Richard Leeuwenhart en zijn harpzanger.
(legende.)
Op het laatst der twaalfde eeuw regeerde over Engeland koning Richard I, die om zijn groothartigen moed Richard Leeuwenhart genoemd werd. En hij had inderdaad een leeuwenhart; want hij kende geen vrees en duldde naast zich geen gelijke. Nauwelijks had hij den troon beklommen, of eene treurige mare verspreidde zich over het geheel Kristenrijk. De stad Jerusalem, die zestig jaren te voren door hertog Godevaart van Bulioen bij den eersten kruistocht uit de handen der ongeloovigen was verlost, was wederom in de macht der Saracenen gevallen en droeg het juk van den machtigen Saladijn, den grooten soudaan van Egypte. Koning Leeuwenhart hoorde die tijding en hij maakte zich op met zijne vazallen en sloot zich aan bij den koning van Frankrijk en haast alle prinsen van Europa, die optogen naar de Heilige Stad, om het graf des Heeren te bevrijden.
Nadat hij al het goud en zilver, waarover hij beschikte, had bijeen gebracht, rustte hij een groot leger uit en deed talrijke schepen bouwen, die hem en zijne mannen naar het Heilig Land moesten voeren. De koning van Frankrijk, dien hij zijn broeder noemde en die met hem aan dezelfde tafel at en rustte in hetzelfde bedGa naar voetnoot1), deed desgelijks; en de engelsche en de fransche ridders trokken op onder dezelfde vaan, en er was geen ander onderscheid tusschen de beide legers, dan dat de Franschen een rood, en de Engelschen een wit kruis op de borst droegen.
Koning Richard had bij zijn leeuwenaard ook een gemoed, dat gevoelig was voor de bekoorlijkheden van spel en zang. Dikwijls dichtte hij liederen, die hij zong bij de toonen der harp, en minstreels en zangers vonden in hem steeds een mild beschermheer. Vooral een dier kunstenaars, Blondel, een edelman, uit Atrecht afkomstig, was zijn meest geliefkoosde harpzanger, in wiens leiding hij het liefst de edele toonkunst beoefende. En toen hij met zijn koninklijken vriend, Philippus Augustus, ter kruisvaart toog, deed het hem innig leed van zijn lievelingszanger te moeten scheiden.
Na een langen en moeilijken tocht kwamen de beide vloten in Palestina aan, waar koning Richard en koning Philippus Augustus met gemeen overleg het beleg sloegen voor de sterke stad St. Jean d'Acre, die door de Muzelmannen met grooten moed en sterke macht verdedigd werd.
Koning Leeuwenhart vocht als een leeuw en al zijne gezellen met hem; maar de veste was buitengemeen sterk en eerst na twee jaren van bloedige worsteling gaf êzij zich aan de kruisvaarders over. Saladijn moest eene schatting van 200.000 goudstukken betalen, als rantsoen voor de inwoners der stad, van welke een groot aantal in gijzeling bleven tot de uitbetaling van deze som. Nadat de koningen van Engeland en Frankrijk den prijs der overwinning verdeeld hadden, trok het kruisleger de stad binnen en de priesters zuiverden de kerken van den gruwel der ongeloovigen, die er moskeeën van gemaakt hadden.
Koning Leeuwenhart was als dronken van vreugde over deze overwinning, en in zijnen overmoed beleedigde hij niet alleen de geslagenen, maar zelfs degenen, die met hem aan het hoofd hadden gestaan. Bij de laatste bestorming had een duitsch ridder, hertog Leopold van Oostenrijk, die wonderen van dapperheid verricht had, zijne vaan op een van de torens der stad geplant. Dit kon Richard niet dulden; met eigen hand rukte hij de banier van den toren en plaatste er de zijne voor in de plaats, iedereen uitdagende ze van daar weg te halen. Hij vertrapte de vaan van Leopold met den voet en deed ze in de gracht werpen. De gekrenkte ridder zweeg, maar zwoer in zijn hart bloedige wraak te nemen over deze beleediging.
Ook de koning van Frankrijk was gegriefd door den overmoed van hem, dien hij vroeger zijn broeder noemde. Het verdroot hem langer aan zijne zijde te strijden en hij besloot naar Frankrijk terug te keeren, zeggende dat zijne gezondheid dit vorderde.
Toen Richard dit besluit vernam, zegde hij: ‘Laat hem gaan, als zijne gezondheid het eischt, en als hij niet buiten Parijs kan leven.’ Leeuwenhart echter zette den heiligen oorlog voort en bevocht op Saladijn den grooten slag van Jaffa, waarbij zeven duizend Muzelmannen het leven verloren. Met zijne vervaarlijke strijdbijl, waaraan twintig pond staal verbruikt was, richtte hij alleen meer verwoesting onder het heir der Saracenen aan, dan honderd ridders, hoog van moed. De Muzelmannen beefden als zij hem zagen, en wanneer hij naderde rezen hunne haren te berge. Hij was altijd in het heetste van het gevecht, en eenmaal was zijn lichaam zoodanig met pijlen doorwond, dat het een kussen vol naalden geleekGa naar voetnoot1).
Toen Saladijn na het gevecht zijnen emirs verweet, dat zij voor een enkel man op de vlucht waren gegaan, antwoordden zij: ‘Niemand kan de slagen verduren, die zijne bijl toebrengt; vreeselijk is zijne onstuimigheid, doodelijk zijne ontmoeting, en zijne daden gaan menschelijke kracht te boven.’
Na den grooten slag van Jaffa kreeg het leger van koning Leeuwenhart met honger en ziekte te kampen en hij was genoodzaakt op Ascalon terug te trekken, ten einde zijne strijdkrachten weêr te verzamelen. Die stad was op last van Saladijn ontmanteld, maar Leeuwenhart zette zich aanstonds met zijne gezellen aan het werk om de muren weêr op te bouwen. En de koninklijke hand, die zoo roemvol de lans gehanteerd en de strijdbijl gezwaaid had, voerde thans houweel en trouweel. Al de kruisvaarders volgden zijn voorbeeld, en prinsen en ridders, bisschoppen en priesters werkten aan zijne zijde als metselaars en timmerlieden. Slechts één der kruisvaarders weigerde de hand te leenen tot het onridderlijk werk, en koning Leeuwenhart, in toorn ontstoken, gaf hem een slag in het aangezicht. Het was Leopold van Oostenrijk. De gekrenkte ridder zweeg, maar zwoer in zijn hart bloedige wraak te zullen nemen over deze tweede beleediging en verliet kort daarop het Heilig Land.
De overwinning van Jaffa was de laatste zege, die koning Leeuwenhart in Palestina behaalde. Zijne inspanning op dien dag berokkende hem een geweldige koorts, en daar verontrustende tijdingen uit Engeland hem naar zijn koninkrijk riepen, bood hij Saladijn een wapenstilstand aan, dien deze met blijdschap aannam.
Saladijn stemde erin toe dat de Kristen pelgrims voortaan ongehinderd de heilige plaatsen zouden bezoeken. Leeuwenhart echter was te fier om als pelgrim de stad binnen te treden, die andere kruisvaarders vóór hem als overwinnaars waren binnengetrokken en hij vertrok naar Europa, evenals de fransche koning en zijn doodvijand Leopold van Oostenrijk, die hem waren voorgegaan. Bij zijn vertrek strekte hij de armen uit naar de heuvelen, waarop zich de Heilige Stad verhief en riep uit: ‘O heilig land, ik beveel u in Gods hoede aan. Moge Hij mij leven en gezondheid geven, om terug te keeren en u van de ongeloovigen te verlossen!’
Zijne vloot landde eerst op Sicilië, vanwaar hij naar Zuid-Frankrijk wilde stevenen. Daar schoot hem echter te binnen, welke bittere vijanden hij in dat land had, en hij besloot de reis over Duitschland te maken. Hij zond dan zijn gevolg weg en behield alleen bij zich Boudewijn van Bethune, een normandisch edelman, twee kapelaans, eenige tempelridders en een paar dienstlieden. Hij had het kleed van een pelgrim aangetrokken, zijn haar en baard laten groeien en gaf zich uit voor Hugo den koopman.
Te Zara in Dalmatië aan land gestapt, besloot hij zijne reis in de vermomming van pelgrim door Stiermarken en Duitschland voort te zetten. Daartoe had hij verlof noodig van den gouverneur der streek, en hij zond dezen daarom een bode met een kostbaren ring, om een vrijgeleide te vragen voor Boudewijn van Bethune en Hugo den koopman, twee pelgrims, die uit het Heilig Land terug keerden.
Nauwelijks had de landvoogd den ring gezien, of hij riep uit: ‘Dat is geen geschenk van een koopman, maar van een vorst. Gij hebt gelogen, de naam uws meesters is niet Hugo; hij is koning Richard. Maar nu hij mij zulk een geschenk gezonden heeft, zonder mij te kennen, zoo zeg hem, dat ik hem zijn ring terugzend en dat hij in vrede kan voorttrekken.’
De landvoogd was namelijk vroeger in het Heilig Land geweest en had in den ring, dien koning Leeuwenhart kort voor zijn vertrek in Palestina gekocht had, een buitengewoon grooten en hem bekenden robijn herkend. Hij stond in betrekking met een duitsch ridder, die een even groot vijand van Richard was als Leopold van Oostenrijk, namelijk Koenraad van Montserrat. De koning begreep dit en reisde in het geheim verder. Drie dagen en drie nachten zwierf hij met zijne getrouwen zonder voedsel door met sneeuw bedekte bergen en betrad eindelijk het grondgebied, waarover zijn doodvijand Leopold van Oostenrijk gebood.
Deze was door den landvoogd van Koenraad van Montserrat van de aankomst des konings verwittigd en zijne boden doorkruisten overal het land om den vermomden reiziger op te