Eene neêrzetting in een oorspronkelijk bosch.
Er ligt voor den landman, die den vaderland schen bodem verlaat, om aan gene zijde van den oceaan een eigen hoeve te stichten, een zekere aantrekking in dat woord: oorspronkelijke bosschen. Hij maakt zich hoopvolle illusion omtrent dat oorspronkelijke leven in de wildernis, door geen wetsbepalingen gehinderd en door geen politieke of maatschappelijke onrechtvaardigheden verstoord. Vol hoop en moed komt hij in de Nieuwe Wereld aan, en wellicht gelukt het hem ook spoedig zich voor een spotprijs - althans in zijne schatting - het eigendomsrecht over eenige acres boschgrond te verschaffen. Dan gaat het met vrouw en kind, op een door ossen, koeien of paarden getrokken kar, met levensmiddelen, landbouwwerktuigen, huisraad en wat klein vee beladen, welgemoed naar het onbekende oord, waar de nieuwe hoeve verrijzen zal.
Maar hoe verder de landverhuizer zijn moeielijken tocht voortzet, en hoe verder hij langs de ongebaande wegen in bosch en wildernis doordringt, des te zeldzamer worden de hoeven, en des te enger wordt het den mensch om het hart, die aan dergelijke eenzaamheid niet gewoon is.
Eindelijk en ten langen laatste komt men aan ‘de stad,’ in welker nabijheid de gekochte boschgrond ligt. Die stad bestaat slechts uit vijf of zes houten huizen, maar heeft toch al een winkel, waar de toekomstige farmer zijn voorraad leeftocht en gereedschappen kan aanvullen, - als hij de middelen daar nog toe heeft.
Thans gaat de kleine kolonie het bosch in; maar de illusie, eertijds aan dat woord verbonden, is niet bijzonder levendig meer; de landverhuizer ziet zich omringd door eene woestenij van geknakte boomen en vermolmde stompen, waartusschen de lianen hun ondoordringbaar weefsel hebben gevlochten, en hij ziet zich meer dan eens genoodzaakt zich met de bijl in de hand een doortocht te banen.
Eindelijk is men op zijn eigen grond; er wordt een goed plaatsje opgezocht om er het woonhuis op te timmeren; in de nabijheid murmelt eene bron, de grond is droog, kortom, thans herleeft de moed weêr, en met alle macht zet de landverhuizer zich aan het werk, om de zijnen onder dak te brengen.
Misschien heeft de man in zijn vaderland hard moeten werken, maar wat schijnt die arbeid thans gemakkelijk, vergeleken bij de moeiten, die hem hier in het oorspronkelijk bosch wachten! Vooreerst moet een niet gering aantal boomen worden geveld, eer de bodem tot bezaaien geschikt kan gemaakt worden; vervolgens hinderen de stompen het vormen van regelmatige akkers, zoo als de europeesche landman gewoon is, en het eigenhandig opgetimmerd blokhuis is ook lang zoo geriefelijk niet als eene goede boerenwoning in het vaderland; de kinderen groeien zonder school op: wat moeder ze met moeite van hare niet vergeten schoolwijsheid leert, heeft niet veel te beteekenen; de buren met welke men vroeger na de vermoeienissen en zorgen van den dag een praatje over het een en ander aanknoopte, zijn er niet; meestal is er zelfs geen gelegenheid om de godsdienstplichten behoorlijk waar te nemen, - kortom, de landman leeft op eene ‘nederzetting in het oorspronkelijk bosch,’ zoo als onze gravure ze ons voor oogen stelt, eenzaam en afgezonderd in de ongebaande wildernis, onder gedurigen arbeid vol moeiten en ontbering.
Slechts zelden dwaalt een jager tot zijne woning af, nu en dan ziet hij eene kar met farmers voorbij trekken, die nog dieper het bosch in moeten, en misschien acht hij zich nog be trekkelijk gelukkig, dat hij ook niet verder behoeft te gaan en reeds in zijn eigendom zit.