Meesters portret.
Willem van den timmerman is een slimme knaap; jammer dat hij de talenten welke hij ontwijfelbaar bezit - althans volgens het getuigenis van zijn vader, die niet weinig met zijn vluggen zoon ingenomen is - dikwijls op eene ongepermitteerde wijze misbruikt. Een ander een pert te bakken is zijn grootste pleizier. In 's vaders werkplaats moet de lang opgeschoten leerjongen - een sukkelaar - het bekoopen. In den winter geeft de sneeuw hem een overvloedig materieel aan de hand tot het vervaardigen van sneeuwkogels, tot grooten schrik der vreedzame voorbijgangers; de hemel mag weten hoe menigmaal hij 's avonds de meid van mijnheer A. of den deftigen huisknecht van baron B. vergeefs naar de huisdeur laat loopen. Ook in de school is hij altijd haantje de voorste, waar er kattekwaad uitgevoerd wordt, al moeten wij erkennen, dat hij eveneens de eerste is, als het er op aankomt eene moeielijke som op te lossen of eene lastige vraag te beantwoorden.
Doch, wij zeiden het reeds, Willem van den timmerman misbruikt dikwijls zijne gaven. Dit is onder meer anderen het geval met zijn natuurlijken aanleg voor de edele toekenkunst. Wel heeft hij er geen les in genoten, maar zijn opgetogen vader zweert bij hoog en laag, dat zijn zoon eenmaal minstens een Jan Steen of Rubens zal worden, zóó aardig en sierlijk weet hij reeds boomen en huizen en menschen te teekenen. Het is inderdaad een lust om te zien, en tegen ieder die het hooren wil, zegt de eerzame timmerman, met een veelbeteekenend knipoogje: Ja, ja mijnheer, er zit genie in mijn oudsten, mijn Willem.
De onnadenkende en ondeugende Willem denkt er nogtans zoo diep niet op na als zijn vader. Hij bekommert er zich nog weinig om, of hij al dan niet een genie, of hij een Rubens of een Jan Steen zal worden. Hij weet zelfs niet eens, wat het woord genie zeggen wil, terwijl hij ge heel onbekend is van het bestaan van een Rubens, en van Jan Steen niets anders gehoord heeft, dan de laatste even als hij een deugniet was. Een wezenlijke straatkapoen - ja, dat is hij, Willem, aspirant-genie óók, en zijn aanleg voor de schoone teekenkunst exploiteert hij slechts om nu en dan een oproer in de school te stoken en al zijne medeleerlingen aan het lachen te brengen. Als meester het gelaat naar het zwarte bord en den rug naar de schooljeugd gekeerd heeft en zich af beult om een ingewikkeld rekenkunstig vraagstuk begrijpelijk te maken, heeft Willem in een oogslag een allerleelijkst karikatuur van den niets kwaads vermoedenden meester op de lei geteekend, en opdat niemand zich in den persoon zou kunnen vergissen er met vette en duidelijke letters boven geschreven: ‘'t Portret van den meester.’ Dan de lei omhoog geheven, dat alle jongens het zien kunnen en - de geheele school barst in een luiden schaterlach los. De brave onderwijzer, zoo plotseling in zijne gewichtige beeijfering gestoord, keert zich vierkant om en laat zijn onderzoekend oog over zijne kudde weiden, om te ontdekken, waar het schurftige schaap schuilt. De hoofdschuldige echter heeft de lei reeds omgekeerd en ziet den meester aan met het onnoozelste gezicht van de wereld. En daar de medescholieren Willem zoo'n aardigen, vroolijken, ronden jongen vinden, wil niemand hem verraden, tot groote ergernis van den beleedigden schoolmonark. De ondeugende Willem vervolgt meester zelfs tot op de straat; want nauwelijks heeft hij de school verlaten, of de caricatuur komt weer te voorschijn, en aan ieder die het zien wil, vertoont hij meesters portret, met het duidelijk sprekend randschrift: ‘'t Portret van den meester!’