De valkenjacht op visschen in China.
Behoort de valkenjacht in Europa, voor zoover zij nog wordt uitgeoefend, uitsluitend tot de, overigens zeer kostbare, uitspanningen der aanzienlijken, in China wordt er een beroep van gemaakt en dan slechts uitgeoefend voor de vangst van visschen. Men gebruikt daartoe de waterraaf of vischvalk (in het Chineesch Yu-Ying).
De chineesche waterraaf heeft een tamelijk langen, benedenwaarts gebogen bek, korten staart, naakte keel en uitzetbaren keelzak. Kop, hals, borst, buik en benedenrug zijn glanzend zwartgroen; vleugels en bovenrug bruinachtig gespikkeld; de keel is wit; de oogen zijn zeegroen, bek en pooten zijn zwart.
Tweemaal per jaar leggen de wijfjes van drie tot acht groene eieren ter grootte van een eendenei. Deze eieren worden door kiekens uitgebroed; de broeitijd duurt een maand, en de jongen kunnen aanvankelijk nog niet op hunne pooten staan, zijn zeer gevoelig voor de koude en moeten daarom zorgvuldig verpleegd worden. Als zij twee maanden oud zijn worden zij op de markt verkocht en van dien tijd af met visschen gevoed; als zij volwassen zijn, wordt hun het einde van een koord om het eene been gebonden, het ander einde aan den oever van een meer of kanaal vastgehecht. De vogel wordt thans in het water gelokt, des noods met een bamboesstok er in gedreven, terwijl de persoon die daarmede belast is, een bijzonder deuntje fluis. Men werpt den valk kleine visschen toe. waarop hij begeerig aanvalt, daar hij gedurende den tijd der africhting slechts weinig voedsel ontvangt. Nogmaals fluitende roept de africhter den vogel uit het water; komt deze niet aanstonds, dan wordt hij met de koord op het land getrokken. De gevangen visch moet hij afgeven, en eerst als de les afgeloopen is, ontvangt hij zijn vischmaaltijd op het land. Deze dressuur duurt ongeveer eene maand, waarna de africhting aan boord van de booten begint, welke opnieuw vier à vijf weken in beslag neemt. Thans kan men de koord ontberen.
Als de vogels volkomen afgericht zijn, wordt, hun een kleine band van kempenkoord om den hals gebonden, om te verhinderen dat zij de gevangen visschen voor eigen rekening naar binnen spelen. Tien tot twaalf vischvalken zitten op den rand der boot en storten zich op het fluiten van den visscher in den stroom. Onmiddellijk duiken zij onder; hun scherpen blik bespeurt den visch, de haak vormige bek neemt hem gevangen en de buit wordt - dank zij het hennepkoord om den hals - getrouw naar den visscher gebracht. Krijgt deze of gene vogel het tegen een visch te kwaad, die sterk en krachtig genoeg is om den bek zijns vijands te ontsnappen, dan komt een tweede, soms een derde valk den eersten te hulp; met vereende kracht grijpen zij den spartelenden visch vast, en heffen hem gezamelijk in de boot, om daar hun buit af te leveren. Is een der vogels weêrspannig, wil hij als een vrije vogel handelen en zegt hij de gehoorzaamheid op, de visscher weet onmiddellijk raad om hem tot gehoorzaamheid terug te brengen; deze bindt den weêrspannige de pooten vast en dompelt hem eenige keeren met een haak in het water onder: de vrijheidskoorts van den valk is daardoor dadelijk afgekoeld en geweken.
Nadat de vogels twee of drie uren gevischt hebben, mogen zij in de boot terugkeeren om uit te rusten. Des avonds wordt de strik om den hals weggenomen; zij krijgen dan verlof om voor eigen rekening de vischvangst uit te oefenen of worden op kleine visschen onthaald. Gedurende vijf jaar zijn zij voor hun beroep geschikt; spoedig daarop verliezen zij hun veren en sterven.