XXXV.
Lady en bisschop.
Inmiddels had een samenloop van gebeurtenissen den invloed, dien Cromwell in het parlement had, aanmerkelijk versterkt, en was hij daardoor in staat gesteld mannen naar zijn geest voor posten van vertrouwen te doen benoemen. Onder deze bevond zich in de eerste plaats Roger Heywood, die al spoedig tot kolonel werd verheven van een van Cromwell's meest geliefkoosde regimenten, met zijn zoon tot majoor.
Richard bereed nog altijd Bisschop, die ten laatste even befaamd werd om zijn moed, als hij het van den beginne af om zijn leelijkheid geweest was. Gelukkig bevond men dat hij vriendschappelijke gevoelens had opgevat jegens een paard van den troep en nooit uitsloeg, wanneer dit achter hem liep; men gaf dus dit paard steeds eene plaats achter Bisschop en was daardoor van veel last bevrijd. Intusschen moesten de ruiters aan weerszijden hem nog flink in het oog houden; want nu en dan kreeg hij het in den kop, woedend te bijten en daardoor eene groote verwarring in den troep aan te richten. Toen zijn meester officier geworden was, bleef hij waarschijnlijk aan dezelfde verzoekingen onderhevig, maar had minder gelegenheid er aan toe te geven.
Ten laatste gordde de koning zich tot een nieuwen veldtocht aan en werd door Fairfax en Cromwell naar de graafschappen Leicester en Northampton gevolgd. Daarna had de veldslag bij het dorp Naseby plaats.
In het heetst van dit gevecht, dat zoo noodlottig voor den koning moest afloopen, werd Rowland door Zijne Majesteit in allerijl ter hulp van sir Marmaduke afgezonden, die in groot gevaar verkeerde. Hij werd echter opgemerkt door een puriteinsch officier, die oogenblikkelijk zijne bedoeling giste, deze besloot te verijdelen en hem onmiddellijk achterop reed. Rowland reed een eindweegs voort, zonder te bemerken dat hij achtervolgd werd. Maar de ruiter zette hem in bliksemsnelle vaart na; want die Puritein was Richard Heywood, die in het paard van den ruiter zijne merrie herkend had. Op het oogenblik dat Richard zijne Lady onderscheidde, bonsde zijn hart zoo geweldig, dat het hem toescheen als zou hij van zijn paard tuimelen.
Rowland bemerkte dat hij achtervolgd werd, doch bij den eersten blik, dien hij op het lange, lage, ratvormige dier achter zich wierp, berstte hij in een spotlach uit, sprong over eene heg en kwam alzoo in een braakliggend stuk kleigrond, waar zijne merrie niet gemakkelijk voort kon. Doch ook Richard sprong weldra over de heg en thans was het voordeel onmiddellijk aan den kant van Bisschop.
Zij naderden eene groote heg, waarachter het gevecht in vollen gang was, en Richard had dus geen tijd te verliezen: hij ademde diep en liet toen een eigenaardig gerekt geluid hooren. Onmiddellijk steigerde Lady, bleef half stilstaan, stak haar kop in de lucht en spitste de ooren. Richard riep opnieuw; zij keerde zich om en reed, ondanks sporen en teugel, en schoon hare kaken door Rowland uiteen gerukt dreigden te worden, op zijn vervolger toe.
Thans bespeurde Rowland wie die vervolger was. De gedachte aan hetgeen Richard hem gezegd had in dien nacht, toen hij hem naar Raglan bracht, rees onduidelijk in zijn geest op en hij werd woedend. Maar te vergeefs worstelde hij met de merrie en al dien tijd bleef Richard op hem toerijden. Ten laatste zag deze Rowland een pistool uit den zadel trekken. Instinctmatig deed hij hetzelfde en toen hij zag dat Rowland het paard met den kolf op den kop wilde slaan, vuurde hij zijn wapen af en miste, - maar bespaarde Lady den slag. En eer Rowland bekomen was van den schrik, die hem beving toen hij den kogel langs zijn oor hoorde fluiten, deed Richard opnieuw een eigenaardig, doch verschillend, geluid hooren. Lady steigerde, trappelde, wierp hare hielen in de lucht, sneet Rowland uit den zadel en vloog op Richard toe.
Maar nu kwam bij dezen eene andere vrees op: wat zou hij doen als Bisschop de merrie mocht aanvallen, hetgeen hij waarschijnlijk doen zou? Op het woord van haar ouden meester bleef Lady echter op een paar ellen afstands staan en wachtte daar met gebogen hals en gespitste ooren, terwijl Bisschop, misschien door bewondering getroffen over de manier waarop zij zich van haar ruiter ontdaan had, haar met geen kwaadaardig oog bleef gadeslaan.
Intusschen was Rowland opgestaan, en gedachtig aan zijn plicht en tevens hopende dat Richard zich met zijn buit zou tevreden stellen, liep hij zoo hard hij kon naar eene opening in de heg. Maar in een oogenblik had Bisschop, door Lady gevolgd, hem ingehaald.
‘Het was beter als gij om genade riept,’ zegde Richard.
Het antwoord was een kogel, die Bisschop juist onder het oor trof. Hij ging recht overeind staan, uitte een gil en tuimelde omver. Scudamore ijlde op de merrie toe, hopende haar meê te voeren eer de Rondhoofd tot bezinning kwam. Maar ofschoon Bisschop op zijn been gevallen was, was Richard ongedeerd. Lady scheen bedremmeld en Rowland, die haar zacht naderde, greep haar bij den teugel en sprong in den zadel. Op hetzelfde oogenblik deed Richard opnieuw het haar bekende geluid hooren en wederom vloog Rowland in de lucht, terwijl Lady verschrikt, maar gehoorzaam haar ouden meester naderde. Rowland was op zijn rug gevallen, en voor hij kon opstaan, had Richard zijn been van onder den klepper uitgehaald en zijn zwaard uit de scheede getrokken. Thans eerst bemerkte hij wie zijn vijand was, en als een bliksemstraal schoten hem de woorden zijns vaders door den geest.
‘Heer Scudamore,’ riep hij, ‘ik wenschte dat gij mijne merrie niet gestolen hadt, opdat ik een eerlijk gevecht met u kon hebben.’
‘Schurk van een Rondhoofd!’ hijgde Scudamore bleek van toorn. ‘Uwe ongemanierde boerenstreken zullen u duur te staan komen. Zijt gij een krijgsman? Gij zijt een goochelaar, een straatkunstenaar, die een oude knol kunstjes geleerd heeft! Een schoon krijgsman, inderdaad!’
‘Een ruiter zonder paard!’ hernam Richard. ‘Een krijgsman, die mijne merrie steelt en dan mijn paard doodschiet! Bah! Als de rest zoo was als gij, zouden wij geene andere wapens dan hondenzweepen noodig hebben.’
Scudamore haalde een pistool uit zijn gordel en wierp een blik op de merrie.
‘Als gij uw arm opheft, schiet ik u neêr,’ riep Richard. ‘Wat! zou een man zijn paard niet mogen leeren, een dief uit den zadel te werpen! En heb ik u niet behoorlijk gewaarschuwd, toen ik u nog voor een man van eer en slechts een dief in scherts aanzag? Ga uwen weg! Ik zal mijn land een grooteren dienst bewijzen door dappere mannen te volgen, dan door u gevangen te nemen. Ga terug naar uw meester. Als ik u doodschoot, zou ik hem minder afbreuk doen, dan ik wel wenschte. Zie, hoe ginds uws meesters paarden uiteen gedreven worden.’
Hij naderde Lady om haar te bestijgen en weg te rijden.
Maar Rowland, die in de kracht zijner woede intusschen van zijn val bekomen was, vloog met getrokken zwaard op Richard toe. Het gevecht was kort. Met één enkelen zwaren slag wierp Richard zijn bestrijder op den grond. Daarop den vijand ziende naderen, en vreezende omsingeld te worden, vloog hij als de wind naar zijn regiment terug, dat hij juist bereikte op het oogenblik dat Cromwell het op de achterhoede der koninklijke infanterie afzond.
Dit was het einde van den veldslag. De koning leed opnieuw de nederlaag en was genoodzaakf zich naar Leicester en Hereford terug te trekken.
(Wordt vervolgd.)