Eene merkwaardige plek in het Heilig Land.
Waarschijnlijk is geen enkele plek der aarde zoovele eeuwen achtereen getuige geweest van de zelfde eeredienst, nagenoeg zonder de minste wijziging of tusschenpoozing, als de top van den berg Gerizim in het Heilig Land, die de tegenwoordige stad Nablus overschaduwt. Gedurende nagenoeg 4000 jaren - van Abrahams tijd af, ja nog vroeger - werd de God der Hebreën daar aanbeden.
De nieuwe stad Nablus, die ruim en wel gebouwd is en omstreeks 19000 inwoners bevat, welke op de kleine samaritaansche gemeente na Muzelmannen zijn, wordt gerekend op de zelfde of ongeveer de zelfde plaats te zijn gebouwd als het Sichem van het Oude Testament, het Sychar van het Nieuwe Testament en het Neapolis der Grieken en Romeinen, van welken laatsten naam de tegenwoordige waarschijnlijk een verbastering is.
De H. Eusebius en de H. Hieronymus zeggen dat het oude Sichem eene voorstad was van Neapolis, terwijl de laatste tevens verzekert dat het Sychar in St. Jans evangelie (IV, 5) eene wijziging van Sichem is.
Op deze plaats nu verbleef Abram, toen zijn naam nog niet in Abraham veranderd was en hij op Gods bevel zijn land en maagschap verliet, om naar het Beloofde Land te trekken. Daar verzamelden zich vier honderd jaren later het eerst zijne nakomelingen, toen zij, na hunne lange slavernij in Egypte en hunne omzwervingen door de woestijn, het hun aangewezen erfdeel in bezit namen.
Twee honderd jaren nadat Abram er had vertoefd, had zijn kleinzoon Jakob er zijne tent opgeslagen en eene gracht gegraven in het veid, dat hij van Hamor, den stamvader van Sichem gekocht had. In de nabijheid ligt tegenwoordig hei dorp Salim, in welken naam men lichtelijk ‘Shalem, eene stad van Sichem’ zal herkennen, waar Jakob een stuk grond kocht, even als het Salem van den hoogepriester Melchisedech, die Abraham brood en wijn voorzette en hem zijn zegen gaf.
Na de inbezitneming van Kanaän door de Israëlieten viel Sichem ten deel aan den stam Ephraim en was eene Levietenstad en eene vrijplaats. Hier was het graf van Joseph, en in Josuë's tijd stond hier de tabernakel, tot aandenken waarvan Josuë er kort voor zijn dood eene zuil liet oprichten. Hier versloeg Gideon de Madianieten en werd Roboam tot koning uitgeroepen. Nabij Sichem was de bron, waarbij de Zaligmaker het onderhoud had met de samaritaansche vrouw, terwijl de apostelen in die stad voedsel gingen koopen.
Den naam Neapolis (nieuwe stad) ontving zij ten tijde der bezetting van Syrië door de Grieken. Simon de toovenaar oefende er zijne duivelskunsten uit en de H. Martelaar Justinus was van de zelfde stad geboortig.
Gedurende de vernielende oorlogen, die keizer Justinianus in de eerste helft der zesde eeuw tegen de Samaritanen voerde, verdween dit volk allengs uit de geschiedenis, tot zij ten tijde der kruistochten weder te voorschijn traden. Er waren in dien tijd zoowel in Syrië als in Egypte verschillende samaritaansche gemeenten, die echter alle zijn uitgestorven, met uitzondering van die van Nablus, welke intusschen allengs van 200 tot 170 zielen geslonken is.
Volgens eene plaatselijke overlevering der Samaritanen zijn zij tot uitsterven gedoemd; waarschijnlijk is evenwel dit verval veeleer toe te schrijven aan de huwelijken tusschen bloedverwanten.
Nablus, in een dal tusschen de bergen Gerizim en Ebal (de bergen van zegening en vervloeking uit Deut. XXVII, 11-13) wordt als de schoonste plek uit Midden-Palestina beschreven. Rondom door olijfboschjes ingesloten, is het rijker aan water dan eenige streek des lands, en aan de menigte van bronnen en beken heeft het dal voornamelijk zijne grootste bekoorlijkheden te danken.
Maar behalve hare schoonheid en de vele historische herinneringen, aan die plek verbonden, bezit Nablus nog eene andere bijzonderheid, die haar voor den vreemdeling aantrekkelijk maakt. De Samaritaansche gemeente aldaar is in het bezit eener kopie van de vijf boeken Moses, die wellicht het oudst bestaande handschrift is. De Samaritanen zelven beweren dat de kopie geschreven is door Abishua, kleinzoon van Aäron en vierden hoogepriester der Israëlieten, zoo dat het nagenoeg drie duizend drie honderd jaren oud zou zijn. De meeningen der geleerden loopen echter over dien ouderdom nog al uiteen, en de waarschijnlijkste kritieken wagen het handschrift niet hooger te doen opklimmen dan het jaar 116 vóór Kristus, toen de tempel, waaraan het waarschijnlijk behoorde, verwoest werd.
De kopie is geschreven op eene groote perkamentachtige rol, die om twee stokken gerold wordt en door een geborduurd bekleedsel beschermd is. Het geheel wordt in eene cilindervormige doos van kostbaar metaal geborgen, die met scharnieren open gaat. Het sieraad op den top dier doos verbeeldt, naar het zeggen der Samaritanen, de standaards der stammen Israëls; de ballen moeten granaatappels beteekenen. Op die plaatsen, waar de naam Aäron voorkomt, getuigen vlekken op het handschrift van de kussen, die de Samaritanen er op gedrukt hebben.
Het voorgaande zal ongetwijfeld belangstelling wekken voor de schoone schilderij van Carl Haag, waarnaar onze gravure vervaardigd is. Genoemde kunstenaar bezocht zelf de synagoge te Nablus, en daar de waardige houding en het typisch Semitisch uiterlijk van den hoogepriester een diepen in druk op hem maakten, verzocht hij, door tusschenkomst van zijn vriend, den pruisischen consul te Jerusalem, toen toevallig te Nablus verblijf houdende, het portret van Amran te mogen maken.
Dit werd hem niet alleen toegestaan, maar de hoogepriester gaf zich de moeite, in zijn hoogepriesterlijk gewaad en met de boeken Moses in de hand voor den schilder te poseeren.
De schilderij is derhalve authentiek, zoowel wat het portret als wat de omgevende voorwerpen betreft. De priester houdt het handschrift, terwijl hij het leest, hoog opgeheven; door de knoppen der stokken om te draaien, rolt hij het perkament van den linkerstok op den rechter en draagt zorg, het heilige boek niet met de bloote hand aan te raken. Heeft hij met lezen gedaan, dan wordt de rol weder in hare doos geborgen en in den tabernakel gezet.
Het borduursel op de karmozijnroode gordijn, die den muur achter den hoogepriester bedekt, moet den ouden tempel voorstellen, die op den berg Gerizim stond. Onder op de gordijn ontwaart men den voorhof des tempels met twee pilaren, Joachim en Boöz genoemd; daartusschen staan de twee gouden kandelaren met een groot waschvat in het midden. Daarboven ziet men te midden van talrijke versierselen, eene menigte trompetten, cymbalen en andere muziekinstrumenten. Daarboven weder toont het borduurwerk den voorhof der priesters met eene vierkante plaat in het midden, die het gouden altaar voorstelt; ter rechterzijde daarvan staat de zevenarmige kandelaar en ter linkerzijde het wierookvat; daaronder heeft men de tafel voor de toonbrooden. Het bovengedeelte vertoont het Heilige der Heiligen, in welks midden de ark des verbonds staat, met een groot wierookvat ter linker- en Aärons bloeiende roede ter rechterzijde.