De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHet jonge meisje en haar bewaarengel.Het is eene schoone en troostrijke waarheid dat iederen mensch, waar hij zich ook bevinde, een trouwe geleider en bewaker ter zijde staat, - een geleider die hem volgt op al zijne wegen, ook dáár, waar geen vriend het waagt den vriend te vergezellen; een bewaker die een veiliger hoede is dan de lijfwacht eens konings, en zijn beschermeling, die van goeden wille is, voor alle gevaren, waaraan de ziel is blootgesteld, waarschuwt en behoedt. Die trouwe geleider, bewaker en beschermer is de bewaarengel; immers: De Algoedheid liet den mensch, van dood en hel omgeven,
Niet in 't gevaar alleen; naauw treedt hij in het leven,
Of op zijn schreijen daalt een hemelwachter af,
Die heim'lijk hem omhelst en bijblijft tot aan 't graf.
O liefde zonder maat! 't is engelen bevolen,
Om met den sterveling op aarde rond te dolen
En nog om zijne koets te waken als hij rust.
Zij zijn die morgenwind, die hem zijn voorhoofd kust,
Als na 't ontwaken hij ten arbeid weer gaat keeren;
Zij zijn 't, wier heilig schild de pijlen af blijft weren,
Waarmede de afgrond uit zijn kloven hem beschiet,
En voor wier vlammend zwaard de helleenw henen vliedt;
Zij die, als hij, voor God ter aarde neergebogen,
Den wensch van 't innig hart gaat zenden naar den hoogen,
De zinnen stillen door de schaduw en 't gestreel
Van de uitgebreide wiek, dan zijne ziel geheel
Doorgloeijen, uit dit stof ten hemel leeren vlugten
En woorden fluisteren en onuitspreekb're zuchten,
En de uitgestorte beê met vrolijk vleug'lenslaan
Tot voor den hoogen troon der Godheid brengen gaan.
Zoo zingt Mgr. Broere z.g. in den aanhef van den tweeden zang van zijn helaas onvoltooid gebleven heldendicht constantijn. Diezelfde schoone waarheid heeft evenzeer het penseel van den franschen schilder Alfred de Curzon, een leerling van Cabat, bezield, toen hij een der schoonste en dichterlijkste zijner talrijke doeken ontwierp en voltooide: La jeune fille et son ange gardien, dat in het Salon te Parijs een zeker welverdienden opgang maakte, door schoonheid en buitengewone aantrekkelijkheid van opvatting, voorstelling en teekening. Onze gravure op bladzijde 100, naar zijne schilderij genomen, geeft eene getrouwe voorstelling van de bevallige dichterlijke conceptie. Wij spraken zoo even van Broere's heldendicht constantijn; acht zangen zijn daarvan voltooid; van den negenden zang bezitten wij alleen den aanhef: des dichters geschokte gezondheid dwong hem, helaas, de dichterpen uit de hand te leggen, tot zijn afsterven Nederland alle hoop ontnam eindelijk in het bezit te komen van een heldendicht. Intusschen danken wij het den ouden vriend en bewonderaar van Mgr. Broere, Mr. J.F.A. Leesberg, dat de althans voor het grootste deel voltooide constantijn publiek eigendom is geworden. Mr. Leesberg heeft de gedichten van Mgr. Broere bijeenverzameld en, van eene zeer belangwekkende levensgeschiedenis en het portret van den dichter en onvergetelijken professor aan de Seminariën van Hageveld en Warmond, voorzien, een paar weken geleden in het licht gegevenGa naar voetnoot(1). De zanger der Herdersdichten heeft het letterlievende Nederland en België daardoor ten zeerste aan zich verplicht; de levensbeschrijving van den waardigen en hooggeachten Broere, uit de pen van den heer Leesberg gevloeid, bevat een aantal treffende bijzonderheden over den grooten man; daarenboven zullen de gedichten zelven algemeen een welkom onthaal vinden, immers, behalve den constantijn - waarvan de levensbeschrijver, wat het onvoltooide gedeelte betreft, den korten inhoud kan weêrgeven, uit den mond van Mgr. Broere opgevangen - bevat de bundel tal van heerlijke gedichten, van welke wij het genoegen hebben een der treffendste te kunnen overnemen, zoo wel bij onze gravure passende, namelijk: | |
De engelbewaarder.Neen! 'kzwerf niet eenzaam rond: mij, werwaart ik mag keeren,
Mij gaat een engel na, wien 't zaligmakend licht,
Waarin hij God aanschouwt door de open starrensferen
Weêrstraalt van 'taangezigt.
God ziet hij, en ziet mij! op mijns Verlossers wenken,
Snelt hij ten bijstand aan, en ademt door de lucht
Den hoogen geestengloed, dien hem de heem'len schenken,
Mij toe uit zijne vlugt.
Onsterf'lijke engel! naauw was 't leven mij ontsloten,
Of gij hebt in uw vreugde u om mijn lot erbarmd,
En bij den morgenstraal, voor 't eerst mij toegeschoten,
Mij in mijn wieg omarmd.
Sinds helpt, sinds dient hij mij. 't Onschuldige genoegen,
Dat nog me in 't leven rest, is spel voor zijne min,
En van zijn wiekgestreel slaapt, na het daag'lijks zwoegen,
Mijn kommer met mij in.
Mijn oor verneemt het niet, maar als ik God ga prijzen,
Neemt hij zijn gouden lier en jubelt met mij mee;
Is niet het schoonst gezang, dat de engl'en op doen rijzen
't Herhalen onzer beê?
Eens - neen! het was geen droom, geen spel der hersenraad'ren,
In matten gang, - eens heeft hij dat geloof gestaafd,
En uit dien hemel, dien hij om zich voert in 't naad'ren,
Mij met een drup gelaafd.
Van d' Afgrond was 'k omringd; om mijne ziel te dooden,
Genaakte mij de Slang, en, met een zoet gevrij,
Hield zij 't bekoorlijk ooft, mijn lusten aangeboden,
Allengskens nader bij.
Wat vlam sloeg me in 't gelaat! Wat rookwalm, die, 't beseffen
Verduistrend, in mij steeg! Reeds wankelde mijn kracht,
En een gehinnik, bij mijn aarz'lend hand-verheffen,
Vloog door den geestennacht.
Maar 't vonkje van Uw liefde, o God! bleef in mij leven,
Ik zuchtte, en 't was genoeg: mijn engel, op Uw woord,
Joeg, als een dunnen damp, van d'ochtendwind gedreven,
De booze schimmen voort.
O tranen, toen geschreid! Toen heb ik uit den Hoogen.
Zijn wiekslag om mijn hoofd, als van een dauw bekoeld,
Toen, in een levensaâm, mijn blijde borst doortogen,
Zijn broederkus gevoeld!
Mijn engel, hoort ge mij? ach, op den dag der smarte,
Wanneer het oog mij breekt, 't beslissend uur vervliet,
De laatste helstorm woedt om mijn nog kloppend harte,
O, dan verlaat mij niet!
O, dan dien bijstand weêr! dat broederlijk omarmen,
Dien lichtstraal, die 't bedrog van 's afgronds schimmen stoort;
En zweve ik in 't geheim van eindeloos erbarmen
Op uwe vleug'len voort!
|
|