voor het kalf neder en offert er zonder schroom alles aan op, waarvoor de domperige voorgangsters eerbied hadden: vriendschap en plicht, gezondheid en eer.
Ik vraag mij-zelven af of dàt dienaarschap - slavernij mag ik niet zeggen, want die is afgeschaft - dat knechtschap en zijne gevolgen de oorzaak is dat wij, behalve hare beschaving, verlichting enz., in eene eeuw leven van poeiers en pillen, van kranke lichamen en kranke geesten, van valsche pruiken en dito tanden, van valsch goud eindelijk en.... valsche harten? Ware ik dokter in de medicijnen, misschien zou ik het antwoord kunnen vinden; thans moet ik mij vergenoegen, het feit te constateeren en in de aandacht van deskundigen en desbevoegden aan te bevelen.
Hoe het zij, de negentiende eeuw is in ieder geval eene eeuw à part; zij wacht zich dan ook wel zich met hare voorgangsters te eneanailleeren, vooral met de ‘duistere’ middeleeuwen die geene philanthropische vereenigingen, kenden noch vredebonden, doch slechts kloosters wisten te bouwen en kerken, heerlijker en kostelijker wel dan al de negentiende-eeuwsche paleizen en tentoonstellingen, maar die den dompergeest van den godsdienst herbergden en bovendien niet de minste renten konden opbrengen. Neen, dan is onze eeuw practischer en zelfs hare philanthropie (de moderne liefdadigheids- en christenzin) is niet anders dan eene vermomde speculatie.
Natuurlijk heeft onze negentiende eeuw, die zich het monopolie van alle wijsheid, verlichting en prachtischen zin toekent, een opvoedingssysteem op hare eigen hand, geheel geschoeid naar hare beginselen en haar streven, waarnaar de negentiende-eeuwer gevormd, gegoten en gefatsoeneerd wordt en dat hem slechts tot den echten man der eeuw maken kan, verheven natuurlijk boven alle kleingeestige en bovenal kinderlijke bedenkingen, zooals daar zijn: goede trouw, eerlijkheid, onbaatzuchtige vriendschap, godsdienst. Zulke zaken zijn geheel en al verouderd en overgelaten aan de arme stakkers, die ziende blind zijn voor het moderne licht en als mummiën rondspoken in de wereld onzer negentiende eeuw. Onnoozelen, die trachten op te roeien tegen den bruischenden, doorschijnenden stroom der moderne beschaving! Zij zullen meegesleept worden of verpletterd, zoo spreekt de tijdgeest! en deze zou waarlijk gelijk hebben, indien er geene macht bestond, die zelfs de machtigste stroomen beheerscht en naar haar wil kan beroeren of tot bedaren brengen.
Laat mij den man van onzen tijd schetsen; - den echten zoon der verlichte negentiende eeuw nagaan in zijn doen en laten, bespieden in zijne bedoelingen; hij verdient zulks ten volle, want hij is eene zeer interessante en hoogst leerzame persoonlijkheid. De verlichte zoon der negentiende eeuw is vóór alles man van de wereld en man van ondervinding. Het ware hem bepaald oneer en eene onbillijkheid aandoen, hem deze laatste eigenschap, onder welk opzicht ook, te ontzeggen. De ondervinding is de beste leermeester, zegt en denkt hij, en het moet gezegd worden, dat hij bij die leermeesteres dikwijls aangeklopt heeft niet alleen, maar ook duur genoeg hare lessen heeft betaald. Niet met zooveel of zooveel per uur, maar met opoffering van zijne stoffelijke welvaart, zijne gezondheid, zijn gansche vermogen soms, de ondervinding, de ware menschen- en wereldkennis, heeft hij in zijne groene jeugd gezocht daar waar ze inderdaad op te doen zijn: in koffiehuizen, danszalen, slempen nachtpartijen en den aankleve van dien. Maar daarvoor heeft hij zich dan ook tot een echt wereldburger ontwikkeld, alle bekrompenheid en dompergeest van zich geschud en het recht verkregen met minachting neer te zien op alles en allen, die genotrijke ondervinding en ondervindingrijk genot niet als het hoogste doel des levens stellen. Hij immers zorgt uitsluitend voor het lichaam, zooal niet de meerdere dan toch de instandhouder van de ziel, zooals de moderne philosophie het leert, waarom hij op later jaren (ten minste zoo die latere jaren hem gegund zijn) een geducht voorstander en een vlijtig beoefenaar wordt van de even nuttige als practische gezondheidsleer, door hem in het moderne woord hygiène herdoopt. Hij weet met zekerheid aan te wijzen waar zich zijn hart bevindt - in de veronderstelling dat hij een hart bezit -; weet zonneklaar te bewijzen, dat eieren en biefstuk meer voldoende bestanddeelen bevatten dan bijv, aardappelen en karnemelksche pap, en houdt eene lange dissertatie over het nut der ventilatie- toestellen en gezondheids-kachels.
Natuurlijk loopt hij hoog weg met de dokters en hun langen nasleep van pillen en likpotten, die in legio hun weg naar zijn maag vinden, gewoonlijk echter met zeer twijfelachtigen uitslag, zoodat alle pogingen en alle hulp- en kunstmiddelen van de vroede mannen der geneeskunst niet verhinderen konden, dat de bekende ‘Schoolmeester’ in zijne knuppelverzen op allesbehalve stichtelijke wijze durfde en... konde spreken, van ‘vaders die uit kuchen gaan’ en het ‘aaklig, mislijk nageslacht.’ Trouwens, de ‘Schoolmeester’ kon het weten, daar hij, zoo goed als ieder ander negentiende-eeuwer, een waardig leerling van Epicurus was.
Het is eene bekende en alom erkende waarheid dat het menschelijk geslacht gaandeweg verzwakt, zoodat het geen wonder is, dat onze negentiende eeuwsche mannen met verbazing opzien naar de zware wapenrustingen en de onhandelbaar geworden strijdbijlen der middeleeuwen en zich afvragen, of te dier tijde een ander geslacht onze aarde bewoonde. Een ander geslacht hebben wij thans wel juist niet, maar toch een geslacht dat misvormd, verwrongen, ontaard is. En onze negentiende eeuw is druk bezig daartoe duchtig het hare bij te brengen. Het is waarlijk tijd, dat de uitvinder geboren wordt, die naast de reeds bestaande dichterlijke vleugelen der moderne verlichting, eenmaal patent neme voor de vervaardiging en leverantie van een genoegzaam aantal stellen solide heusche vleugels, teneinde de opvolgende geslachten in staat te stellen hun ontzenuwd lichaam met minder moeite in beweging te brengen.
Niet alleen zijne gezondheid echter, maar ook zijn vermogen heeft de moderne wereldman ridderlijk gewaagd in zijne jacht naar ondervinding, in den strijd tegen bekrompenheid en onkunde de zaken der wereld betreffende, zijne beurs gaat daardoor gewoonlijk denzelfden weg als zijn lichaam: het raakt uitgeput; het eerste feit is echter van minder bedenkelijken aard; wat poeiers en drankjes en pillen niet op het lichaam vermogen, worden door talrijke middelen, als daar zijn: beursspeculatiën, woeker, bankroeten, met ongelijk gunstiger uitslag op de beurs toegepast.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap toch is de leus onzer eeuw en de zede wet van onzen tijd. Door die woorden een beetje door elkander te haspelen en toe te passen, schept men zich een geweten zoo rekbaar als men zelf wil, eene zedeleer, die zich naar alle vormen zet. Vrijheid toch is niet anders dan een vrijkaart om te doen wat men wil en kan, om in zijn belang naar alle richtingen heen werkzaam te zijn en de geheele wereld als het veld beschouwen, dat hij naar willekeur exploiteeren kan. Als men dat niet onder vrijheid verstaan mag, mijn goede hemel, waartoe is dan die leus uitgevonden? De gelijkheid eischt, dat ieder evenveel hebbe van de lasten en lusten des levens, met zekere beperkingen natuurlijk, want eene grondstelling kan niet altijd even zuiver toegepast worden. De rijke bijv, eischt uit naam der gelijkheid, dat ieder burger evenveel betale in de belastingen en ‘tgeen verder moet worden opgebracht; uit den geest van gelijkheid legt hij dus de kleine burgerij lasten op de schouders, die deze - hoe ondankbaar! - vermetel genoeg is al te drukkend en te ongelijk te vinden; terwijl de arme als de natuurlijkste zaak der wereld de gelijkmatige verdeeling van alle eigendommen verlangt, als het ideaal van gelijkheid. Heeft onze man dus bij de voltooiing zijner moderne opvoeding er zijn vermogen bij ingebrokt, het staat hem vrij in naam der gelijkheid, opnieuw zijn aandeel te eischen in ‘tgeen een ander te veel heeft, en dat wel door middelen, welke hem door de broederschap worden aan de hand gedaan. Zijn de menschen dan niet in de wereld om elkander te helpen en heeft hij geen recht om, waar hem zijn rechtmatig deel van het vette der aarde onthouden wordt, den hardvochtigen broeder voor zijne liefdeloosheid te straffen door het dubbel te nemen van wat hem onbillijkerwijze geweigerd is? Vele wegen staan hem daartoe open, zonder dat hij, mits hij een beetje voorzichtig is, binnen het bereik onzer hedendaagsche strafwet valt. En voorzichtig is hij uitermate en op hem is bovenal het woord toepasselijk: ‘de kinderen der wereld zijn voorzichtiger dan de kinderen des lichts.’ De woorden: beursspeculatie, woeker, vervalsching van levensmiddelen, verfijnde schurkerij, spelen een groote rol in onze tegenwoordige samenleving en zijn uitmuntende hulpmiddelen om de wetten des lands te ontduiken.
Toch kunnen er gevallen zijn dat onze man de leuze van vrijheid en gelijkheid wat al te ver drijft, of liever dat hij zich te onbedacht bloot geeft en eindelijk in aanraking komt met de strafwet, die slag in het gelaat der vrijheidslievende negentiende eeuw; dan heeft hij kans met de gevangenis kennis te maken, - maar wat nood! Onze philanthropische eeuw is goed op weg om de gevangenissen in aangename verblijven te herscheppen, in paleizen, waarin den medelijdenswaardigen zieken - want de misdaad wordt nog hoogstens als eene zielsziekte beschouwd - alle gemakken behooren te worden aangeboden, welke hun toestand vereischt. De vrees voor straf, indien het verblijf in de gevangenis nog eene straf heeten mag, heeft al haar prikkel verloren, en zoo den gevangene in die verblijven nog iets ontbreekt, is het, dat hem voor het oogenblik de gelegenheid benomen is zijne denkbeelden van vrijheid, gelijkheid en broederschap ten koste zijner medemenschen in practijk te brengen. Trouwens, volmaakt heeft het niemand - zelfs de bewoner der moderne gevangenissen niet.
Doch keeren wij tot den man van de wereld terug, die zijn naam van eerlijk man heeft weten te behouden; een paar gelukkig geslaagde faillieten schaadt niet het minst aan zijne reputatie. Als kind van zijn tijd kent hij maar een enkelen meester, die echter een onverdragelijk tiran is: de Mode. Voor haar bukt hij zich gedwee, kromt zich in de zonderlingste vormen en geeft zich als een willoos kind over aan de tirannieke dienaren van de Vrouw, die te Parijs haar troon heeft opgeslagen en van daar uit over de geheele aarde hare bevelen ronddeelt. Inderdaad, onze negentiende-eeuwer geeft met wellust zijn lichaam, zijn hoofd en... zijne beurs over aan den mr. tailleur en den coiffeur (kleermakers en kappers zijn afgeschaft, dank zij den vooruitgang). Houding en omgang houden natuurlijk gelijken tred met de snede van zijn jas en de coupe van zijn hoofdhaar. In gezelschappen weet hij eene bevallige nonchalance in acht te nemen of is tot de kleinste bijzonderheden vertrouwd met de geheimen der etiquette en conversatie; zijn hoogste roem is voor een moderne Don Juan door te gaan, en hij is onuitputtelijk in geestige anecdotes en snedige gezegden, die, van buiten geleerd, de mate zijner educatie aanwijzen.
Wij zeiden boven, dat de man onzer eeuw bovenal de vrijheid liefheeft; die vrijheid strekt zich ook uit op het gebied des geestes. Hij aanbidt de vrijheid van denken en rekent het dus tot den bon ton een vrijdenker te zijn of - wat lang niet altijd hetzelfde is - zich als zoodanig te doen doorgaan. Hij lacht dus met die versleten, onzinnige voorstellingen van eene wrekende Voorzienigheid, van een leven hiernamaals, van eene eeuwige belooning of straf - de Sinterklaas der groote kinderen, - zoodat niets hem kan weêr- houden te doen wat hem in zijn welbegrepen eigenbelang oirbaar voorkomt; tevens de domme menigte verachtende, die zich niet tot de hoogte der modernigheid weet te verheffen, noch genoegzaam ontwikkeld is om vrij en zelfstandig te