Een gevaarlijk ambacht.
Wij hebben hier spaansche smokkelaars voor ons die de Pyreneën beklimmen, doch dat soort van volk is overal hetzelfde, en wij maken daarom liever gebruik van de gelegenheid om waalsche smokkelaars ten tooneele te voeren, te meer daar wij meenen dat onze plaat alle opheldering kan missen en een ieder de verdiensten er van in het oog zullen vallen.
Zoo als men weet, zijn degenen die koopwaren hebben in te voeren, in twee klassen te verdeelen: men heeft dezulken die zoo eerlijk en braaf zijn om de rechten te voldoen, en hen die het voordeeliger en aangenamer vinden aan het bureel der douanen niets te betalen. Onder de laatsten werken sommigen voor hun eigen rekening, anderen zijn in dienst van een handelaar of van een commissionair die zich tegen een belooning met het smokkelen belast en somtijds agenten onder zich heeft, en eindelijk heeft men de voorgangers en spionnen, die een meer werkzame en gevaarlijke rol spelen.
Laat ons deze laatsten eens in hun werk gaê slaan.
De nacht is donker, de te volgen weg is bepaald, de maatregelen zijn genomen. Zoo aanstonds zet de bende zich in beweging. Zij bestaat uit mannen met een alles behalve innemend voorkomen. Overigens, men kan licht begrijpen, dat zij niet uit de hoogere standen der maatschappij gekozen zijn. Zij zijn vergaderd in een of ander afgelegen huis welks eigenaar op hunne hand is, of wel op een eenzame plaats die zij alleen kennen. Na den inwendigen mensch door een krachtig maal versterkt en hun moed door een ruime hoeveelheid geestrijken drank verlevendigd te hebben, trekken zij over hunne beslagen schoenen sokken aan ten einde het gerucht hunner voetstappen te smoren; zij steken hunne armen door de draagbanden van de pakken welke zij over de grenzen moeten brengen, wapenen zich met dikke knuppels, somtijds met nog gevaarlijker verdedigingsmiddelen, en begeven zich daarna op weg.
Bergen over te klimmen, diepe afgronden, rivieren en beeken door- en over te trekken - dat beteekent nog minder dan niets: de tocht zelve en de jenever verwarmen het bloed en het vooruitzicht op een goede winst of dè vrees voor gevaar weren de vermoeienis.
Het hachelijk oogenblik is daar. De grenslinie, waar de vijand zijne schuilhoeken heeft, moet overschreden worden. De pijpen, welke straks bij het vertrek werden aangestoken, worden nu in den zak geborgen, want het vuur of de tabaksreuk zou de bende kunnen verraden. De spionnen scheiden van den troep; zij gaan vooruit, rechts en links, op hun verkenningstocht de kreupelbosschen, de sloten, de overblijfselen van ingestorte muren en al wat hun verder verdacht voorkomt, nauwkeurig onderzoekende. Zij hebben geen gevaar ontdekt. Voorwaarts dus! De grenzen zijn achter den rug, men is in veiligheid.... of wel de bende valt in een hinderlaag.
Want ter zelfder tijd dat de smokkelaars zich gereed maakten om den tocht te ondernemen, heeft de brigadier der douanen ook zijne maatregelen genomen. Hij verkende het terrein dat zich tussschen zijn standplaats en de naastbij gelegen posten uitstrekt. De hier en daar verspreid staande boomen, de kreupelbosschen, de beeken, de steenhoopen bieden even zoovele schuilplaatsen aan voor de mannen die hij onder zijn bevel heeft. De orders zijn uitgedeeld en ingeschreven in een register dat in het wachthuis achter slot gelegd wordt.
Ook hier zijn spionnen. Twee mannen sluipen behoedzaam rond. Even als de wachters, zijn zij naar den eisch der omstandigheden gekleed en gewapend, en dragen bovendien op den rug een mantel, een voetzak van schapenvacht, die hen voor koude en vocht vrijwaart, en een openslaande kleine ladder, die te gelijk als stoel en als oorkussen dienst moet doen. Deze drie voorwerpen zijn door middel van een karakteristiek koord tot een pak vereenigd. Aldus uitgedost kunnen deze mannen alle grillen van het weêr doorstaan en daardoor laat het zich verklaren dat zij twintig van de dertig nachten slapeloos onder den blooten hemel doorbrengen zonder dat hun gezondheid er onder lijdt - voor het oogenblik althans, want later!......
De mannen hebben post gevat en loeren met Strakken blik naar de grens, terwijl de twee bespieders ten overvloede rondwaren. Daar hooren zij een dof gedruisch en aan den gezichteinder teekenen zich donkere schaduwen af.... De bende smokkelaars komt nader: de pakken waarmeê zij beladen zijn, worden min of meer zichtbaar. In diepe stilte ontdoen zich de grenswachters van mantel en voetzak, zij springen op en als uit een mond roepen zij met donderende stem uit: A terre les paquets!
Den smokkelaars blijft dan de keuze over om òf zich gewillig te laten gevangen nemen, òf het op een loopen te zetten, of wel met de douaniers een verwoeden, meêdoogenloozen strijd te beginnen waarin stroomen bloeds vergoten worden.