Napoleon's evenbeeld.
Napoleon was van Elba teruggekeerd en voor de tweede maal kwamen de bondgenooten tegen hem onder de wapens.
De keizer scheen gedurende die honderd dagen eene voorbeeldelooze werkzaamheid aan den dag te leggen: bijna dagelijks las men in de parijzer bladen: ‘De keizer is overal; niettegenstaande de overwegende drukten in het kabinet, houdt hij in persoon toezicht over de vestingwerken en spreekt vriendelijk met de arbeiders.’ Met verwonderde oogen lieten de daglooners der arme voorsteden zich door den kleinen man in den grijzen jas en met 't wereldberoemde hoedje de harde hand drukken, en voldeden gewillig aan zijn wensch om tot het voltooien van de verdedigingswerken der stad dag en nacht werkzaam te zijn.
Men kon zich in zekere kringen die minzaamheid des keizers te minder verklaren, wijl men zijne afkeerigheid van de revolutie-mannen van 1793 zeer goed kende, en omdat men wist hoe weinig de vertrouwelijke toon, welke hij thans bij die Jacobijnen aansloeg, in zijn aard en karakter lag.
De zaak liet zich echter zeer natuurlijk verklaren. Dat manneke in den grijzen jas was namelijk niet de keizer, maar de beroemde violist Boucher, wiens zonderlinge grillen en wonderlijke gelijkenis op Napoleon I bijna even veel tot zijne vermaardheid hebben bijgedragen als zijn meesterlijk spel op de viool.
Boucher was een wezenlijke aanbidder van Napoleon, en daar hij de vreemde rol, welke hij op zich had genomen, met veel talent volhield, liet de keizer hem stillekens begaan, zoo dat Boucher in de welbekende kleeding des keizers de voorsteden bleef bezoeken en daar scharen van arbeiders aanwerfde. De misleiding ging zoo ver, dat hij overal door requestranten omringd werd, van welke hij zich echter behendig wist te ontslaan door hun toe te roepen:
‘Brengt mij uwe requesten op de Tuillerieën, mijne kinderen. Nu moeten wij aan de verdediging der stad denken!’
De groote dag der beslissing, waarvan Waterloo getuige zou worden, naderde. Boucher verzocht om eene audiëhtie bij den keizer.
‘Sire,’ zegde hij tot Napoleon, ‘uw lot en dat van Frankrijk moet nu spoedig beslist worden.’
De keizer knikte somber.
‘Gij zoudt het winnen, sire, als gij u verdubbelen, verdriedubbelen kondt.
De keizer glimlachte; hij begreep, wat de violist bedoelde.
‘Wat dunkt u, zoo gij op den dag, dat gij in slagorde tegenover den vijand staat, mij aan 't hoofd van den eenen vleugel plaatst, terwijl gij den anderen aanvoert? Ik heb de eer, op Uwe Majesteit te gelijken, en zou in mijn stomme rol den moed der soldaten aanvuren, als zij meenden onder het oog van hun keizer te vechten.’
Napoleon zag een wijle nadenkend voor zich neêr en reikte den virtuoos daarop vriendelijk de hand.
‘Ik dank u, Boucher, voor uwe edele bedoeling; maar hoe, als een ongelukkige kogel u trof? Dan zou het wel eens zeer gevaarlijk kunnen worden.’
Boucher liet het hoofd hangen en nam bedroefd afscheid van den keizer.
De verpletterende slag had Napoleon's hoofd getroffen en deze stond gereed, met den ‘Bellerophon’ naar Engeland over te steken, toen Boucher andermaal bij hem verscheen.
‘Sire,’ smeekte hij dringend, ‘laat mij in uwe plaats naar Engeland gaan en vlucht gij in eene verkleeding naar Amerika.’
Napoleon wees dat voorstel van de hand, en hij werd naar Sint Helena gebracht.
In 1819 kwam Boucher op eene kunstreis naar Brussel en nam zijn intrek in een hotel, dat aan een gewezen onderofficier van de oude garde toebehoorde. Toen de violist in de gelagkamer stapte, staarde de oude soldaat hem stralaan en fluisterde hem daarna toe:
‘Welk geluk, sire, dat gij hebt kunnen ontkomen; maar hoe durft gij het wagen, u zoo openlijk te vertoonen? ledereen kent u in Brussel.’
‘Ik ben niet de man, voor wien gij mij aanziet, maar een muziekant; daar ziet gij mijne viool.’
‘Uwe Majesteit doet verstandig, dat voor te wenden; maar ik heb onder de oude garde gestaan en ben dus wel te vertrouwen.’
‘Ik ben Boucher, de violist.’
‘Voor de menschen die u niet kennen; doch ook voor mij? Maar - ik moet u wil eerbiedigen, sire.’
Datdeed de veteraan echter niet, want hij liep op een draf naar mevrouw Montholon om haar te melden, dat Napoleon van Sint Helena ontvlucht was en bij hem inwoonde. Boucher had misschien iets dergelijks vermoed, want hij ging onmiddellijk daarop zelf naar mevrouw Montholon, om zich aan haar voor te stellen.
In 't voorvertrek ontmoette hij eene negerin, die meê van Sint Helena gekomen was en een schenkblad met karaffen en glazen in de handen had. Hem ziende, gaf zij een luiden gil, liet wat zij droeg, vallen, vloog naar hare meesteres en riep: ‘Madame, hij is gered! Daar komt hij!’
De dwaling helderde zich weldra op; alleen Boucher's hospes was niet te overtuigen. De virtuoos gaf een koncert en schonk den ouden gardist een toegangskaart; de man woonde het koncert bij, doch zonder van zijne dwaling terug te komen. Toen Boucher hem den volgenden morgen vroeg, hoe hij hem bevallen had, antwoordde hij:
‘Als altijd, uitmuntend! De houding, het hoofd, alles als vroeger.’
‘Maar mijn spel, oude?’
‘Daar heb ik niets van gehoord; mijne oogen hadden het te druk met u van het hoofd tot de voeten op te nemen. Precies als bij Tilsit en Wagram! Maar ik zeg nog eens, sire, waag niet te veel; verscheiden personen hebben u onmiddellijk herkend.’
Kort daarna ging Boucher naar Baden-Baden en bezocht daar een juwelier uit Parijs, dien hij van vroeger kende. Na eenige oogenblikken kwam in den winkel een heer in burgerkleeding en Boucher nam dus afscheid. De vreemdeling ging hem echter na en sprak hem beleefd aan.
‘Ik moet u wel hartelijk bedanken, mijnheer,’ zegde hij ‘voor 't genoegen dat gij mij doet, door mij de trekken van den vroegeren franschen keizer in zoo getrouwe copie te vertoonen. Ik ben Napoleon veel verschuldigd en gij zult mij zeer verplichten door met mij meê te gaan en op de gezondheid des keizers een glas wijn te drinken.’
‘Mag ik uw naam weten?’ vroeg Boucher.
‘Ik heet Max.’
Op dat oogenblik kwam een hoofdofficier op den beleefden heer toe en sprak hem aan met Uwe Majesteit.
De dankbare Max was de koning van Beieren.