De Torre Della Madonna bij het meer Como.
Wie heeft niet in reisbeschrijvingen en verhalen honderden malen de heerlijke meren van Italië hooren roemen? Toch moet men zich niet voorstellen, dat die prachtige natuurlijke vijvers uitsluitend om hun natuurschoon boven alle dergelijke wateren ter wereld de kroon spannen. Integendeel, kwam het alleen op natuurlijke, niet door menschenhand gemaakte schoonheid aan, dan zouden waarschijnlijk vele meren, die minder beroemd zijn, het van het schilderachtige lago di Como en zelfs van het lago Maggiore winnen. Wat echter den italiaanschen meren de grootste bekoorlijkheid leent, is hunne romantische omgeving, waardoor zij zich op dezelfde manier van de overige meren der aarde onderscheiden, als de Rijn van de overige rivieren. Vooral met het meer van Como is dit het geval; kunstzin en weelde, die twee machtige hefboomen, welke de meesterwerken der kunst uit den bodem doen oprijzen, hebben het met vele kasteelen, buitenverblijven, kloosters en andere gebouwen omringd, die als het ware een geheel met het meer vormen en te samen met het natuurschoon, zijne karakteristieke bekoorlijkheid uitmaken. Onder die werken van menschenhand, welke inderdaad de schoonheid der streek verhoogen, behoort de toren der H. Maagd, de Torre della Madonna, een deel van een verwoest klooster, dat op eene kleine hoogte op den groenen oever gebouwd was, en op welks bouwvallen men van uit het meer een prachtig gezicht heeft. Wij weten niet of de Torre della Madonna eene geschiedenis heeft, die waard is hier verhaald te worden, ofschoon zonder twijfel het oude kloostergesticht, van welks bouwvallen het een gedeelte uitmaakt, uit den tijd toen het nog in al zijne glorie praalde, menige geschiedenis zou kunnen verhalen, wel waard om er naar te luisteren. Men zegt dat men van den top van den ouden toren het prachtigste vergezicht van geheel noordelijk Italië heeft, en dit kan zeer goed waar zijn; want de omgeving kan op vele zoowel natuur- als kunstschoonheden bogen. Of echter de boerin, die met haar ezel op den voorgrond van ons tafreel is afgebeeld, wel een open oog en een gemoed voor al die dichterlijke heerlijkheden heeft, meenen wij met grond te mogen betwijfelen; het arme schepsel heeft wel aan iets anders te denken, en verwenscht wellicht haren ezel, die kennelijk meer schoonheidszin heeft dan zij, daar hij wil blijven staan om het landschap te bewonderen.