De tijden veranderen snel.
Toen nu tien jaren geleden de franschduitsche oorlog in vollen gang was, streed in het fransche leger een jonkman, die zijn vaderland geestdriftig liefhad. Naarmate de duitsche wapenen zich een weg baanden naar Parijs, verdubbelde graaf X. zijn moed, maar wat vermocht den germaanschen stroom tegen te houden! Op den 18en maart 1871 stak de monsterachtige Commune het hoofd op. De vurige patriot, teleurgesteld en verbitterd over den pas met Pruisen gesloten vrede, die Frankrijk van tweezijner schoonste provinciën beroofd had, - een vrede dien hij meende zijn land onwaardig te zijn - sloot zich bij de Commuue aan, eensdeels omdat hij deze aanvankelijk niet zoo gevaarlijk dacht en vooral omdat hij in haar het middel meende te zien om een schandelijken vrede van Frankrijks hoofd af te wenden en, door vernieuwde geestdrift en geestkracht, de gehate Pruisen over de grenzen terug te werpen.
In zijne verblinding beschouwde hij het te Versailles liggende leger van Mac-Mahon als eene bende verraders, die Frankrijk aan Duitschland verkocht had en welker bestrijding hij een duren plicht meende. Weldra lict hij zich zoo zeer meêsleepen door de koortsachtige opgewondenheid der dagen, dat de moord der priesters en gendarmes hem gevoelloos liet; hij had slechts één doel: het leger van Versailles is overwinnen en daarna de Pruisen achter den Rijn teurg te werpen.
Men kent het einde der Commune. De granf werd gevangen genomen en naar Nieuw-Caledonië verbannen. Wij zullen zijne ontgoocheling niet beschrijven, noch zijn zielelijden schetsen toen hij zich in het bagno bevond. Hij schreef aan zijne moeder, aan zijne zuster, aan eenige vrienden zijner kindsheid. Niemand antwoordde hem.
Op zekeren dag ontving hij een brief uit het vaderland. Hij kwam van een ouden priester, een vriend zijner familie en bevatte slechts deze woorden:
‘Uwe moeder en uwe zuster zijn gestorven, na u vergiffenis te hebben geschonken.’
Sedert dien dag drong de wanhoop zijn hart binnen. Hij vluchtte zijne gezellen, zocht slechts de eenzaamheid en meermaals vonden zijne bewakers hem in tranen badende. De opstand onder de gedeporteerden brak uit, en de graaf, door de ondervinding geleerd, vroeg een wapen om de orde en het gezag mede te helpen herstellen. Men stelde vertrouwen in hem, hij wist zich gunstig te onderscheiden en als belooning daarvoor herkreeg hij de vrijheid.
Naar Frankrijk terug gekeerd, had hij te worstelen met honger en gebrek, dewijl zijne vroegere vrienden zich van hem afkeerden; zoo ver kwam het met hem, dat hij eene laatste bedevaart naar het graf zijner moeder deed met het doel om zich daar den dood te geven, die hem toch reeds in zijne volle ijselijkheid aangrijnsde.
Het was een eenvoudig dorpskerkhof en het graf der geliefde doode gemakkelijk kenbaar aan het groote ijzeren kruis, dat er zich boven verhief. De graaf viel op de knieën, de gebeden, die hij in zijne jeugd geleerd had, schoten uit het diepste zijner ziel naar boven en vermengden zich met de snikken van den ongelukkige.
Eensklaps voelde hij een hand op zijn schouder. Hij richtte zich op en zag voor zich een eerbiedwaardig priester, die hem zwijgend aanschouwde, hem vervolgens bij de hand nam en zeide: ‘Ga met mij meê.’
De graaf liet zich naar de pastorie geleiden en bleef gedurende eenige dagen de gast van den pastoor; want deze eerbiedwaardige grijsaard had hem zijne eerste kristen plichten geleerd, had hem tot zijne eerste heilige Communie voorbereid en had ook aan het sterfbed zijner moeder en zuster gestaan en voor den ongelukkige de verkregen vergiffenis afgesmeekt.
Eenigen tijd later trad de graaf als boeteling in een klooster, in een afgelegen hoek van Frankrijk gelegen. De slechte dagen van het verleden waren verdwenen, de boeteling bad en stelde volkomen vertrouwen in de goddelijke Voorzienigheid.
Op den 5en november van dit jaar werd de stilte van het klooster gestoord door het zingen der Marseillaise en door de bijlslagen, welke de kloosterpoort deden dreunen en ten slotte tot splinters vliegen. De boeteling knielde in zijne cel neêr. Wat hij daar hoorde, was de nachtmerrie van zijn verleden, welke thans vleesch en been aannam. De kloostergang weêrgalmde van barsche bevelen, de deur zijner cel werd met geweld opengebroken en de boeteling zag een commissaris, vergezeld van gendarmes, binnentreden.
Bleek van schrik en niet begrijpende wat er gebeurde, liet hij zich uit het klooster brengen en kon zelfs geen woord van dank stamelen, toen liefdadige menschen hem in hun huis opnamen. Nog altijd verkeert hij in een zinneloozen toestand; want hij kan niet begrijpen, dat degenen, die hem tien jaren geleden bestreden, veroordeelden en met de moordenaars der priesters naar het bagno zonden, dezelfden zijn die thans de deuren der kloosters opeubreken en de monniken verjagen.
Waarlijk, de tijden veranderen snel.