en hun salaris gedeeltelijk in te houden.
De artisten hadden echter nog andere redenen om te klagen. Zoo als van zelf spreekt, werd op de ark ook voorzien in hun onderhoud, tot welk doel een oude dikke neger als kok was aangenomen, die in dezelfde hoedanigheid vroeger bij een senator te Washington zijne lauweren in de kookkunst behaald had, zoo als de impresario bij het sluiten van het contract aan zijn personeel verzekerd had. Inweerwil van de voorspiegeling van de lekkere schotels die men zijn personeel zou voorzetten, was het eten dikwijls oneetbaar en altijd zeer slecht. Wanneer de ontevredenen klaagden, dan schoof Chickering de schuld op den zwarten kok, terwijl deze de verantwoordelijkheid op den principaal terug wierp, die zulke slechte levensmiddelen kocht, dat de beste kok er niets goeds van kon maken.
Ook ten opzichte van het beloofde prachtige logies werden de artisten bitter teleurgesteld, doch daarover bekommerden zij zich minder. De dames kregen de garderobe tot slaapkamer, terwijl de heeren naar verkiezing zich op de banken der toeschouwers of op den grond konden neêrleggen om te slapen. Deze bedden waren wel hard, maar luchtig, en dewijl de nachten warm en zacht waren, maakte niemand er eenige aanmerking op.
De ruwe bootslieden, die bij de voorstellingen als deurwachters en figuranten dienst deden, hadden een kotje aan den steven van het schip, vlak naast de kleine kajuit van den ondernemer, welke hij altijd gesloten hield, omdat er zijne geldkas stond, die hij niet gaarne iemand liet zien.
Overigens was het geheele vaartuig als theater ingericht. Slechts eene smalle galerij liep rondom het tooneel en het parterre, welk laatste vijfhonderd personen kon bevatten als het vol, en zeshonderd als het stampvol was, wat dikwijls gebeurde; want de Yankee gaf bij grooten toeloop gaarne meer kaarten uit dan er plaatsen waren. Er waren drie rangen, en plaatsen voor ‘zwarte heeren en hunne dames,’ zoo als Chickering zeer vleiend op zijne aanplakbilletten zegde.....
Het was tien uur van den voormiddag, het weêr was schoon; uit het noorden blaasde eene frissche bries, welke de slecht gebouwde ark deed drijven. De zon stond hoog aan den blauwen hemel en spiegelde zich in het water van de groote rivier. Iedereen was op zijn post, de mannen aan 't stuurrad, de kijkuit aan den boeg en eenige mannen met lange vaarboomen op de galerij. Want hier en daar was het vaarwater gevaarlijk. Rechts en links lagen eilanden of staken met schelpen bezette rotsen boven het water uit en daartusschen rafts en snags (vastzittende of drijvende boomstammen).
De impresario had zich in zijne kajuit opgesloten, om te werken, zoo als hij zegde, of om in 't geheim rhum te drinken, zoo als zijn personeel beweerde, en dit kon zeer goed de waarheid zijn.
Uit het binnenste van den drijvenden kunsttempel weêrklonk muziek en zang. Men repeteerde de opera Lucrecia Borgia, welke dien avond in het stadje Napoleon zou opgevoerd worden.
De reeds van bloed en vergift druipende opera van Donizetti was voor den amerikaanschen smaak met nog eenige misdaden verrijkt; want volgens het princiep van een Yankeeimpresario, die zijn publiek kent, moet in elke dramatische opera alle tien minuten iemand vermoord worden of iets even verschrikkelijks geschieden.
De kapelmeester was een Duitscher, de muzikanten waren gedeeltelijk Duitschers en gedeeltelijk Bohemers, behalve een talentvolle neger, die met groote vaardigheid de groote trom sloeg. Zij speelden niet slecht; naar de meening des Yankees maakten zij echter niet genoeg lawaai.