een wit lijklaken strak overspannen, waaraan zelfs de enkele zonnestralen, die er in den morgen doorheen wisten te dringen, geen kleur of vorm vermochten te geven, terwijl alleen de rukwinden uit het noordwesten aantoonden, dat het in die windstreek niet pluis zijn moest.
Toen de storm dan ook losberstte, kwam hij onverwacht en daarbij terstond al zijne tot dan bedwongen woede op alles wreekende wat hem in den weg kwam. De sneeuwvlokken, die anders zoo lijdzaam en zacht neêr kunnen vallen, als uit den hemel dalende veertjes, werden door den stormwind in ijzige punten veranderd, welke zich aan alles vastklampten, en groeiden in een oogwenk tot sneeuwbergen aan, die alle betrekking onmogelijk maakten. Voortgezweept door den bulderenden storm, geleken zij een heir van vluchtelingen, dat zonder om te zien een dreigend gevaar trachtte te ontkomen, en zoo dicht volgden zij op elkander, dat men hier en daar meende voor een onoverkomelijken muur te staan.
Langs de verschillende wegen moesten de overvallen reizigers van boom tot boom vooruitgaan en telkens daar een nieuwen steun zoeken om staande te blijven en nieuwe krachten te putten ten einde den volgenden boom te bereiken. Gelukkig zij, die er aldus nog het leven hebben afgebracht. Onze ongelukkige mede-redacteur, de heer J.A. Vesters, alsmede Verscheidene andere personen, hebben er het leven bij gelaten, en hun dood wordt hoofdzakelijk toegeschreven aan de bovenmatige koude.
De koude was dan ook onuitstaanbaar. Wij hebben menschen gezien, wier handen waren vastgevrozen aan een voorwerp, dat zij in de hand hielden; wij hebben er gezien, wier wenkbrauwen en oogharen in ijskransen waren veranderd, terwijl aan baard en knevel ijskegels hingen, als men bij harde vorst wel eens aan dakgoten kan opmerken.
In de steden kon men de zonderlingste spe lingen van den sneeuwstorm opmerken. Op de groote pleinen, waar de storm vrij spel had, werd de grond schoongeveegd, terwijl daarentegen in enkele straten sneeuwheuvels werden opgeworpen, die de wonderlijkste vormen hadden. In de dorpen zag men tusschen de huizenrijen eveneens dergelijke ophoopingen van sneeuw, maar op de open wegen was het effen en glad, hier en daar te glad om staande te kunnen blijven. Vele dorpen werden daarenboven door de sneeuw geheel ingesloten. Er waren huizen, van welkerdaken een afhellende sneeuwberg naar den Straatweg liep, zoo dat ze geheel daarachter verborgen waren, en men den dag daarop volgende door de dakvensters eene uitkomst moest zoeken om zich van het noodige te voorzien en zich van den ongenoodigde gast te ontdoen. Nog eenige dagen daarna zijn enkele dorpen geheel ongenaakbaar geweest.
Ook op de spoorwegen was de belemmering meer dan groot. Het stoommonster, dat, voor niets vervaard, zich overal een doortocht baant, putte op de meeste plaatsen tevergeefs zijne krachten uit om zich met bijna onweêrstaanbaar geweld vooruit te werken, maar tegenover de sneeuwbergen bleek het machteloos. Op verschillende plaatsen in Noord- enZuid-Nederland bleven de locomotieven in de sneeuw steken en werkten zich daarin zoo vast, dat men met be hulp van andere locomotieven haar niet kon bevrijden. De meesten hebben den dienst tijdelijk moeten staken en sommige reizigers hebben midden in de sneeuw een geheelen nacht in de waggons moeten vernachten, die ook van binnen geheel besneeuwd waren, zoo dat men er nauwelijks kon gaan zitten. Alle avondtreinen, die zich door den sneeuwmuur hadden weten te werken - en deze waren weinigen in getal - kwamen midden in den nacht op de plaats hunner bestemming of aan de dorpsstations aan; slechts een enkel geval van ontsporing deed zich voor op den spoorweg tusschen Middelburg en Vlissingen, zonder echter een ander ongeluk te weeg te brengen dan het vernielen van eenig materieel.
Als de locomotieven niet bestand bleken tegen de sneeuwophooping, zal het wel onnoodig zijn te zeggen, dat het rijden der voertuigen langs de gewone wegen zoo goed als onmogelijk was. Het aantal dat men dien nacht in de sneeuw heeft moeten laten steken, is dan ook bijna ontelbaar. Van alle had men de paarden afgespannen en waren de voerlieden of eigenaars met de dieren zoo goed en zoo kwaad als dat ging gevlucht, om in het eerste huis het beste een onderkomen te zoeken. Te Nieuwediep trof eene vigilante een nog erger lot. Bij het inslaan eener straat, welke vlak naar het noordwesten gekeerd was, werd zij door een winddruk met de personen, die er in zaten, omvergeworpen, alsof het een veertje was, waarbij zich de menschen aan de gebroken portierglazen zwaar verwondden.
Het geweld van den sneeuwstorm was waarlijk onbeschrijfelijk, en dewijl hij vergezeld ging van eene koude die het bloed in de aderen deed stollen, is het nog onverklaarbaar, dat men slechts van enkele ongelukken gehoord heeft.