Onverbeterlijk.
De gravure op bladzijde 13 voert ons in den goeden ouden tijd terug toen er nog schoolmeesters waren en deze nog de volheid van het gezag hunner schoolmeesterlijke waardigheid uitoefenden en deden gevoelen. Dat bewijst niet de jonge deugniet, want dezulken zijn er nog even goed als vroeger, maar de ouderwetsche schoolmeester zelf en de even ouderwetsche omgeving. De hoofdpersoon van de groep is intusschen de schoolknaap met zijn armezondaarsgezicht, over wien de meester het eindvonnis heeft uitgesproken. ‘Onverbeterlijk, de deugniet is onverbeterlijk,’ zegt de meester in het bijzijn van den vader, wien men het kan aanzien, dat 's meesters uitspraak hem pijnlijk aandoet.
Gewis moet er heel wat op dat harde vonnis zijn vooraf gegaan; de knaap heeft het geduld van zijn leermeester blijkbaar meêrmalen op de proef gesteld. Dat geduld is thans uitgeput en de onwillige deugniet zal de school voor goed moeten verlaten. De bemiddelende tusschenkomst van den ontstemden vader mocht niet meer baten, en deze zal gedwongen zijn zijn moedwilligen zoon meê naar huis te nemen.
Een en ander is duidelijk te lezen uit de houding en de sprekende gelaatstrekken van het drietal, door den schilder aantrekkelijk en geheel naar waarheid voorgesteld.