De gamelang.
In de stad Arnhem, waarvan wij onlangs naar aanleiding van de in hare nabijheid gelegde spoorwegbrug spraken, vertoeft op het oogenblik een troep javaansche muziekanten, die om de tentoonstelling naar genoemde plaats zijn overgekomen en er van tijd tot tijd concerten geven.
Dit indiaansch orkest draagt den naam van ‘Gamelang,’ welk woord in de landtaal niets anders dan ‘muziek’ beteekent. Naar het gevoelen van Sommigen is de muziek welke de troep maakt, noel onaangenaam, anderen daarentegen vinden haar liefelijk en welluidend.
Gelijk men op onze gravure zien kan, zijn de muziekanten, volgens oostersch gebruik, op de hukken gezeten; zij dragen een wit vest, een wammes van blauw laken en daarover den nationalen sarong, welke nauw de beenen omsluit, terwijl het hoofd omwonden is met een gekleurden zakdoek.
Hunne muziekinstrumenten zijn nagenoeg allen van bamboesriet; vooraan ziet men een soort piano's, op welke met hamers geslagen wordt; daarop volgen tweesnarige violen en een harp met koperen snaren, dan de blaasinstrumenten en naast dezen de koperen gong, die als turksche from dienst doet.
Twee jonge javaansche meisjes, eveneens in nationale kleeding en getooid met bloemen, voeren gedurende het spel der muziekanten oostersche dansen uit, welke hoofdzakelijk bestaan in het buigen en verdraaien van 't lichaam.
Deze gamelang behoort tot het gevolg van den prins van Solo, een zeer rijken javaanschen vorst, die, naar men zegt, voornemens is een gedeelte van Europa te doorreizen.