Schapenjacht in het rotsgebergte.
In het Rotsgebergte van Noord-Amerika leeft eene soort van schapen, welke alleen aan die streken eigen zijn, en zich door hunne lange en dichte wol, maar vooral door hunne kolossale horens van hunne tamme natuurgenooten onderscheiden. Laatstgenoemde eigenaardigheid heeft hun dan ook den naam van big-horns bezorgd.
Zoolang zij jong zijn, hebben die dieren eene geelachtig witte kleur, en evenals de Amerikaansche antilope groote bruine oogen. Naarmate zij grooter worden, krijgen zij echter eene donkerder kleur; hunne voorpooten zijn dan donkerbruin, bij de knieën op zwart af; aan het uiteinde van den rug hebben zij even als de antilope een groote witte vlek.
De jager, die op deze wilde schapen jacht maakt, plaatst zich altijd op de hoogste bergtoppen; want zoodra deze dieren aangevallen worden, klimmen zij gewoonlijk met bewonderenswaardige vlugheid van de eene rotspunt op de andere, aldus trachtende aan het moordend lood van den jager te ontsnappen.