die pijnlijke zelfbeschuldiging niet voleindigen, maar viel hem in de rede met de woorden:
‘Hebt gij met den dokter gesproken? Heeft hij u mijne meening te kennen gegeven?’
‘Ja, papa!’
‘En hoe denkt gij daarover?’
‘Ik kan geene woorden vinden om u mijne erkentelijkheid te betuigen, papa, maar..... ’
‘En hebt gij dan ook gehoord welke voorwaarden door mij gesteld zijn?’ vroeg de vader weder.
‘Ik neem ze allen aan,’ sprak August met meer nadruk dan men van hem gewoon was; ‘niet als een opgedrongen last, maar als een plicht die met mijne wenschen overeenstemt. Ik heb met het verleden gebroken, ik wil al mijne krachten inspannen om onze handelszaak te doen bloeien, en daar ik hoop dat uw vaderlijke raad, uwe ondervinding en doorzicht mij ten dienste zullen staan in gewichtige aangelegenheden, twijfel ik niet of mijne pogingen zullen met een goeden uitslag bekroond worden. Ik wil alles doen wat in mijn vermogen is om uwe tevredenheid te verwerven en u gelukkig te maken.’
‘Dat zal ik zeker zijn, wanneer het u goed gaat,’ sprak de oude man. ‘Maar waarom spreekt gij met geen enkel woord over een der voornaamste voorwaarden, uw huwelijk? hebt gij reeds een keus gedaan?’
Met de gewone bedeesdheid, waarmede dergelijke vragen gemeenlijk beantwoord worden, knikte de zoon toestemmend met het hoofd.
‘Ken ik uwe aanstaande?’
August schoof onrustig op zijn stoel heen en weêr. ‘Sedert korten tijd,’ zegde hij aarzelend, doch toen die weinige woorden gesproken waren, scheen hij moed te hebben gevat, want hij begon nu met veel vaardigheid hare deugden op te vijzelen en sommige personen te hekelen, die haar in een verkeerd daglicht hadden gesteld.
De oude man zette een ernstig gezichi. ‘Die voorrede maakt mij angstig,’ sprak hij. ‘Mag ik nu den naam weten?’
Het baatte August niet of hij den naam der weduwe fluisterde, hij moest hem tweemaal luid herhalen, want papa scheen op dat oogenblik zeer doof te zijn.
‘Zoo..... die!’ sprak hij eindelijk en zette daarbij een zeer bedenkelijk gezicht. ‘De weduwe Leemans!.... moet ik dat alleen voor kennis geving aannemen, of.....’
‘Neen,’ antwoordde August, ‘ik maak u slechts met mijne keus bekend en ben gekomen, om uwe vaderlijke toestemming te vragen.’
‘Tusschen u beiden is de zaak ongetwijfeld reeds beklonken?’
Hoe verheugde August er zich over dat hij, den raad van den dokter gevolgd hebbende, thans in volle waarheid kon betuigen dat hij met de weduwe nog geen enkel woord over een huwelijk had gewisseld, zelfs niet voorloopig onder voorwaarde dat de toestemming des vaders moest volgen.
‘Des te beter,’ sprak de oude heer; ‘dan kunt gij nog zonder moeite van haar afzien.’
‘Van haar afzien?’ herhaalde August ontsteld.... ‘Is dat dan noodzakelijk..... onvermijdelijk?’
‘Luister eens,’ hernam de oude. ‘Ik begrijp zeer goed hoe uwe genegenheid voor de weduwe ontstaan is. Gij hebt haar met eene rechtschapenheid en edelmoedigheid bijgestaan, die u tot eer strekt en waarvan gij de waarde zeer goed gevoelt. Die jonge weduwe herinnert u aan de schoonste daad uws levens, en het is zeer natuurlijk dat de dankbaarheid en innige verknochtheid dier weduwe aan haren weldoener een grooten indruk op u hebben gemaakt. Doch dat is nog de eigenlijke liefde en hoogachting niet die tot in den ouderdom moet voortduren en die u schadeloos kan stellen voor al 't geen gij van uwen kant zult moeten ontberen en opofferen. Neen, mijn zoon! dat acht ik onmogelijk!’
‘Waarom onmogelijk, papa?..... En wat moet ik voor haar ontberen? wat moet ik voor haar opofferen? Ik zie niet in.....’
‘Acht gij dan de fortuin, die een andere vrouw u kan aanbrengen, voor niets? De weduwe heeft geen vermogen, dat weet gij zelf het beste.’
‘Dat is waar, maar.....’
‘Volgens onze wet krijgt zij de helft en één kindsgedeelte uit het armzalig overschot van het vermogen, dat de oude Leemans heeft nagelaten. Het zal wel bitter weinig zijn. Hoeveel denkt gij daarmede te kunnen dekken van 't kapitaal, dat ik waarschijnlijk gedwongen zal zijn uit de zaak te nemen?’
‘Ik zal de zaak, voor zooveel dit noodig is, beperken, papa! Ik wil zuinig zijn en mijn huishouden op een matigen voet inrichten; ik zal trachten door spaarzaamheid en vlijt een eigen vermogen te verwerven.’
‘Goed, zeer goed! Maar dat alles neemt niet weg, dat gij na eenigen tijd zult vragen, wat ik thans wil vragen: voor wie? Voor eene vrouw, die nu reeds zoo jong niet meer is en van wier schoonheid na weinige jaren nauwelijks een spoor meer te vinden zal zijn.’
‘Ik heb niet naar schoonheid gezien, noch haar met een ander vergeleken, papa! Wat mij tot haar getrokken heeft is de godsvrucht en de deugd, dat zijn de voortreffelijke hoedanigheden die haar onder zulke treurige omstandigheden en zulke harde beproevingen kenmerkten en waarvan ik maanden lang getuige ben geweest.’
De oude man stond op en liep de kamer op en neêr.
‘Zij heeft kinderen,’ zoo begon hij weder.
‘Zij zullen ons huiselijk geluk verhoogen. Het zijn een paar engelen.’
‘Maar engelen, die heel wat noodig hebben. Het weinige wat hun uit de nalatenschap van Leemans toekomt, kan verloren gaan, maar die kinderen zullen u vader noemen en gij zult verplicht zijn als vader voor hen te zorgen.’
‘Dat zal ik met vreugde doen.’
‘Met vreugde? Weet gij wel dat alles, wat gij aan deze kinderen doet, voor uwe eigene kinderen, zoo gij die mocht krijgen, verloren zal gaan? Gij wilt op een dwaze en lichtzinnige wijze aan vreemde kinderen wegwerpen wat uw eigen bloed toekomt. Hoe is het mogelijk dat men zulke gedachten ook zelfs een oogenblik voedsel kan geven.’
August kende zijn vader te goed om niet uiterst verbaasd te zijn over die woorden.
‘Gij spreekt de taal niet van uw eigen hart, papa..... dat is onmogelijk!’ riep hij uit.
‘Wat zegt gij? kan men dan uit een ander mans hart spreken?’
‘Papa,’ sprak August ernstig en met zekere waardigheid, ‘gij schept u een egoïstische, een zeer bekrompen ziel en leent die voor het oogenblik aan mij, om er de argumenten uit te halen waarmede gij mij wilt overtuigen of bestraffen. Ik zie het wel, ik heb uwe achting verloren, geheel en voor altijd verloren. Ik zal mijn eigen weg moeten gaan en ik wil dat ook doen. Mijn schoone droom is voorbij, want nimmer zal ik een huwelijk sluiten tegen uwen wil, ook al ben ik ver van hier en geheel onafhankelijk. Moge God nog lang uw leven sparen, opdat gij met eigen oogen zult kunnen zien hoezeer gij thans in dwaling verkeert en welk onrecht gij mij aandoet.’
Hij kon er geen woord meer bijvoegen en trad naar het venster om zijne gemoedsbeweging te verbergen.
Meer dan zulk een bewijs van onderdanigheid, kinderlijke liefde en achting kon de oude man wel niet verlangen. Na een oogenblik van plechtige stilte waarin den zoon tijd gelaten werd om zich eenigermate te herstellen, riep hij eensklaps:
‘August!’
De gemoedelijke, eenigzins trillende toon, waarop die naam werd uitgesproken, klonk zoo aangenaam, zoo wonderbaar in de ooren van den zoon, dat hij eensklaps het hoofd omwendde. Daar stond de goede oude man met de oogen vol tranen en de armen uitgestrekt.
‘August!’ riep hij nogmaals, ‘waarom mocht ik u niet eerder kennen? waarom hebt gij u zoo lang verborgen gehouden?’
De zoon, die zijne oogen en ooren nauwelijks durfde gelooven, kwam oogenblikkelijk nader en greep beide hem toegestoken handen, ofschoon nog niet wetende wat hij te hopen of te vreezen had.
‘Wilt gij mij in dit gewichtige oogenblik beloven, plechtig beloven,’ hernam de oude, ‘dat gij in alles uw woord zult blijven houden! Dat gij de goede hoedanigheden, die de weduwe bezit, hooger zult schatten dan allen rijkdom en gij hare kinderen als de uwen zult beschouwen?’
August was diep geschokt en riep uit: ‘Zoo waar, papa.....’
Doch de oude man liet hem niet uitspreken. ‘Geen eeden, August,’ sprak hij, ‘ik geloof u, ik weet dat gij oprecht meent, wat gij zegt.’
Toen sloot hij hem in zijne armen en men kon zien dat hij zijne oogen ten hemel verhief om God te danken voor het groote geluk dat hij mocht smaken.
‘Wees nu niet te veel bekommerd over de zaken,’ zoo begon hij na eenige oogenblikken weder, ‘maar verlaat u op mij, want ik ben geen schraapzuchtig vader. Gij wordt mijn opvolger; wij zullen dit huis voor u inrichten; gij kunt over mijn kas beschikken en ik ga morgen persoonlijk de hand der jonge weduwe voor u vragen.’
Tegen zulk een snelle afwisseling van tegenstrijdige gewaarwordingen was August niet bestand. In plaats van zijn vader te bedanken wankelde hij achteruit en viel op een stoel neder, terwijl er tranen uit zijne oogen rolden. De oude man klopte hem op den schouder en zegde:
‘Kom, kom, wees een man, August! Begrijp toch dat wij naar mama moeten om haar in onze vreugde te doen deelen. Wie weet hoe lang en hoe ongeduldig zij in de huiskamer wacht. En als ik mij niet bedrieg zullen wij daar ook nog twee anderen aantreffen, die niet minder nieuwsgierig zijn.’
De dokter en zijne vrouw waren daar inderdaad reeds lang en verkeerden in een angstige spanning over den afloop van het onderhoud, dat zoo gewichtig zou zijn voor de toekomst van den zoon, die, in weêrwil zijner kleine gebreken, door allen evenzeer bemind werd. Hoe verheugden zij zich, toen de oude man met vochtige, maar van vreugde schitterende oogen en een glimlach op het gelaat binnen trad. Hij had zijn zoon aan de hand en sprak tot de oude vrouw:
‘Hier, moeder, breng ik u een zoon die waard is dat wij hem hoogschatten. Hij heeft begrepen dat wij oud worden en rust noodig hebben. Daarom wil hij mij ontheffen van allen arbeid en de zorgen voor het huishouden aan een flinke jonge vrouw opdragen, die uwe dochter zal zijn als gij er niet tegen zijt. Wie dat zijn zal, kunt gij onmogelijk raden..... en gij ook niet,’ voegde hij er bij, zich tot Mathilde wendende, terwijl hij beide glimlachend met den vinger dreigde.
Het scherm valt, waarde lezer! Wij hopen nu nog slechts dat de oude Pieter Sterk door u niet minder zal worden toegejuicht dan door zijne vrouw en kinderen; want mocht hij een zonderling mensch genoemd worden, die zijne omgeving in menigen zuren appel liet bijten, men zal moeten erkennen dat hij daarbij handelde als een bekwaam geneesheer, die niet vraagt hoe bitter het drankje smaakt, wanneer het slechts kan dienen tot heil zijner patiënten. Is door sommige lezers in papa Sterk een oude bekende ontdekt, wij vleien ons dat zij niet ongaarne nog eenige uren met hem zullen doorgebracht hebben.