De dom van Keulen.
Voor ruim twee maanden - den 14en augustus - kondigde het uitsteken der vlaggen van de hooge torens van den keulschen dom geheel Rijnland de tijding aan der voltooiing van het prachtige godshuis. Eenige dagen geleden, op den 15en october namelijk, is de voltooiing feestelijk herdacht door de burgerlijke overheden in het bijzijn van den duitschen keizer en eene menigte vorsten, voor de merkwaardige feestviering te Keulen saâmgestroomd. Helaas, waarom moest er een wanklank gehoord worden bij de plechtigheid, welke in gunstige omstandigheden als eene blijde mare door heel Duitschland, wij mogen zeggen door heel Europa had kunnen weêrklinken. Waarom kon er van eene plechtige kerkelijke inwijding, passend bij de voltooiing van een Godsgebouw, geen sprake zijn, wegens den rampzaligen cultuurkamp, die nog altijd de duitsche gewesten beroert, wegens de voortdurende ballingschap van den waardigen aartsbisschop van Keulen, die eene eereplaats bij de feestviering had behooren in te nemen. Het is hier intusschen de plaats niet om over Duitschlands kerkelijk-politieke omstandigheden te spreken; wij kunnen het dus bij die verzuchting laten en vergenoegen er ons meê, met het oog op de dezer dagen plaats gehad hebbende feestviering en de gravure, den keulschen dom voorstellende zooals hij thans, na zijne voltooiing is, een overzicht te geven van de geschiedenis van dit prachtige godsgebouw.
De tegenwoordige domkerk werd op de plek opgetrokken, waarop de aartsbisschop Hildebrand in het jaar 814, onder de regeering van Karel den Groote, een aanvang maakte met den bouw van een dom. Daar de oude dom door een brand vernield was, legde de aartsbisschop Koenraad van Hochstaden den 14en augustus 1248, onder keizer Frederik II, den eersten steen tot den tegenwoordigen tempel, bij welke plechtigheid o.a. de roomsch-koning Willem II van Holland tegenwoordig was, die van Aken, dat hij belegerde, was overgekomen om bij de steenlegging tegenwoordig te zijn. Eerst meer dan zes eeuwen later zou de dom voltooid zijn.
In het jaar 1322 was men met den bouw in zoover gevorderd dat het koor plechtig kon ingewijd worden; eerst ruim eene eeuw later (in 1437) was het benedengedeelte van den zuidelijken toren gereed tot op eene hoogte van 55 meters; tegen het einde der vijftiende eeuw werden de noordelijke zijkapellen van geschilderde vensters voorzien. Toenmaals waren de oostelijke zijbeuken, het koor en de kapellen voltooid. Van toen af werd slechts weinig meer aan den bouw gedaan die bij het begin der reformatie geheel gestaakt werd. In de 16de en 17de eeuw werden in het inwendige van den dom nog eene menigte gedenkteekens opgericht, doch reeds oefende de tand des tijds op he uitwendige van het gebouw zijn vernielenden invloed uit, en er werd niets gedaan om het vernielingswerk tegen te gaan. Bij de bezetting van Keulen door de fransche troepen op het laatst der vorige eeuw werd het schoone kunstwerk zelfs tot een magazijn voor levensmiddelen en fourage verlaagd.
Daar Napoleon I het verzoek om een jaarlijksche bijdrage van 40.000 franken tot instandhouding van den dom weigerde, nam het verval van het gebouw schrikbarend toe, 'tgeen nog bespoedigd werd door de vernielzucht der fransche soldaten. Eerst na den vrede van Parijs (1814), toen Keulen aan Pruisen overging, werd de belangstelling in het prachtige middeleeuwsche kunstwerk weêr wakker geschud, en werd met de herstelling er van een begin gemaakt. Toen men daarmeê gereed was, begon men er aan te denken het nog altijd onvoltooide gebouw tot een goed einde te brengen en wel naar de oorspronkelijke plannen van den architect van voor zes eeuwen. Een zoodanig reuzenwerk vroeg intusschen aanzienlijke schatten, waarom in 1841 een Central-Dombauverein ontstond, waaraan zich meer dan honderd vereenigingen, over geheel Duitschland verspreid, aansloten.
Den 4en september 1842 werd in de tegenwoordigheid van koning Frederik Wilhelm IV van Pruisen, zijne gemalin, prins Wilhelm van Pruisen, den tegenwoordigen duitschen keizer, den coadjutor, later kardinaal Johannes von Geissel en een groot aantal andere geestelijke waardigheidsbekleeders de grondsteen gelegd voor den verderen bouw van den dom. Van toen af werd de gewichtige arbeid met kracht voortgezet, waartoe jong en oud, rijk en arm, protestant en katholiek naar vermogen het hunne bijbrachten. In 1848, dus zes eeuwen nadat de eerste steen van het grootsche godsgebouw gelegd was, schonk koning Lodewijk van Beieren aan den dom de bekende vier geschilderde vensters, welke door kunstvolle uitvoering en onvergelijkelijken kleurengloed ieders bewondering wekken.
In 1853 was de eigenlijke kerk voltooid en nu konden alle krachten aan de twee hoofdtorens besteed worden, die van jaar tot jaar al hooger rezen en eene waardige bekroning waren van den weêrgaêloozen tempel. Den 14en augustus jl. werd aan de torens de laatste hand gelegd, zoodat de trotsche dom zich nu, zooals hij op onze gravure afgebeeld is, in al zijne pracht ten hemel verheft, als het onloochenbaar bewijs van den kunstzin en de vroomheid der middeleeuwen en de geefachtigheid van den tegenwoordigen tijd. Moge hij weldra eveneens het zinnebeeld zijn van den vrede en de eendracht in Duitschland!