Iets over de Vogels.
De roofvogels beschouwen de kleine vogels als eene natuurlijke prooi, en de goede God heeft daarin voorzien, door de zwakken veel eigenschappen te geven, welke hen tegen de sterken moeten beschutten. De bouw van het oog komt op eene wonderbare wijze met de behoeften van het dier en het element, waarin het leeft, overeen. De vogel kan het toch naar goedvinden uitzetten en intrekken, en daardoor zijn gezichtskring vergrooten of verkleinen. Wanneer de vogel het licht vermijden wil, bedekt de oogspier het gedeeltelijk met een ondoorzichtig voorhangsel, zonder dat het oog gesloten wordt; de gezichtszenuw is voor elken indruk ontvankelijk, waardoor de vogels in staat zijn insecten dicht voor zich waar te nemen, zonder dat zij verre over de aarde of de zee hoeven te zien.
De vischdief ziet den visch op een afstand, waar hij voor het menschelijk oog geheel onzichtbaar is. De kleine koningsvogel waagt het, zich tegen de machtigste tirannen der lucht te verdedigen, en niet alleen kraaien, maar zelfs havikken en arenden ontwijken den kleinen deugniet.
Indien de kleine vogels den strijd niet aandurven, dan verbergen zij zich onder het struikgewas. Kan dit niet geschieden, dan vliegen zij in groot getal den roofvogel te gemoet en omringen hem van alle kanten onder het aanheffen van een wild geschrei, om hem daardoor te verdooven. In den regel moet de roover dan wijken om weêr tot zich zelven te komen.
Voor eenige vogels, die niet voldoende instinct hebben om zich zelven te verdedigen, is op eene andere wijze gezorgd. Enkelen gelijken in kleur zoo sprekend op het boomschors, dat hunne tegenstanders hen niet kunnen ontdekken; anderen vinden hunne veiligheid in hunne gelijkenis op aarde en steenen. Dit is onder ander met den kwartel het geval.
De omzichtigheid, welke de vogels voor hunne veiligheid zoo noodig hebben, maakt hen zoo schuw in hun verkeer met den menschen, dat men hunne eigenaardigheden niet gemakkelijk leert kennen. De kraai bijv, is in wilden toestand buitengewoon schuw; indien hij slechts een koord in het korenveld ziet, dan vreest hij een strik, en ziet hij iemand met een geweer, dan vlucht hij, terwijl hij een ongewapenden mensch niet vreest. Wordt hij getemd, dan legt hij zijne vrees af, wordt moedwillig en toont zich zeer slim. De meeste vogels kunnen getemd worden, doch het is niet gemakkelijk hun de vrees te ontnemen, dat de mensch zijne macht misbruiken zal.