Het deed dan ook zoo als alle rijpaarden van ondervinding en zette bij het zadelen den buik uit, opdat later de zadelriem des te losser zou zilten.
Het gevolg bleef niet uit. Nauwelijks had de ruiter het kasteel een half uurtje achter den rug, of hij bemerkte dat zijn zadel niet stevig genoeg op den rug van zijn paard vastgemaakt was. Gelukkig was hij niet ver van de pachthoeve, waar men den ouden heer altijd met eerbied en genegenheid ontving en men zich met genoegen uitgesloofd zou hebben, om hem een kleinen dienst te bewijzen.
De pachter schiet haastig toe om den zadelriem wat nauwer aan te gespen en zijne vrouw beievert zich ongevraagd een eemer water voor het paard van den beminden landedelman aan te brengen, terwijl de jongste dochter des huizes - anders wel een beetje verlegen, maar voor den heer van het kasteel volstrekt niet bang - op het trapje van den ingang het toneeltje komt aanzien. Zelfs de hoenders van de hoeve schijnen in den ruiter een ouden bekende te zien: want zij blijven onverschrokken onder het bereik van de paardepooten staan.
Het geheel is een eigenaardig en aantrekkelijk toneeltje uit den tijd, toen de grooten er nog prijs op stelden door hunne ondergeschikten bemind te worden en de laatsten zich niet schaamden hunne meerderen eenigszins als vader te beschouwen.