De dokter krijgt nog een patiënt.
‘August heeft van verdriet koorts gekregen,’ sprak de dokter tot zijne vrouw.
‘Zoo?’ riep Mathilde glimlachend, dewijl zij zeer goed zag dat haar man over die ongesteldheid niet zeer bezorgd Was. ‘Er is nog iemand die de koorts heeft van verdriet.’
‘Wie?’
‘Mevrouw Leemans.’
Hij zag zijne vrouw scherp aan, want zij had op dat oogenblik iets ondeugends in de oogen.
‘Gij schijnt mij niet te gelooven,’ hernam zij; ‘maar is het dan niet natuurlijk dat zij groot verdriet heeft over het vertrek van August, die den verwaarloosden boedel gezuiverd, die haar en hare kinderen voor den ondergang behoed heeft? De arme vrouw gevoelt zich nu natuurlijk geheel verlaten en staat wellicht nog voor groote moeielijkheden die zij niet weet te beheerschen. Er is zoo even eene vriendin van haar hier geweest om geneeskundige hulp voor haar in te roepen. Zij is gisteren avond ernstig ongesteld geworden nadat August afscheid van haar had genomen.....’
‘Heeft August afscheid van haar genomen?’
‘Natuurlijk! Het zou toch zeer onbeleefd zijn geweest, wanneer hij voor altijd de stad had verlaten zonder haar vooraf daarvan kennis te geven. Nu, die vriendin zegde mij, dat zij den ganschen avond erg koortsig geweest was; zij had nog zware hoofdpijn en scheen zich zeer ongelukkig te gevoelen. Wie weet of de arme vrouw niet tegen zorgen zal te kampen hebben welke zij onmogelijk kan beheerschen of overwinnen, nu haar raadsman haar heeft verlaten. Gij moest haar eens gauw gaan bezoeken, ventje, en haar een drankje en een woord van troost toedienen, want ik geloof dat zij beide noodig zal hebben.’
De dokter voldeed aan het verlangen zijner vrouw. Hij vond de weduwe wel ongesteld, doch niet zoo ziek als de vriendin zich had voorgesteld. Zij bekende, na eenige oogenblikken van aarzeling, dat de oorzaak van hare ongesteldheid uit het gemoed voortkwam, uit een onuitstaanbare onrust die haar kwelde. De dokter luisterde met beide ooren, want hij geloofde het buitengewone geval te beleven dat eene vrouw de zwakheden van haar eigen hart zou bloot leggen; wel een bewijs dat onze dokter, hoe scherpzinnig hij ook mocht zijn, nog niet zeer ervaren was in de kennis van het vrouwelijk gemoed. Toen echter het geheim aan het licht kwam, bleek het niets anders te zijn dan een onaangename verhouding tusschen haar en een schuldeischer. Zij meende dit te moeten openbaren, opdat de dokter, bij zijne geneeskundige behandeling niet op een dwaalspoor zou worden gebracht. Daarenboven had Herpen altijd veel belangstelling in haar betoond; zij koesterde daarom de hoop dat zijne tusschenkomst wellicht eenige weken uitstel zou kunnen bewerken en meende een beroep op zijne welwillendheid te mogen doen.
‘lk ben tot uw dienst,’ antwoordde hij, ‘maar verzoek u wel in overweging te willen nemen dat de som, die gij daar genoemd hebt, van een betrekkelijk klein bedrag is en wij te doen hebben met een zeer onaangenaam en hardvochtig mensch. Ik vlei mij wel dat hij het voorstel zal aannemen, maar hij is in staat uitdrukkingen te bezigen en zinspelingen te maken, die ik liever niet hoor. Waarom dus een pad op te gaan waar men zich zoo gemakkelijk kan kwetsen, wanneer men een gebaanden weg voor zich heeft?’
‘Welken?’ vroeg de weduwe.
‘Gij hebt mij wel eens van een vriend gesproken, die er zijn grootste genoegen in vond u een dienst te bewijzen, en ik sta er voor in dat hij ook nu weder bereid is. Gun hem het geluk.....’
‘Het geluk? Maar als het een geluk mag heelen, erken dan toch, dokter, dat hij daar rijkelijk van genoten heeft. Ik ga gebukt onder den last mijner verplichtingen jegens hem, van een schuld die ik nimmer kan uitdelgen. En die vriend gaat immers de stad verlaten om zich elders te vestigen; hij zal zijn beschikbaar kapitaal nu zelf wel noodig hebben.’
een man van den ouden stempel.
Het walgde hem toen hij zijn zwager op het dichtgeworpen koffer zag zitten.
‘Ik verzeker u, mevrouw, dat hij zeer ruim over geld te beschikken heeft. Dit is dus geen bezwaar en het zal hem zeker bij zijn vertrek genoegen doen dat hij nog iets kan doen voor uwe toekomst. Ik zal hem met uwe ongelegenheid bekend maken en het bezwaar is in een oogenblik uit den weg geruimd.’
Hij was opgestaan om te vertrekken.
‘Neen, neen!’ riep de weduwe vrij heftig, ‘ik kan het niet toestaan. 't Is ook eigenlijk kleingeestig van mij dat ik mij zoo angstig heb gemaakt. De toestand waarin ik mij bevind, is zeker zeer hachelijk, maar toch nog niet wanhopig. Wanneer men mij maar een weinig tijd laat, kunnen alle schulden ten volle voldaan worden; ik beroep mij op het getuigenis van uwen zwager, maar ik bid u.....’
‘Welnu, mevrouw,’ sprak de dokter, die zeer goed inzag dat dit onderhoud pijnlijk voor haar was, ‘ik zal met den schuldeischer gaan spreken en beschouw de zaak reeds als afgedaan; maak u daarom maar niet verder ongerust.’
Toen hij thuis gekomen was, kon hij niet nalaten nogmaals te herhalen welk een voortreffelijke vrouw de jonge weduwe was. ‘Die ellendige Leemans is zeker niet waard geweest dat hem zulk een hooge prijs uit de loterij des levens te beurt viel,’ sprak hij.
‘En zoudt gij ook niet gelooven dat zij meer dan vriendschap voor August koestert?’ vroeg Mathilde.
De dokter haalde de schouders op. ‘Maar, aangenomen dat dit werkelijk het geval is, wat dan nog?’ vroeg hij.
‘Wat dan nog? Wel, dan naar het stadhuis en naar de kerk en daarmeê uit.’
De dokter lachte hartelijk. ‘Het bloed verloochent zich niet,’ sprak hij, ‘'t is of ik den ouden man hoor spreken; maar wij moeten niet vergeten dat papa juist het grootste struikelblok zou zijn; ik beef als ik aan hem denk, dat verzeker ik u.
‘O, die lieve, ondeugende papa! Ik ben erg boos op hem, omdat hij mij zoo bij den neus heeft gehad. Ik vergeef het hem nimmer, dat verzeker ik u, en als gij mij wilt helpen zal ik hem met dezelfde mevrouw Leemans, die hij niet kan uitstaan, in het vaarwater brengen.’
‘Papa doet haar inderdaad onrecht aan, want dat bij haar aan huis en daar buiten groote verkwistingen hebben plaats gehad, was haar schuld niet; zij is een eenvoudige, zuinige vrouw, dat verzeker ik u.’
‘Welnu, des te minder mag men haar hard vallen, des te eer heeft zij recht om gelukkig te worden. Moet August eene genegenheid, die zoo onberispelijk is als er ooit een zijn kan, laten varen, om ellendige vooroordeelen? Daar zit nu de arme jongen in zijn kooi en laat het kopje hangen. Ha ha! Wat kunnen groote menschen soms toch erg kinderachtig zijn! Maar hij zal de kooi uit, daar blijf ik borg voor.’
‘Gij durft veel wagen,’ sprak de dokter. ‘Hoe wilt gij het aanleggen om papa tot andere gedachten te brengen? Wat bidden en smeeken bij hem baat, hebben wij ondervonden en met list zal men ook niet verder komen; ik geloof niet dat gij hem in den val krijgt.’
‘Gij zult wel willen erkennen dat papa een schrander, een zeer schander man is.’
‘De schranderste, de verstandigste dien ik in mijn leven ontmoet heb.’
‘Welnu, ik ben zijne dochter!’ sprak Mathilde. Zij bracht den wijsvinger op de borst en deed zich zoo groot en zoo ontzagwekkend mogelijk voor.
De dokter maakte glimlachend een buiging. ‘Alle respect, mevrouw, “sprak hij, ‘maar mag ik dan ook uw plan kennen?’
‘Nog niet,’ antwoordde Mathilde, ‘want ik moet er nog eens over nadenken. Er moet intusschen iets gedaan worden dat niemand beter kan doen dan gij. Tracht papa betere gedachten omtrent August in te boezemen. Vertel hem wat hij Leemans bij het sterfbed beloofd en wat hij sinds dien tijd voor de weduwe gedaan heeft; ik ben er verzekerd van dat hij daarmede zeer ingenomen zal zijn. Vertel hem vooral hoe nauwgezet hij zijne belofte vervuld, hoe hij gedurende vele maanden voor mevrouw Leemans gewerkt heeft. Met zulke feiten wekt men sympathie bij hem op, dat weet ik, want hij zou in staat zijn een wildvreemd mensch van wien men zooveel goeds vertelde als zijn vriend te beschouwen. Hij had het reeds vroeger moeten vernemen.’
‘Dat zou ook zeker gebeurd zijn, maar ik heb August moeten beloven dat ik het voor hem zou verzwijgen; thans wil ik het doen zoodra zich daarvoor een gelegenheid aanbiedt.’
(Wordt vervolgd.)