Lente.
Windeken! zwijg eens even stil,
'k Hoor het stemmetjen van april.
‘Mei! hoe kunt ge dralen!’
Onwillekeurig vloeien ons bij den aanblik der gravure, die ons als bij too verslag te midden van de heerlijkheden der ontwakende lente verplaatst, bovenstaande woorden van den dichter der Jaargetijden uit de pen. Op die plaat toch prijkt natuur reeds in vollen lentedos; wij daarentegen zijn eerst in Grasmaand en
Soms komen in de maand april
Des Winters weezen, bleek en kil,
Die vaders rouwslip dragen:
De bruiloftstriomftocht der Lent' staat stil.
Maar in ieder geval kan dat stilstaan niet lang duren; want als er iets snel voorbijgaat, dan is het voorzeker de lente wel. Door die kortheid echter, zegt Ten Kate, is ze juist des te schooner, en wij begroeten er haar dan ook niet te minder om.