De Belgische Illustratie. Jaargang 13(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Moeders meizang. Zie, hartediefje, nu zijn we in de lent', Die uw jong leven nog niet heeft gekend. Meimaand omarmt u met lachenden groet, Meimaand verwarmt u met koestrenden gloed. Geuren en kleuren van bloemen en kruid Strooit ze om uw wiegjen in overvloed uit, Buigt er gordijnen van groen over neêr Dat u het schijnen der zonne niet deer'. Vogeltjes zingen nu lieflijk in koor, Fladdren en springen de bladertjes door, Peppen als pijltjes zich snel door het blauw, Leppen uit kelkjes van bloemen den dauw. Vlindertjes, even hun kluisjes ontvlucht, Zweven met bevende wiek door de lucht, Spelen verstoppertje en krijgertje in 't groen, Stelen van zedige bloempjes een zoen. Eendjes, die struiklen en wagglen in 't gras, Zwemmen en duiklen zoo rap in den plas, Likken hun dons met het snebbeke glad, Pikken het kroos van het spieglende nat. Straks, als de zon in het purper verdwijnt, 't Flonkrende starretje in 't donker verschijnt, 't Zacht madeliefje zijn bladertjes sluit, Dàn spreidt een engel zijn vleugeltjes uit: Dàn vliegt uw broertje uit de hemelsche steê, Brengt voor u roosjes en lelietjes meê; Rozen die blozen als 't roosje op uw koon, Lelies als 't wit van uw oogjes zoo schoon. Dàn ziet uw broertje zoo vriendlijk u aan, Als bij zijn leven hij vaak heeft gedaan; Geeft aan zijn zusjen een kusjen of twee, Vliegt weder blij naar de hemelsche steê. De engeltjes vragen hem: maakt ze 't nog goed? Och! - zegt hij - zusje is zoo lief en zoo zoet; Nooit heeft beneden de bloemrijke lent' Frisscher en fleuriger roosje gekend! B. van Meurs. Vorige Volgende