ding der toekomst. De eerste is den winter des levens ingetreden, heeft alle bloemen der lente zien verdwijnen en de vruchten van den zomer door den herfstwind zien afvallen; de laatste is pas die liefelijke lente ingetreden waar alles vreugde ademt en geluk voorspelt. Misschien droomt dat jonge hoofdje van een eeuwigheid van geluk en aardsch genot. Toch zou de oude bij den haard geheel andere zaken kunnen verhalen: haar eigen leven heeft haar geleerd, dat niets duurzaam is op deze wereld, dat alle idealen vervliegen als rook, dat die schoone droomen van geluk, van duurzaam geluk slechts.... droomen zijn; dat alleen godsvrucht en deugd bijblijft en troost geeft en hoop, als de ouderdom gekomen en al het overige voor altijd vervlogen is. Zij weet dat iedere toekomst verleden wordt, behalve de verwachting op een hooger en beter leven, wanneer het aardsche leven voorgoed zal afgesloten zijn. Mocht het jonge meisje zulks kunnen inzien. het zou haar wellicht eenige illusies ontnemen, maar haar tevens behoeden voor bittere teleurstellingen en grievende ondervinding.