De watersnood
Een woord van inleiding.
Het laaggelegen en door verscheidene groote rivieren doorsneden Nederland is ten allen tijde door geweldige overstroomingen bezocht geworden. Sedert den Kimrischen watervloed teekende de geschiedenis een groot getal overstroomingen aan, die, onmetelijker en geduchter dan de aardbevingen in zuidelijke landen of de uitbarstingen der vulkanen in Italië, geweldige veranderingen in de gesteldheid van Nederlands bodem en zelfs van den loop onzer rivieren hebben te weeg gebracht. Wijzen wij slechts op het ontstaan van de Zuiderzee, den Dollart, den Biesbosch en het Haarlemmermeer.
De oude geschiedenis van dit land verhaalt, dat de Batavieren, die zich ongeveer honderd jaar vóór onze jaartelling tusschen Rijn, Waal en Maas vestigden, genoodzaakt waren hun woningen op hoogten of terpen aan te leggen, opdat die woningen in den winter of het voorjaar niet door de wateren zouden verzwolgen worden. Zulks kan geen verwondering wekken omdat de rivieren te dien tijde nog niet bedijkt waren. De aanleg van sterke en zware dijken was alleen in staat het land tusschen en langs de rivieren voor telkens terugkeerende overstroomingen te vrijwaren. Bovendien bestaat een goed deel van den bodem van Nederland uit bedijkte polders, die spoedig weêr in uitgestrekte plassen zouden herschapen worden, zoo aan de kostbare doch noodwendige waterstaatkundige werken niet bestendig de hand werd gehouden.
De bewering dat Nederland aan het water ontwoekerd is, is dus niet zoo geheel onjuist, en ongetwijfeld zouden zee en rivieren in ons land spoedig een volkomene heerschappij voeren, indien de natuurlijke en kunstmatige verdedigingsmiddelen - duinen en dijken - het water niet binnen zijne grenzen hielden.
Toch gebeurt het niet zelden dat die verdedigingsmiddelen, ondanks de schatten welke er aan ten koste worden gelegd en ondanks de waakzaamheid der bevolking, onvoldoende blijken; dat de dijken bezwijken voor den geweldigen aandrang en de drukking van de door regen- of sneeuwwater hooggezwollen rivieren, waardoor geheele streken voor korter of langer tijd overstroomd worden. Zulks is vooral het geval met de Maas, die, in Frankrijk haar oorsprong nemende, België van het zuiden naar het noorden doorsnijdt, bij Maastricht Nederland binnentreedt, geheel Limburg bespoelt, zich met een grooten boog westwaarts wendende, tusschen Gelderland en Noord-Brabant haar kronkelenden loop voortzet, om zich ten slotte bij Loevenstein met het water van de Waal te vereenigen.
Meer dan de overige rivieren van Nederland is de Maas gevaarlijk voor haar oeverbewoners, en telkens weêr treedt zij buiten hare oevers of breekt hare dijken door, om uren ver in den omtrek schrik, ellende en vernieling te verspreiden. Verscheidene oorzaken werken saam om het Maaswater gedurende den winter of in het voorjaar, soms zelfs in den zomer, gevaarlijk te maken. Noemen wij slechts den kronkelenden en bochtigen loop van dezen stroom, waardoor deze niet in staat is een buitengewonen toevoer van water uit Frankrijk en België tijdig naar zee af te voeren; verder de werking der Heerenwaardsche overlaten, waardoor bij hoogen waterstand geweldige massa's water uit de Wial in de Maas overstorten - een onnatuurlijke en onhoudbare toestand, die in geen geval bestendigd mag worden; eindelijk de loop van de rivier in noordwestelijke richting van Heusden tot Gorinchem, in de plaats van in westelijke richting, welke de kortste en tevens de natuurlijke is, daar de Maas in vroeger eeuwen in de Amer, een half uur ten noorden van Geertruidenberg uitwaterde. Gelukkig bestaat er gegronde hoop, dat de Heerenwaardsche overlaten zullen gesloten en de Maas, van Heusden, in zijne vroegere bedding, het oude Maasje zal teruggevoerd worden, waardoor de vrees voor telkens terugkeerende overstroomingen grootendeels wijken zou.
De laatste vijf en twintig jaren vooral heeft het Maaswater herhaalde en geduchte overstroomingen veroorzaakt, in een wijden omtrek geweldige verwoestingen aangericht en onnoemelijke schade veroorzaakt, waardoor geheele streken als het ware verarmd zijn. Zulks is vooral het geval met het noordoostelijk gedeelte van Noord-Brabant, van de limburgsche grenzen tot 's-Hertogenbosch. En het schijnt of de Maas telkens moedwilliger of gevaarlijker wordt, 'tzij zij opzwelt door de zware en aanhoudende plasregens, 'tzij de plotseling gesmolten sneeuw haar een buitengewonen toevoer van water verschaft of kruiende ijsdammen den wassenden stroom als een ondoordringbaren muur tegenhouden.
Om ons tot de laatste anderhalf jaar te bepalen, trad de Maas, zoowel in Limburg als in Noord-Brabant, gedurende den konden en natten zomer van 1879 op meerdere punten buiten hare oevers en bracht aan de rijpende veldvruchten eene onnoemlijke schade te weeg. Nauwelijks een half jaar later, in de eerste dagen van het jaar 1880, volgde op den vroegen en buitengewoon strengen winter, ten gevolge van den snellen dooi en ijsverstoppingen in de Maas, eene nieuwe en thans nog geduchter overstrooming, welke zich over drie provinciën - Limburg, Noord Brabant en Gelderland - uitbreidde en namelooze ellende en armoede in haar gevolg meêsleepte.
De zwaar beproefde Maasstreken hadden nauwelijks den tijd gehad eenigszins tot herademing te komen, toen in de laatste dagen van het jaar der overstroomingen, 1880, een nieuwe watervloed een gedeelte van het land trof. De winter vóór Nieuwjaar bracht nauwelijks een dag vorst aan, maar zooveel te meer regen, niet slechts in Nederland, maar evenzeer in Frankrijk en België. De onafgebroken regens deden alle rivieren tot eene buitengewone hoogte zwellen, en zelfs in die streken, waar men bij menschenheugenis geen hoog water gezien had, spoelde het, tot ieders verwondering, over velden en wegen en drong het in de straten en huizen der steden en dorpen door. Zulks was zelfs het geval met de hooge heistreken, en om ons tot de provincie Noord-Brabant te bepalen, Breda. Tilburg en Eindhoven stonden uren in den omtrek onder water, en op vele plaatsen voer men met schuiten, waar een vaartuig tot heden volkomen onbekend was.
Intusschen hadden de Maasbewoners weêr het meest van het geweld van het water te lijden. De geweldige slagregens in het noorden van Frankrijk en België hadden het Maaswater tot een geweldige hoogte opgejaagd. Steeds hooger en hooger zwol de vloed. Weldra trad de rivier - het was in de Kersweek - buiten hare oevers, eerst in België, van Dinant tot Maastricht, het geheele Maasdal tot aan den voet der bergen overstroomende, zoodat dit anders zoo liefelijke dal op een eindeloozen waterplas, op een geheel door bergen ingesloten meer geleek, boven welks waterspiegel de kerken, fabrieken en huizen van steden en dorpen uitstaken. De anders zoo nederige Maas had zich tot een mijlen breeden stroom uitgezet.
Spoedig had de overstrooming ook Nederland bereikt; eerst - het was eenige dagen voor Kersmis - Maastricht, dat zelfs voor een groot gedeelte, even als de omliggende dorpen, onder water gezet werd; later Roermond en Venlo met hunne omstreken; spoedig daarop het noordoostelijk gedeelte van Nederland: Oeffelt, Grave, 's Hertogenbosch. Overal was de door 't water aangerichte schade onberekenbaar; in Limburg steeg de Maas meer dan een voet hooger dan bij den buitengewoon hoogen waterstand van 1850; de provincie werd voor een groot gedeelte door water bedekt. In Noord Brabant steeg de Maas eenigszins minder hoog, maar had niettemin een dijkbreuk bij Oeffelt ten gevolge, terwijl de om-